vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01/067352-21 en 01/320930-21 (gev.ttz)
Parketnummer vordering: 01/067145-20
Datum uitspraak: 23 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juni 2021, 31 augustus 2021, 17 november 2021 en 9 februari 2022. Op de zitting van 9 februari 2022 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte), onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak met parketnummer 01/067352-21 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 mei 2021. De zaak met parketnummer 01/320930-21 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 december 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 09 februari 2022 is gewijzigd is aan verdachte in de zaak met parketnummer 01/067352-21 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 1] (krachtig) in de (onder)rug (dorsale zijde rechterflank), althans het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 1] (krachtig) in de (onder)rug (dorsale zijde rechterflank), althans het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam te steken en/of te prikken en/of met (kracht) tegen de rug van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01/320930-21 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 2] (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd , althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt in de richting/nabij de borst(streek)/romp van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes , althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 2] (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd , althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt in de richting/nabij de borst(streek)/romp van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 2] (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft gestoken en/of heeft gesneden en/of geprikt, en/of (een) stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt in de richting/nabij de borst(streek)/romp van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/067145-20 is aangebracht bij vordering van 28 april 2021. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 10 juli 2020.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het onder parketnummers 01/067352-21 en 01/320930-21 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van beide tenlasteleggingen.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder parketnummer 01/067352-21 primair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank
Bewijsverweren
Ter terechtzitting van 9 februari 2022 heeft de verdediging primair een aantal bewijsverweren gevoerd. Deze verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet van zulke aard en ernst, dat de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt of daarover gerede twijfel is ontstaan.
Opzet op de dood
De verdediging heeft subsidiair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting concludeert de rechtbank dat verdachte het slachtoffer met kracht in haar onderrug heeft gestoken met een scherp voorwerp terwijl zij aan het hardlopen was. Hierdoor is een wond van ongeveer vijf centimeter diep – zo begrijpt de rechtbank uit de combinatie van de medische verklaring en de foto van de wond in het dossier – ontstaan. Het slachtoffer heeft hierbij veel bloed verloren en is enkele dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van het slachtoffer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de dorsale zijde van de flank vitale organen en
(slag-)aders bevinden, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood. Daarnaast kan uit de diepte van de wond worden afgeleid dat verdachte met aanzienlijke kracht moet hebben gestoken. Verder heeft de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken terwijl zij aan het hardlopen was, voornoemd risico op fatale gevolgen bovendien vergroot nu zij een bewegend doelwit was. De verdachte had dan ook vol opzet op het doden van het slachtoffer.
De conclusie
Gelet op de inhoud van de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.
Ten aanzien van het onder parketnummer 01/320930-21 primair ten laste gelegde
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank
Daderschap verdachte
Ten aanzien van het onder 01/067352-21 ten laste gelegde heeft de rechtbank in het voorgaande reeds geconcludeerd dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft gestoken.
Uit de inhoud van het procesdossier is de rechtbank gebleken dat de dader bij beide ten laste gelegde feiten volgens een sterk vergelijkbaar patroon heeft gehandeld (de modus operandi). De rechtbank stelt daarover het volgende vast. Beide feiten vonden plaats op een rustige weg waar op dat moment weinig of geen anderen aanwezig waren. De slachtoffers waren telkens vrouwen die in hun eentje op de weg aan het hardlopen of aan het wandelen waren en tot wie verdachte geen relatie had. Bij beide feiten heeft de dader van tevoren fietsend rondgehangen in de omgeving. Vervolgens kwam hij rustig aanfietsen waarna hij de vrouwen te voet van achter benaderde, daarvoor zijn fiets neerlegde, hen neerstak en terug liep naar zijn fiets om vervolgens in een versneld tempo weg te fietsen. Bij beide incidenten zat de dader na het schreeuwen binnen 30 seconden weer op zijn fiets. De rechtbank stelt vast dat de modus operandi bij het onder parketnummer 01/067352-21 bewezen verklaarde feit en de modus operandi bij het onder parketnummer 01/320930-21 aan verdachte ten laste gelegde feit op essentiële onderdelen overeenkomen. Dat ook sprake is van verschillen – wel/niet aanspreken van het slachtoffer voorafgaand aan het steken, de locatie van het steken op het lichaam van het slachtoffer en het aantal malen steken – doet wat de rechtbank betreft niet af aan de zeer specifieke overeenkomsten in de modus operandi. De bewijsmiddelen van parketnummer 01/067352-21 met betrekking tot de modus operandi hebben daarom ten aanzien van het onder parketnummer 01/320930-21 ten laste gelegde als schakelbewijs te gelden.
