ECLI:NL:RBOBR:2022:563

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
01-225163-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Uden

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 augustus 2021 in Uden, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], met een mes in de buik heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om de aangever van het leven te beroven, maar dat de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht, gedragsinterventie, ambulante behandeling en controle op middelengebruik. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen. De verdachte heeft tijdens de zitting berouw getoond en heeft volledige medewerking verleend aan het onderzoek. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een bedreigde persoonlijkheidsstoornis en het ontbreken van copingmechanismen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet als de agressor kan worden aangemerkt, maar dat zijn reactie op de aanranding van de aangever disproportioneel was. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.225163.21
Parketnummer vordering: 0132667220
Datum uitspraak: 22 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 2000,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 oktober 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 20 augustus 2021 te Uden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] een- of meermalen met een mes in de buikstreek heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 augustus 2021 te Uden
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde lever en/of galblaas, heeft
toegebracht door die [slachtoffer] met een mes een- of meermalen in de buikstreek te
steken;
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 0132667220 is aangebracht bij vordering van 6 oktober 2021. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 22 april 2021. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding
Op verdachte rust de verdenking dat hij zich op 20 augustus 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever [slachtoffer] door hem te steken met een mes. Subsidiair is dit feitencomplex ten laste gelegd als zware mishandeling.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Uit niets kan worden vastgesteld dat verdachte (boos) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de volgende bewijsmiddelen redengevend voor de bewezenverklaring.
Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], opgenomen in eindproces-verbaal [1] p. 109, 111-113, onder meer inhoudende:
V=vraag verbalisant
A= antwoord aangever
Ik doe aangifte van poging doodslag/moord gepleegd op vrijdag 20 augustus 2021
omstreeks 20.15 uur in Uden.
V: Waar liep hij toen naar toe?
A: Naar [plaats] . Toen ben ik er achteraan gelopen en toen had hij mij gestoken.
V: Hoe wist je dan dat je gestoken was?
A: Omdat mijn broek in eens keer rood was. Dat zag ik toen ik terug liep.
V: Je hebt twee steekwonden. Van wie zijn die afkomstig?
A: Van hem denk ik. Ik zou niet weten van wie anders.
V: Je loopt terug. Ziet je broek rood worden. Tilt je shirt op en wat zie je dan?
A: Links zat een wondje en rechts leek wel of er een kurk uitkwam.
V: Waarmee is er gestoken?
A: Met een mes.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat ik dat gezien heb. Zo’n zwart ding. Hoe moet je anders steken.
V: Wat was de lengte van het mes?
A: Een klein mesje. Ik denk zo groot ongeveer.
V: Ik zie dat je uitbeeld 7 tot 8 centimeter. En bedoel je dan het snij gedeelte?
A: Nee wat ik gezien heb. Het kan goed nog groter zijn.
Aanvraagformulier medische informatie, opgenomen in eindproces-verbaal p. 168.
Datum onderzoek 20 augustus 2021
2x penetrerend letsel:
- 1 x in de buik
- lever en galblaas beschadigd.
Geopereerd in de buik om bloeding te stoppen en galblaas te verwijderen.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], opgenomen in eindproces-verbaal p. 50-52, onder meer inhoudende:
Het was gisteren in Uden.
V=vraag verbalisant
A= antwoord verdachte
V: Hoe heet die jongen?
A: [slachtoffer] .
A: Ik weet het niet meer precies, maar volgens mij heb ik hem twee keer in zijn zij gestoken. (…)
en toen dacht ik dat het foute boel was en heb ik mijn mes gepakt.
V: Je zei dat je twee keer stak in zijn zij.
A: Ik heb met rechts
O: Verdachte laat een stekende beweging zien met zijn rechterhand. Hij gaat met zijn hand van rechtsachter naar middenvoor, met een soort bocht.
V: Hoe zag het mes eruit?
