ECLI:NL:RBOBR:2022:5596

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
21/985
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbeschikking en last onder dwangsom in het kader van COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap onder firma die een sauna exploiteert, en de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant-Noord. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een invorderingsbeschikking van € 10.000,– die was opgelegd wegens het niet naleven van de Noodverordening COVID-19. Eiseres stelde dat haar brief van 17 augustus 2020 als bezwaarschrift tegen de invorderingsbeschikking moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de brief inderdaad als bezwaarschrift moest worden beschouwd, en dat het bezwaar tegen de last onder dwangsom ook betrekking had op de invorderingsbeschikking. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om een beslissing op het bezwaar tegen de invorderingsbeschikking te nemen, omdat er reeds beroep was ingesteld tegen de last onder dwangsom. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen dwangsommen waren verbeurd. De uitspraak benadrukt de samenhang tussen de procedures en de verplichtingen van bestuursorganen in het kader van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/985

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en

de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant-Noord, verweerder

(gemachtigde: A. Muller).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres laten weten dat hij jegens haar geen dwangsom is verschuldigd.
Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Eiseres heeft daarna aanvullende beroepsgronden ingediend.
Daarop heeft verweerder een verweerschrift en daarna een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2022 op zitting behandeld. Voor eiseres is haar vennoot [naam] naar de zitting gekomen. Ook verweerders gemachtigde is naar de zitting gekomen. De gemachtigde van eiseres heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen.
De rechtbank heeft bij brief van 9 februari 2022 aan partijen laten weten dat het onderzoek is heropend en de zaak wordt doorverwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft met instemming van partijen geen nadere zitting gepland. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