Naast de overeenkomende modus operandi, past verdachte (qua huidskleur, lengte, leeftijdscategorie) binnen het door aangeefster opgegeven signalement. Ook is in de schuur van verdachte een fiets aangetroffen die specifieke overeenkomsten bevat met de fiets die te zien is op de uitgekeken camerabeelden. Hierbij valt in het bijzonder op dat zowel op de fiets op de camerabeelden als op de aangetroffen fiets twee voorlampjes op kenmerkende wijze (op gelijke afstand van en aan weerszijden van de stuurpin) op het stuur zijn geplaatst (te zien valt op de beelden dat beide lampjes schijnen). Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat de fiets één fietstas heeft en heeft verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2022 verklaard altijd met één fietstas te fietsen.
Door [professor 1] en [professor 2] is een Fietspatroon analyse van personen betrokken in de zaken Cambria (parketnummer 01/320930-21) en Cambridge (parketnummer 01/067352-21) opgesteld. Voor zover door de verdediging is aangevoerd dat het rapport van [professor 1] en [professor 2] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat – kort gezegd – de betrouwbaarheid onvoldoende helder is en niet afdoende onderbouwd is, passeert de rechtbank het verweer. [professor 1] kan, wat er ook zij van de statistische stellingen en aannames in zijn rapport, als biofysicus, bewegingsdeskundige en expert op het gebied van lopen, menselijke bewegingspatronen waarnemen, vergelijken en duiden. Ook [professor 2] is gespecialiseerd in beeld analyses en looppatroon herkenning. Zij werkt op het gebied van biomechanica van menselijk bewegen en looppatronen samen met [professor 1] . De rechtbank zal voor het bewijs geen gebruik maken van de als uitkomst van het onderzoek gepresenteerde likelihood ratio’s van de kans dat het om dezelfde persoon gaat, maar wel van de waarneming van deze deskundigen – zakelijk weergegeven – inhoudende dat de persoon op de beelden in de zaken Cambria en Cambridge het stuur op zeer kenmerkende wijze vasthoudt. Het stuur wordt voor het handvat vastgehouden waarbij de rug van de hand boven het stuur gepositioneerd wordt. Deze typische manier van het vasthouden van het stuur is achteraf niet gezien in de populatie waarmee de analyse gedaan is, en daarom benoemd als zeer kenmerkend. Daarbij komt dat verdachte zelf ter terechtzitting van 9 februari 2022 heeft verklaard dat hij zichzelf het stuur op deze wijze ziet vasthouden op de getoonde beelden inzake onderzoek Cambridge.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft gestoken.
Opzet op de dood
De verdediging heeft subsidiair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting concludeert de rechtbank dat verdachte het slachtoffer meermaals met kracht in haar gezicht heeft gestoken met een scherp voorwerp terwijl zij aan het wandelen was. Hierbij heeft zij meerdere verwondingen in haar gezicht opgelopen. Haar bril is dusdanig beschadigd dat hieruit blijkt dat zij zonder bril in haar oog zou zijn geraakt. Ook zijn er meerdere beschadigingen van haar jas geconstateerd waaruit blijkt dat richting de bovenzijde van haar romp is gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van het slachtoffer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de romp vitale organen bevinden, die geraakt hadden kunnen worden. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood. Ook als zij vlakbij haar gezicht in haarhals – die immers de verbinding vormt tussen romp en hoofd – of op haar hoofd geraakt was, had dit tot haar dood kunnen leiden. De verdachte had dan ook vol opzet op het doden van het slachtoffer.