A: Totaal 20 centimeter groot. Het handvat had een legerprint. De snijvlakte was zwart.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], opgenomen in eindproces-verbaal p.89-90, onder meer inhoudende:
Het was midden in Uden, de straat van de [bedrijf] . Toen kwam [slachtoffer] op een gegeven moment weer terug naar ons gelopen. Ik zag dat hij onder het bloed zat. Ik zag dat [slachtoffer] zijn shirt omhoog deed en riep dat hij was neergestoken.
V: Heeft [slachtoffer] gezegd door wij hij was neergestoken?
A: Ja, door [verdachte] . Hij zei “hij heeft me neergestoken, hij heeft me neergestoken”. [slachtoffer] heeft niet echt [verdachte] gezegd, maar [slachtoffer] zei “Hij heeft me neergestoken” en de enige die met [slachtoffer] was, was [verdachte] .
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], opgenomen in eindproces-verbaal p. 116, onder meer inhoudende:
V=vraag verbalisant
A= antwoord getuige
A: (…)Ik zag twee heren in conflict met elkaar. (…) Ik hoorde er een zeggen “moet je komen jongen”. Deze jongen had een mes in zijn hand. Ik zag de jongens net uit elkaar gaan. Ik zag dat de andere man in de onderbuik een messteek had, als ik het goed heb boven zijn linkerbeen. Ik zag het bloed eruit stromen. De man leek het zelf nog niet door te hebben. De jongen met mes stond te kijken wat de ander ging doen. Hij stond met mes in zijn handen. Het mes leek even lang als het donkere handvat.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], opgenomen in eindproces-verbaal p. 165, onder meer inhoudende:
Ik zag dat de dader op dat moment een mes in zijn handen had. Dit mes had hij vast in zijn rechterhand. Het leek of hij daarmee een achterwaartse beweging maakte. Alsof hij het mes terug trok. Waar hij dit mes vandaan terug trok heb ik niet gezien. Ik zag hem vervolgens nog een keer uithalen in de richting van het slachtoffer met het mes. Het slachtoffer stond op dat moment direct voor de dader.

Nadere bewijsoverwegingen.

De rechtbank stelt vast dat door verdachte aan [slachtoffer] twee steekwonden in de buikstreek zijn toegebracht. Een van beide messteken heeft geleid tot beschadiging van de lever en onherstelbare beschadiging van de galblaas van [slachtoffer] . [slachtoffer] is na het incident in het ziekenhuis opgenomen en direct geopereerd om de bloedingen in de buik te stoppen en de galblaas te verwijderen. Gelet op de aangifte, het letsel, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte is wettig bewijs aanwezig voor het tweemaal met kracht steken in de buikstreek door verdachte.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte boos opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] . Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat verdachte boos opzet had op het om het leven brengen van [slachtoffer] .
De vervolgvraag is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan deze kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard en dus op de koop toe heeft genomen. Verdachte heeft op korte afstand met kracht met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van de buikstreek van [slachtoffer] . De totale lengte van het mes was volgens uiteenlopende verklaringen 7 tot 25 centimeter, volgens verdachte zelf had het inklapbare mes een totale lengte van 20 centimeter. De rechtbank stelt vast dat het lemmet van het mes in ieder geval een dusdanige lengte had dat het bij het steken in de buikstreek de lever en galblaas heeft bereikt en beschadigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat steekwonden in de buik kunnen worden aangemerkt als potentieel levensbedreigend indien niet tijdig adequate medische hulp wordt verleend. In en achter de buikholte bevinden zich cruciale organen en structuren. Perforatie van één of meer van deze organen en structuren kan, indien niet tijdig operatief wordt ingegrepen, leiden tot levensbedreigende bloedingen en/of functieverlies. Zonder acute medische interventie had het letsel van [slachtoffer] kunnen leiden tot levensbedreigend bloedverlies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door op deze wijze met een mes te steken in de buikstreek van [slachtoffer] , daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daarbij het leven zou laten. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
De rechtbank acht daarom de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
hij op of omstreeks 20 augustus 2021 te Uden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] een- of meermalen met een mes in de buikstreek heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De strafbaarheid van het feit en van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie.