Inleiding
Eiseres is een vennootschap onder firma en exploiteert een sauna. Haar vennoten zijn [naam] en [naam] . De sauna is gevestigd aan de [adres] .
Bij besluit van 27 maart 2020 heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd, omdat zij in strijd met de “Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Brabant-Noord 27 maart 2020” [1] (hierna te noemen: Noodverordening) haar sauna heeft opengehouden. De last houdt in dat eiseres voor iedere keer dat zij de voorschriften van de Noodverordening gedurende de periode dat deze van kracht is overtreedt een dwangsom van € 10.000,– verbeurt met een maximum van € 10.000,–. Bij besluit van 26 november 2020 heeft verweerder onder meer het bezwaar van eiseres tegen genoemd besluit van 27 maart 2020 ongegrond verklaard.
3. De politie heeft op 30 en 31 maart 2020 gecontroleerd of de sauna van eiseres voor het publiek gesloten was. Van deze controles heeft de politie een op 1 april 2020 gedateerd rapport opgemaakt. De politie heeft gerapporteerd dat zij op 30 maart 2020 omstreeks 20:10 uur heeft geconstateerd dat er personen in het bedrijf van eiseres aanwezig zijn. [naam] , die op dat moment aanwezig is, verklaart dat er een reclameclip wordt opgenomen en dat het pand niet geopend is voor klanten. De politie heeft verder gerapporteerd dat zij op 31 maart 2020 om omstreeks 05:13 uur wederom heeft geconstateerd dat er personen aanwezig zijn in het pand. [naam] heeft op verzoek van de politie de deur geopend en verklaard dat de zaak is gesloten en dat hij van een ambtenaar had begrepen zelf wel gebruik te mogen maken van de privé-spa.
4. Bij brief van 8 mei 2020 heeft verweerder aan eiseres laten weten dat hij het voornemen heeft om de verbeurde dwangsom van € 10.000,– in te vorderen. Bij brief van 13 mei 2020 heeft eiseres laten weten wat zij van dat voornemen vindt.
5. Bij besluit van 6 juli 2020 is verweerder ertoe overgegaan een dwangsom van
€ 10.000,– in te vorderen (invorderingsbeschikking). Daaraan heeft verweerder kortgezegd ten grondslag gelegd dat is gebleken dat de sauna van eiseres op 30 en 31 maart 2020 niet gesloten was voor het publiek.
6. De gemachtigde van eiseres schrijft in een brief van 17 augustus 2020 aan verweerder het volgende:
"Betreft: Opvragen dossier met bovengenoemd kenmerk
(…)
Wilt u zo goed zijn om mij het volledige dossier te zenden. (…) Voorzover cliënte niet reeds bezwaar heeft gemaakt tegen de onderliggende besluiten van de Veiligheidsregio Brabant-Noord (o.a. zie bijlage van 6-7-20 en 27-3-20 ?), verzoek ik u dit schrijven eveneens als een bezwaarschrift tegen uw besluiten op te vatten. Dit op nader aan te voeren gronden."
7. Bij brief van 4 januari 2021 stelt eiseres verweerder in gebreke, omdat hij niet tijdig heeft beslist op, naar zij stelt, het bezwaarschrift van 17 augustus 2020. Eiseres stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee weken een beslissing op bezwaar te nemen. Bij brief van 15 februari 2021 wijst eiseres verweerder erop dat hij heeft nagelaten een beslissing op bezwaar te nemen en hij aan eiseres een bedrag van € 1.442,– aan dwangsommen is verschuldigd.
8. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
De standpunten van partijen
9. Volgens verweerder is de brief van 17 augustus 2020 niet aan te merken als een bezwaarschrift. In de aanhef van die brief wordt verzocht om het procesdossier. Naar aanleiding van die brief heeft de behandelend ambtenaar contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres. Op dat moment heeft de gemachtigde niet gewezen op de bezwaarcomponent van de brief. De gemachtigde had de nu ontstane situatie kunnen voorkomen door destijds aan te geven dat hij nog aanvullende bezwaargronden wilde indienen tegen de invordering. Verder heeft de gemachtigde van eiseres niet onmiddellijk gereageerd op het besluit op bezwaar van 26 november 2020, waaruit bleek dat niet was onderkend dat de brief van 17 augustus 2020 een bezwaarschrift is.
Verder wijst verweerder erop dat hij door het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar van 26 november 2020 op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet meer bevoegd was om te beslissen op het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift maakt immers onderdeel uit van de beroepsprocedure. Verweerder is dan ook van mening dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
10. Eiseres voert aan dat de brief van 17 augustus 2020 ten onrechte niet is aangemerkt als een bezwaarschrift. De tekst van de brief was immers duidelijk. Verder wijst eiseres erop dat verweerder zelf in strijd met artikel 5:39 van de Awb heeft gehandeld door dit bezwaar niet te behandelen. Ten slotte merkt eiseres op dat de onderhavige beroepsprocedure een andere procedure is dan de procedure over de last onder dwangsom. Hier gaat het om een afzonderlijke procedure over de dwangsom wegens niet tijdig beslissen door verweerder, aldus eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
11. De rechtbank merkt de brief van eiseres van 17 augustus 2020, gelet op de inhoud ervan, aan als een bezwaarschrift dat (mede) is ingediend tegen de invorderingsbeschikking van 6 juli 2020. Voor zover dat voor verweerder niet duidelijk was, lag het op zijn weg om bij eiseres hierover navraag te doen. Dat heeft verweerder nagelaten. Het was niet aan eiseres om op eigen initiatief een en ander te verduidelijken.
12. Omdat eiseres met haar bezwaarschrift de invorderingsbeschikking heeft betwist, had haar bezwaar tegen de last onder dwangsom ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb mede betrekking op deze beschikking. Door vervolgens beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar van 27 maart 2020 waarbij de last onder dwangsom is gehandhaafd, is op grond van hetzelfde artikellid van rechtswege beroep ontstaan tegen de invorderingsbeschikking. Die wettelijke bepaling is erop gericht om te voorkomen dat in de situatie waarin over de desbetreffende last onder dwangsom een bezwaar, een beroep of hoger beroep aanhangig is, een afzonderlijke procedure over het invorderingsbesluit wordt gevoerd (zie de Memorie van toelichting, Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 116; vergelijk ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:331, en 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3198).
13. Omdat met het beroep tegen de last onder dwangsom van rechtswege beroep is ontstaan tegen de invorderingsbeschikking, stond het verweerder niet meer vrij een beslissing op bezwaar tegen de invorderingsbeschikking te nemen. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom is verschuldigd.
14. Het beroep is ongegrond. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzitter, en
mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. M. de Vries, leden, in aanwezigheid van
mr. V.A.C.M. Vonk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 23 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a.het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b.de aanvrager geen belanghebbende is, of
c.de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Artikel 4:19

1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3. In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.

Artikel 5:39

1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep tegen de beschikking tot invordering echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3. In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a.de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b.het niet tijdig nemen van een besluit.

Voetnoten

1.Voluit: Noodverordening van de voorzitter van de Veiligheidsregio Brabant-Noord houdende voorschriften ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus/COVID-19, (ook) gepubliceerd op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-79828.html