De conclusie
Gelet op de inhoud van de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. parketnummer 01/067352-21
op 8 maart 2021 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een scherp voorwerp, die [slachtoffer 1] krachtig in de onderrug (dorsale zijde rechterflank), heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
t.a.v. parketnummer 01/320930-21
op 7 januari 2021 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met een scherp voorwerp, die [slachtoffer 2] krachtig in het gezicht en tegen het hoofd heeft gestoken en/of gesneden en een stekende en/of snijdende beweging heeft gemaakt in de richting/nabij de borst(streek)/romp van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat strikt genomen geen sprake was van weigering tot medewerking aan het opstellen van de persoonsrapportages, maar van een onvermogen om inzicht te verschaffen. Daarom strekt het te ver om dit in het nadeel van verdachte mee te wegen en hem strenger te straffen door een hogere gevangenisstraf op te leggen. Ook met een fors lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en een voorwaardelijk gedeelte met strikte bijzondere voorwaarden, kan de door de officier van justitie beoogde beveiliging van de maatschappij worden bereikt. Daarnaast ziet de verdediging geen aanleiding voor de rechtbank om ambtshalve een zorgmachtiging op te leggen of om verdachte ter beschikking te stellen.
Ten slotte heeft de verdediging opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis in parketnummer 01/067352-21 verzocht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Het ging daarbij twee keer om een volstrekt willekeurige vrouw als slachtoffer. Verdachte heeft de slachtoffers steeds totaal overrompeld door hen van achter te benaderen en uit het niets aan te vallen. Hij heeft [slachtoffer 1] in de onderrug geraakt en [slachtoffer 2] in het gezicht. Bij beide steekincidenten heeft verdachte de slachtoffers in hulpeloze toestand achtergelaten. Dat de slachtoffers het handelen van verdachte niet met de dood hebben moeten bekopen, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan verdachte is te danken. Zo is het slechts aan het snelle optreden van omstanders en adequate hulpverlening te danken dat het [slachtoffer 1] , die met ernstig letsel en veel bloedverlies in het ziekenhuis werd opgenomen, het steekincident heeft overleefd.
Beide slachtoffers hadden geen idee van wat hen overkwam. Ze hebben beiden niet gezien wat er gebeurde en werden compleet overrompeld door wat zij voelden. [slachtoffer 2] heeft zelf 112 gebeld en vroeg zich zelfs af of het nou wel nodig was dat de ambulance kwam. Pas toen de ambulancemedewerkers zeiden dat het leek alsof er sprake was van een mes drong het tot haar door dat er toch echt iets niet goed was. Later zag zij pas dat haar telefoon helemaal rood was van het bloed. [slachtoffer 1] merkte vrijwel meteen dat zij haar huis niet meer zou halen, maar kon niet plaatsen waardoor dat kwam. Het lukte haar nog om om hulp te roepen, maar snel daarna kostte het haar de grootste moeite om bij bewustzijn te blijven en van die momenten weet zij zich weinig te herinneren.
Door zijn handelen heeft verdachte de slachtoffers niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar hij heeft ook gevoelens van angst en onveiligheid bij hen in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen, veroorzaakt of versterkt. De door verdachte gepleegde feiten roepen immers de angst op dat eenieder tijdens een rondje hardlopen of rustig wandelen door de buurt op elk moment plotseling kan worden neergestoken door een volslagen vreemde. Daar komt bij dat verschillende personen na de incidenten geconfronteerd zijn met ernstig gewonde en bloedende mensen en blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen dat dit ook op hen een grote indruk heeft gemaakt.
Het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Sterker nog, kennelijk vond verdachte het nodig om zonder enige aanleiding op vrouwen in te steken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij en de slachtofferverklaringen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op verdachtes justitiële documentatie, gedateerd 21 december 2021, waaruit geen formele recidive blijkt maar waaruit wel blijkt dat verdachte reeds eerder wegens een geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed kennelijk niet inziet. Ter terechtzitting op 9 februari 2022 heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en gaf hij aan dat beide slachtofferverklaringen voor hem niet belangrijk waren. Enige empathie (ook mogelijk bij een ontkennende proceshouding) ontbrak in het geheel bij verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitiarapportage, gedateerd 18 mei 2021. [psycholoog 1] heeft in deze rapportage geen conclusies kunnen trekken doordat er onvoldoende zicht kwam op de persoon en de levensomstandigheden van verdachte. Het onderzoek is verre van compleet gebleven, grotendeels vanwege de taal- en culturele
verschillen maar ook vanwege complicerende Corona-gerelateerde omstandigheden in de inrichting.