[slachtoffer] heeft toegegeven de pet van verdachte te hebben afgepakt en als eerste een klap te hebben willen geven. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij uithaalde maar dat verdachte de klap ontweek. Vrijwel gelijktijdig werd [slachtoffer] gestoken door verdachte. Wat volstrekt helder is, is dat er waarschijnlijk nooit geweld was gebruikt als [slachtoffer] zich niet met andermans zaken had bemoeid. Wat ook duidelijk is, is dat verdachte meermalen is weggelopen en de bemoeienissen van [slachtoffer] niet direct met geweld heeft beantwoord; tot dat ene moment. De vraag die voorligt is of dit voldoende is voor een geslaagd beroep op noodweer. Dat is niet het geval. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , verdachte mocht zich daartegen verdedigen. Er wordt echter niet voldaan aan de proportionaliteitseis: verdachte had een klap of poging daartoe niet met meerdere messteken mogen beantwoorden, aldus het openbaar ministerie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit ontslag van alle rechtsvervolging van het ten laste gelegde feit vanwege een beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Er was sprake van noodweer omdat er op een gegeven moment sprake was van een aanvalsmoment vanuit [slachtoffer] en daarmee van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen verdachte zich heeft geprobeerd te verdedigen en daartoe ook gerechtigd was. Aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan omdat [slachtoffer] niet stopte met het belagen van verdachte. Voor zover verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging, werd zijn handelen veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging die door het handelen van [slachtoffer] was veroorzaakt, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie: dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
De rechtbank gaat voor de feitelijke gang van zaken uit van de verklaring van verdachte en [slachtoffer] , nu deze op een aantal punten door verklaringen van getuigen wordt ondersteund. Verdachte werd door [slachtoffer] aangesproken en [slachtoffer] bleef meerdere malen de confrontatie met verdachte opzoeken. Verdachte is meerdere malen weggelopen. Toen [slachtoffer] voor de laatste maal verbaal de confrontatie aanging met verdachte, zijn pet afpakte en daarna uithaalde naar verdachte, heeft verdachte zijn mes gepakt en [slachtoffer] in de buik gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat er vanaf de laatste confrontatie sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De pet van verdachte was afgepakt en [slachtoffer] haalde uit om een klap te geven. Deze handelingen van [slachtoffer] kunnen als bedreigend voor verdachte worden aangemerkt en voor deze gedragingen van [slachtoffer] was geen rechtvaardiging. In de gegeven omstandigheden zag verdachte blijkbaar geen reële mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken. Het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel -het tweemaal steken met een mes- staat naar het oordeel van de rechtbank echter niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. De aanval op verdachte bestond uit het afpakken van de pet en het uithalen met de blote vuist. Dat verdachte deze aanval heeft beantwoord met messteken is disproportioneel.
De rechtbank zal een beroep op noodweer verwerpen.
Noodweerexces
Verdachte heeft de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging overschreden. Deze overschrijding kan uitsluitend niet aan verdachte worden verweten wanneer de overschrijding het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt. Door de verdediging is in dit verband aangevoerd dat verdachte in zijn beleving niet weg kon en dacht te zien dat de vrienden van [slachtoffer] eraan kwamen. Verdachte kon zijn gebruikelijke coping mechanisme (weglopen) niet inzetten. Hij werd bang, raakte in paniek, had het gevoel dat hij geen kant op kon en heeft zijn mes gepakt.