Bij het Pieter Baan Centrum was het onderzoek ook zeer beperkt. Verdachte heeft daar zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd Dit blijkt uit het rapport van [psychiater] en [psycholoog 2] van het Pieter Baan Centrum, gedateerd 20 november 2021. Zij konden geen diagnostische conclusies trekken en hebben geen zicht gekregen op het mogelijke delictscenario en de rol van psychopathologie daarbij. Niet alleen was er sprake van een taalbarrière, ook was er nagenoeg geen gesprekscontact met de onderzoekend psycholoog en psychiater en is er geen zicht verkregen op de belevingswereld van verdachte. Verdachte weigerde zijn medewerking aan het testpsychologisch onderzoek. Het milieuonderzoek is beperkt tot dossierinformatie.
Zij onthouden zich daarom van een advies over het al dan niet toerekenen van het bewezen verklaarde en over het verwachte recidiverisico.
Verdachte heeft bewust niet meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Ter zitting heeft hij aangegeven dat dit was omdat het niet belangrijk voor hem was en dat hij had gehoord dat het zou kunnen leiden tot een TBS-plaatsing.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd op zichzelf voldoende grond zijn om het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling te overwegen. Ook lijken er in de persoon van verdachte voldoende punten te zijn die nader onderzoek vragen. Zo blijkt uit de stukken dat verdachte:
- enige tijd heeft staan kijken naar de eerste hulpverlening bij [slachtoffer 1] ;
- mogelijk een beperkte intelligentie heeft;
- hoewel hij reeds zijn halve leven in Nederland woont er nog steeds sprake is van een taalbarrière;
- erg op zichzelf is en nauwelijks tot geen sociaal netwerk heeft;
- kennelijk vaker strafbaar met messen (jegens personen en goederen) in de weer is geweest.
Gelet op eerdergenoemde rapportages en het ontbreken van andere (oudere) informatie over de psychische gesteldheid van verdachte ziet de rechtbank – mede in het licht van de jurisprudentie – echter geen aanknopingspunten om over te kunnen gaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank acht mede om die reden uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank neemt in deze afweging nadrukkelijk mee dat verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn handelen, noch in zijn persoon, waardoor er in het geheel geen verklaring is voor zijn gedrag om uit het niets twee hem onbekende vrouwen neer te steken en dus ook niet kan worden ingezet op het voorkomen van dergelijk gedrag in de toekomst.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Conclusie
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis in parketnummer 01/067352-21 af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernstige bezwaren en gronden waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig en is artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij vatbaar is voor toewijzing inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel, nu deze genoegzaam is onderbouwd en het gevorderde bedrag passend en redelijk is.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht. De gevorderde sportschoenen zijn niet toewijsbaar, omdat onvoldoende is onderbouwd hoe oud de schoenen waren en waarom ze niet meer bruikbaar zouden zijn. Met betrekking tot het yoga-abonnement heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is waarom het abonnement niet is stopgezet na het incident. Vanwege het ontbreken van een rapport van een arbeidsdeskundige kan daarnaast niet worden vastgesteld in hoeverre de predispositie van de benadeelde partij doorwerkt in haar klachten na het incident. Het is onvoldoende duidelijk in hoeverre zij in staat was huishoudelijk werk te verrichten voorafgaand aan het incident waardoor de omvang van de schade door het incident niet kan worden vastgesteld. Ook de noodzaak van de gevorderde schadevergoeding voor persoonlijk verzorging is onvoldoende onderbouwd nu een arbeidsdeskundigerapport ontbreekt en deze vordering dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gevorderde toekomstige kosten vanwege behandelingen bij de osteopaat vormen een onevenredige belasting van het strafproces omdat niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het incident is toegebracht. Ook dit deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Uit de vaste jurisprudentie van het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch volgt dat de gevorderde reiskosten niet voor toewijzing vatbaar zijn, ook niet als proceskosten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging naar voren gebracht dat de gevorderde schade, blijkens de onderbouwing, uitsluitend ziet op het lichamelijke letsel van de benadeelde partij. Op basis hiervan, onder verwijzing naar uitspraken van rechtbank Oost-Brabant, dient de vordering fors gematigd te worden.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 1.343,41 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade
De gevorderde kosten ten aanzien van de kleding die benadeelde droeg ten tijde van het bewezenverklaarde zijn naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing vatbaar. In het licht van de nadere toelichting ter terechtzitting gegeven acht de rechtbank ook de vordering ten aanzien van de sportschoenen voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar.