Voor de beoordeling van dit verweer acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. In het laatste contactmoment tussen [slachtoffer] en verdachte veronderstelde verdachte zich in een ondertalsituatie te bevinden. Deze veronderstelling vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Uit de verklaringen van getuigen blijkt dat de ruzie/worsteling tussen beiden een één-op-één-situatie betrof. De vrienden van [slachtoffer] bevonden zich op flinke afstand van het gebeuren en hadden daar geen zicht op. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte in een straat liep tussen winkelend publiek met een mes op zak. Gelet op de korte tijd tussen de uithaal door [slachtoffer] en de reactie van verdachte, heeft hij het mes kort voor het steekincident geopend in zijn zak gehad of kans gezien het mes in de tussentijd te openen. Als hij het al geopend in zijn zak had, dan was hij voorafgaand aan de aanranding al geprepareerd op het eventueel direct kunnen gebruiken van het mes. Als hij het mes heeft geopend nadat hij werd aangevallen, is het niet zonder meer aannemelijk dat hij in een reflex heeft uitgehaald. Hetzelfde geldt voor het handelen van verdachte direct na het steken van [slachtoffer] . Verdachte heeft eerst nog zijn pet van de grond geraapt en is daarna volgens getuigen ogenschijnlijk rustig weggelopen.
Uit geen van deze omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging die zodanig was dat hem geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Nu niet aannemelijk is geworden dat de forse mate van overschrijding van de grenzen der verdediging is ingegeven door een hevige gemoedsbeweging, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces.
De strafbaarheid van het feit en van verdachte
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en/of verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden -kort gezegd-:
- meldplicht bij reclassering;
- gedragsinterventie agressiebeheersing;
- opname in een zorginstelling (indien ambulante behandeling niet toereikend is);
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan schuldhulpverlening;
- meewerken aan middelencontrole;
- meewerken aan begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Het standpunt van de verdediging.
Ingeval van strafoplegging verzoekt de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter zake van het voorwaardelijke gedeelte kunnen dan de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals de reclassering deze heeft geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het gaat om een ernstig feit: verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] tweemaal met een mes te steken. [slachtoffer] had zijn leven kunnen verliezen door toedoen van verdachte. [slachtoffer] heeft ook fors letsel opgelopen en heeft daar last van gehad, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring. In beginsel past daar een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij.
De omstandigheden waaronder verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd nopen echter tot gematigdheid ten aanzien van de duur van het onvoorwaardelijke deel van de straf. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte in eerste instantie niet de agressor was. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er waarschijnlijk nooit geweld was gebruikt wanneer [slachtoffer] zich niet - ongevraagd - met andermans zaken had bemoeid. Het was [slachtoffer] die [persoon 4] aanbood om verdachte voor haar in elkaar te slaan. Het was ook [slachtoffer] die vanaf het eerste contact met verdachte gericht (in eerste instantie verbaal) de confrontatie zocht. Verdachte heeft zich tot driemaal toe onttrokken aan de situatie door weg te lopen van [slachtoffer] maar het was [slachtoffer] die verdachte niet met rust liet en telkens opnieuw op intimiderende wijze de confrontatie zocht Bovendien heeft [slachtoffer] de pet van verdachte afgepakt en heeft hij als eerste met zijn vuist uitgehaald. Volgens de officier van justitie heeft [slachtoffer] in een telefoongesprek voorafgaande aan de zitting aangegeven dat hij die avond verdachte fors heeft uitgedaagd en dat hij van mening is dat verdachte inmiddels hiervoor lang genoeg heeft vastgezeten. Bij de beoordeling van de strafmaat zal de rechtbank ook deze – bewonderenswaardige – stellingname van [slachtoffer] betrekken.