Ook de gevorderde kosten met betrekking tot de behandelingen bij de osteopaat zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet en onderbouwd en zal de rechtbank derhalve toewijzen. De gevorderde kosten met betrekking tot de gemiste yogalessen zijn eveneens voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de gevorderde huishoudelijke hulp en persoonlijk verzorging overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de predispositie van de benadeelde partij er niet toe leidt dat de schade niet kan worden toegerekend aan verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van schade die rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank is echter, met de verdediging, van oordeel dat de omvang van deze schade onvoldoende is onderbouwd. Het is thans onvoldoende duidelijk in hoeverre de benadeelde partij voorafgaand aan het bewezen verklaarde in staat was een bijdrage te leveren aan het huishoudelijk werk. Daarnaast ontbreken bewijsstukken die aantonen hoeveel belemmering zij daadwerkelijk heeft ondervonden en het derhalve nodig was dat haar partner bijsprong in het huishoudelijk werk en de persoonlijke verzorging na het incident. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de in de vordering opgenomen post reiskosten overweegt de rechtbank als volgt. De gevorderde reiskosten naar het ziekenhuis zijn rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade en daarmee voor toewijzing vatbaar zijn.
Ten aanzien van de overige in de vordering vermelde reiskosten in verband met afspraken en gesprekken met de officier van justitie, politie en slachtofferhulp stelt de rechtbank vast dat deze niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit veroorzaakte schade. Een deel van deze reiskosten komt in aanmerking voor vergoeding in de vorm van proceskosten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding. Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking
reis-, verblijfs- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. De rechtbank zal de gevorderde reiskosten met betrekking tot de eigen aanwezigheid ter terechtzitting van in totaal € 19,49 dan ook toewijzen. Deze reiskosten zijn weliswaar gevorderd als materiële schade, maar moeten gelet op het voorgaande geschaard worden onder proceskosten.
Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De wet biedt derhalve geen mogelijkheid voor vergoeding van deze door de benadeelde partij gevorderde reiskosten als proceskosten. Al met al zijn deze gevorderde reiskosten niet voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op deze kosten dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij volgens het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder meer recht heeft op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in zijn persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ook de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. In beginsel zal degene die zich hierop beroept dat met concrete gegevens moeten onderbouwen. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing. Daarvoor is niet enkel beslissend of een fundamenteel recht van de benadeelde is geschonden.
Op basis van de uitgewerkte bewijsmiddelen, de toelichting op de door het slachtoffer ingediende schadevergoedingsvordering en de inhoud van de slachtofferverklaring, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De normschending heeft eruit bestaan dat verdachte het slachtoffer krachtig in haar romp heeft gestoken met als gevolg veel bloedverlies. Verdachte heeft door zijn handelen de gezondheid en veiligheid van de benadeelde partij ernstig in gevaar gebracht. Onder deze omstandigheden is sprake van een zodanig ernstige normschending dat het voor de hand ligt dat zij heeft gevreesd voor haar leven en dat het handelen van verdachte een zodanige impact op haar heeft gehad dat sprake is van een aantasting in haar persoon. Het verweer dat de vordering slechts ziet op het lichamelijke letsel van de benadeelde partij verwerpt de rechtbank gelet op onder meer bijlage 11 van de vordering (informatie van de huisarts waaruit volgt dat benadeelde ook psychisch last heeft (gehad) van het steekincident: ze voelt zich nog steeds vaak zeer onveilig op straat en heeft nog vaak nachtmerries, ze heeft al verschillende therapeuten moeten bezoeken, waaronder een psycholoog).
De rechtbank houdt voorts rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,00 begroten. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overig deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten en kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank ten aanzien van elke betalingsverplichting bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij vatbaar is voor toewijzing, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in haar vordering.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schadepost schildertherapie en de daarmee samenhangende reiskostenpost niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van de verdenking extra sessies heeft gevolgd.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging naar voren gebracht dat de gevorderde schadevergoeding gematigd dient te worden nu het gevorderde bedrag afwijkt van hetgeen in de rechtspraak gangbaar is en wordt toegewezen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vorderingen, te weten € 744,95 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde schildertherapie en de daarmee samenhangende reiskosten. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer omdat de bewijstukken thans ontbreken. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk welk deel van deze therapie de benadeelde partij reeds voornemens was om te volgen en welk deel zij heeft gevolgd als gevolg van het bewezen verklaarde. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal het overig gevorderde toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij volgens het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder meer recht heeft op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in zijn persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ook de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. In beginsel zal degene die zich hierop beroept dat met concrete gegevens moeten onderbouwen. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing. Daarvoor is niet enkel beslissend of een fundamenteel recht van de benadeelde is geschonden.
Op basis van de uitgewerkte bewijsmiddelen, de toelichting op de door het slachtoffer ingediende schadevergoedingsvordering en de inhoud van de slachtofferverklaring, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De normschending heeft eruit bestaan dat verdachte het slachtoffer meermalen krachtig in het gezicht heeft gestoken en een stekende/snijdende beweging richting haar borststreek heeft gemaakt. Verdachte heeft door zijn handelen de gezondheid en veiligheid van de benadeelde partij ernstig in gevaar gebracht. Onder deze omstandigheden is sprake van een zodanig ernstige normschending dat het voor de hand ligt dat zij heeft gevreesd voor haar leven en dat het handelen van verdachte een zodanige impact op haar heeft gehad dat sprake is van een aantasting in haar persoon, hetgeen bovendien blijkt uit de toelichting bij het voegingsformulier, er was sprake van angst, onrust en slaapproblemen, waarop EMDR is ingezet).
De rechtbank houdt voorts rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,00 begroten. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overig deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten en kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de proceskosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank ten aanzien van elke betalingsverplichting bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke het onder parketnummer 01/067352-21 ten laste gelegde feit is begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/067145-20.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
verklaart het onder parketnummers 01/067352-21 en 01/320930-21 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
t.a.v. parketnummers 01/067352-21 primair en 01/320930-21 primair, telkens
poging tot doodslag
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregel.
t.a.v. parketnummers 01/067352-21 en 01/320930-21
een
gevangenisstrafvoor de duur van
negenjaren
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
t.a.v. parketnummer 01/067352-21
maatregel van schadevergoedingtot een bedrag
van € 6.343,41
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 6.343,41 (zegge: zesduizenddriehonderddrieënveertig euro en eenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 66 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 1.343,41 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. parketnummer 01/320930-21
maatregel van schadevergoedingtot een bedrag
van € 5.744,95
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.744,95 (zegge: vijfduizendzevenhonderdvierenveertig euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 63 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 744,95 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
benadeelde partij [slachtoffer 1][parketnummer 01/067352-21]:
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 6.343,41 (zegge: zesduizenddriehonderddrieënveertig euro en eenenveertig eurocent), bestaande uit € 1.343,41 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 19,49;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
benadeelde partij [slachtoffer 2][parketnummer 01/320930-21]:
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € € 5.744,95 (zegge: vijfduizendzevenhonderdvierenveertig euro en vijfennegentig eurocent), bestaande uit € 744,95 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Beslissing op het beslag
verklaart verbeurdde inbeslaggenomen goederen, te weten:
o 1 STK Fiets Dames [G1781686];
o 1 STK Fiets Dames [G1780760];
o 1 STK Achterlicht [G1782169].
gelastde
teruggaveaan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken personen van de onder hen in beslag genomen voorwerpen, te weten:
o 1 STK Broek [G1782396];
o 1 PR Schoeisel [G1782384];
o 1 STK Jas [G1782407];
o 1 STK Fiets Dames [G1787946];
o 1 STK Jas [G1780173];
o 1 STK Shirt [G1780174];
o 1 STK Fietstas [G1781703];
o 1 STK Ondergoed [G1780172].
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 10 juli 2020, gewezen onder parketnummer 01/067145-20, te weten een taakstraf ter hoogte van 30 uren.