Naast de omstandigheden direct voorafgaand aan de ten laste gelegde poging tot doodslag houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Anders dan de officier van justitie ter terechtzitting, heeft de rechtbank de indruk bekomen dat verdachte ook ter terechtzitting blijk heeft gegeven van de ernst van het door hem aan [slachtoffer] aangedane leed. Hij heeft tijdens het onderzoek voorafgaand aan de terechtzitting en ter terechtzitting oprecht berouw getoond. Het had wat verdachte betreft nooit mogen gebeuren en hij heeft spijt betuigd. Verdachte heeft volledige medewerking aan het politieonderzoek verleend en heeft het door hem gepleegde strafbare feit in een vroeg stadium van het onderzoek bekend. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling en begeleiding.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte een kwetsbare jongeman is. Door pro justitia rapporteur [persoon 1] , GZ-psycholoog, is een forensisch psychologisch rapport over verdachte opgesteld. Uit voornoemd rapport blijkt onder andere dat er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsstoornis. In aanloop naar het ten laste gelegde feit was sprake van een verhoogd spanningsniveau, onder andere door middelengebruik en het verlies van woonruimte. Dit gegeven in combinatie met een onverwachte persoonlijke aanval met precies die triggers waarop verdachte ontlaadt (onrecht en vernedering) en het ontbreken van coping mechanismen om met die situatie om te gaan, leiden ertoe dat zowel de neurocognitieve stoornis als de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling een rol lijken te hebben gespeeld ten tijde van de ten laste gelegde poging tot doodslag. De conclusie van het rapport luidt dat de deskundige de rechtbank adviseert om de poging tot doodslag in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft daarnaast in het rapport het advies opgenomen dat verdachte zich laat behandelen voor zijn periodiek explosieve stoornis. De rechtbank volgt deze adviezen.
Uit het Reclasseringsadvies van Novadic-Kentron (hierna: de reclassering) van 21 januari 2022, dat is opgemaakt door de heer [persoon 2] en mevrouw [persoon 3] , blijkt dat de reclassering de rechtbank adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Een van die bijzondere voorwaarden zou volgens de reclassering moeten zijn dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling indien ambulante behandeling niet toereikend is. De rechtbank begrijpt vanuit pragmatisch oogpunt de wens van de reclassering om te kunnen schakelen naar klinische behandeling indien ambulante behandeling niet de meest adequate behandelwijze voor verdachte blijkt. Echter, nu klinische behandeling een vrijheidsbenemende (en mogelijk langdurige) maatregel betreft dient naar het oordeel van de rechtbank een eventuele wijziging van ambulante naar klinische behandeling niet zonder rechterlijke toets te worden doorgevoerd. Deze voorwaarde zal de rechtbank dan ook niet opleggen. Voor het overige neemt de rechtbank de bijzondere voorwaarden over zoals geadviseerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 21 januari 2022.
De rechtbank zal, alles afwegende, een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Een deel van deze gevangenisstraf, te weten 8 maanden, wordt voorwaardelijk opgelegd om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel de hierna in het dictum opgenomen bijzondere voorwaarden koppelen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 0132667220.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven de toegevoegde waarde van een vordering tot tenuitvoerlegging niet te zien en heeft de rechtbank derhalve verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank acht toewijzing van de vordering niet opportuun en zal deze dan ook afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 45, 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging doodslag

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering te 's-Hertogenbosch. Veroordeelde blijft zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
- dat veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie "I Respect" of een andere, door de reclassering te bepalen, gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing en zich daarbij houdt aan afspraken met en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door Novadic-Kentron, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling richt zich voornamelijk op zijn disfunctionerende agressieregulering en het middelengebruik.
- dat veroordeelde in de begeleide woonvorm van Unitio verblijft, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan detentie, dan wel zo spoedig mogelijk daarna.
- dat veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, door uitvoering te geven aan de reeds ondertekende overeenkomst voor budgetbeheer bij Klik Bewind. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- dat veroordeelde meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. Het streven is en blijft abstinentie van middelen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle.
- dat veroordeelde werkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek, door binnen het reclasseringstoezicht mee te werken aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Wijst af de vordering met parketnummer 01.326672.20 van de officier van justitie van 6 oktober 2021.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.E. de Kryger en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 22 februari 2022.

Voetnoten

1.Voor zover wordt verwezen naar het eindproces-verbaal, wordt bedoeld het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, nummer 2021185092 OB1R021089, onderzoek Bentham, afgesloten d.d. 3 september 2021, in totaal 168 doorgenummerde bladzijden.