ECLI:NL:RBOBR:2022:5568

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
01/997029-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift door agrarisch adviesbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren te Roermond, was bestuurder van een agrarisch adviesbureau en heeft samen met medeverdachten deelgenomen aan het opmaken van valse documenten en het gebruik daarvan om financiële voordelen te verkrijgen voor hun klanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie, waarbij de organisatie het oogmerk had om misdrijven te plegen, waaronder het gebruik van valselijk opgemaakte geschriften en het veranderen van inrichtingen zonder vergunning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en een bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd geen advieswerkzaamheden in de agrarische sector mag verrichten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere feiten, waaronder feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek en meerdere zittingen, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie heeft meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997029-17
Datum uitspraak: 20 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Roermond op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2021, 14 november 2022, 15 november 2022, 21 november 2022, 22 november 2022 en 6 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 mei 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 november 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair.
hij op of omstreeks de maand november 2017 te Susteren, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in een specificatie niet geleverde melk (doc 1584 - p 3352/3298) op te geven
dat in 2015 113.680 kg melk niet geleverd kon worden en/of
in een ongedateerde brief (doc 1562 - p 3330/3276) op te nemen: "de
daadwerkelijk geproduceerde melk in 2015 bedraagt 609.880 + 113.680 = 723.560
kilogram",
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2017 te Heythuysen en/of Susteren, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een
specificatie niet geleverde melk (doc 1584 - p 3352/3298) en/of een
ongedateerde brief (doc 1562 - p 3330/3276)
als ware deze echt en onvervalst, door deze met een begeleidende brief van
[medeverdachte 1] (doc 1561 - p 3329/3275) te (laten) sturen aan Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland;
T.a.v. feit 2 primair.
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 17 april 2018 tot en met 14
juni 2018, te Deinum, Leeuwarden, Ysselsteyn, Meijel en/of Heythuysen, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
op een bouwtekening van een silo (doc 1881 - p 3552/3498) een inhoudsmaat van
2485 m3 te vermelden met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te
doen gebruiken,
hebbende hij tot dat/die feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding
gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 14 jun 2018 te Ysselsteyn, Heythuysen en/of
Susteren, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een melding van het uitbreiden van de inrichting, aan [adres 2] te
Ysselsteyn, met een silo (doc 1877 - p 3548/3494) met daarbij een bouwtekening
van die silo (doc 1881 - p 3552/3498) als ware deze echt en onvervalst door
deze in te dienen bij de gemeente Venray,
hebbende hij tot dat/die feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding
gegeven aan die verboden gedraging(en);
T.a.v. feit 3 primair.
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 9
april 2018, te Sint Philipsland en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
op een opdrachtbevestiging voor een mestscheider (doc 4484 - pag 5040/4980) de
datum 15 januari 2017 te vermelden en/of
op een factuur van [bedrijf 1] met nummer SI-160252 (doc 4491
- pag 5047/4987) de factuurdatum 23-01-2017 te vermelden
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken,
hebbende hij tot dat/die feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding
gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 9 april 2018 te Heythuysen, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een opdrachtbevestiging voor een mestscheider (doc 4484 - pag 5040/4980) en/of
een factuur van [bedrijf 1] met nummer SI-160252 (doc 4491 -
pag 5047/4987)
als ware deze echt en onvervalst door deze voor [bedrijf 2] en/of
[persoon 1] , in een subsidieaanvraag, in te dienen bij RVO,
hebbende hij tot dat/die feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding
gegeven aan die verboden gedraging(en);
T.a.v. feit 4 primair.
[medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 11 tot en met 13 oktober
2017, te Esbeek, Meijel en/of Heythuysen, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
op een of meer tabellen Administratie Stal (doc 3952, 3953 en/of 3954 - pag
4684/4624, 4685/4625 en/of 4686/4626) gefingeerde gegevens met betrekking tot
datum opleggen biggen, datum, afleveren biggen, tijdstip aflaten mest,
waterstand begin, waterstand einde en/of waterverbruik op te nemen
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken,
hebbende hij tot dat/die feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding
gegeven aan die verboden gedraging(en);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 13 april 2017 te Esbeek, Meijel en/of
Heythuysen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een of meer tabellen Administratie Stal (doc 3952, 3953 en/of 3954 - pag
4684/4624, 4685/4625 en/of 4686/4626)
als ware deze echt en onvervalst door deze per mail te verzenden aan [persoon 2]
van de Omgevingsdienst Midden-West Brabant,
hebbende hij tot dat/die feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijk leiding
gegeven aan die verboden gedraging(en);
T.a.v. feit 5 primair.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2018,
althans op of omstreeks 15 en/of 16 mei 2018, te Helmond en/of Heythuysen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] te
Helmond, te vermelden dat [medeverdachte 2] 6 percelen met een oppervlakte van
5,75 ha blijvend grasland in gebruik had (doc-3827 - pag 4563/4503) en/of
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2]
te Helmond, te vermelden dat de percelen 78 tot en
met 82 bij [medeverdachte 2] in gebruik waren (doc 3844 - pag 4580/4520) en/of
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] te
Helmond, onder de vermelding "Mijn percelen" een foto bij te voegen van de
percelen 78 tot en met 82 (doc 3850 - pag 4586/4526)
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Heythuysen, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] te
Helmond (doc-3816 pag 4552/4492 tot en met doc 3833 - pag 4569/4509) en/of
het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2]
te Helmond (doc 3844 - pag 4580/4520) en/of
de bijlage "Mijn percelen" met een foto van de percelen 78 tot en met 82, bij
de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] te
Helmond, (doc 3850 - pag 4586/4526)
als ware deze echt en onvervalst door deze in te dienen bij RVO;
T.a.v. feit 6 primair.
omstreeks 15 en/of 16 mei 2018 te Lierop en/of Heythuysen, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 3] ,
[adres 3] te Lierop, te vermelden dat het bedrijf 31 percelen met een
oppervlakte van 63,34 ha, althans een of meer percelen, in gebruik had om mee
te rekenen voor de gebruiksnormen, de mestverwerkingsplicht en de Wet
grondgebonden groei melkveehouderij (doc-5076 - pag 5438/5372) en/of
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van
[medeverdachte 3] , [adres 3] te Lierop, te vermelden dat de
percelen 80 tot en met 93, althans een of meer van die percelen, bij dat
bedrijf in gebruik waren (doc 5085 - pag 5447/5381 tot en met doc 5087 - pag
5449/5383) en/of
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [medeverdachte 3] ,
[adres 3] te Lierop, onder de vermelding "Mijn percelen" een of meer
foto's bij te voegen van de percelen 80 t/m 93, althans van een of meer van
die percelen (doc 5093 - pag 5455/5389, doc 5095 - pag 5457/5391 en/of doc
5096 - pag 5458/5392)
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 mei 2018 te Lierop en/of Heythuysen, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 3] ,
[adres 3] te Lierop, (doc-5076 - pag 5438/5372) en/of
het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van
[medeverdachte 3] , [adres 3] te Lierop (doc 5085 - pag
5447/5381 tot en met doc 5087 - pag 5449/5383) en/of
een of meer foto's van de percelen 80 t/m 93, althans van een of meer van die
percelen, onder de vermelding "Mijn percelen" (doc 5093 - pag 5455/5389, doc
5095 - pag 5457/5391 en/of doc 5096 - pag 5458/5392)
als ware deze echt en onvervalst door deze in te dienen bij RVO;
T.a.v. feit 7.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 17 juni 2019 te
Heythuysen, Melick, Meijel en/of Neer, althans in Nederland, heeft deelgenomen
aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte en/of [medeverdachte 1]
, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en/of andere personen, welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven bestaande uit
- het meermalen plegen van valsheid in geschrifte en/of het meermalen
gebruiken van valselijk opgemaakte geschriften (strafbaar gesteld in artikel
225 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het meermalen veranderen van (de werking) van een inrichting zonder
vergunning (strafbaar gesteld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht) en/of
- het vervalsen van een registratie die is vereist ingevolge de Regeling
ammoniak en veehouderij (strafbaar gesteld in artikel 8.40 van de Wet
milieubeheer) en/of
- het meermalen foutief opgeven van de ingevolge artikel 26 van de
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vereiste gegevens (strafbaar gesteld in
artikel 34 en/of 35 van de Meststoffenwet).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2, 3 en 4 primair en subsidiair (zaaksdossiers 2, 3 en 4).
Inleiding.
Op 9 januari 2017 werd een voorbereidend onderzoek gestart door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (verder: NVWA) onder de naam Kievit. Dit onderzoek richtte zich op [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ) en de bestuurders van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] betreft een adviesbureau voor agrarische ondernemers en verleent advies op het gebied van onder meer mestwetgeving. Het voorbereidend onderzoek heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan onder meer diverse telefoonnummers zijn getapt en gegevens zijn gevorderd en in beslag genomen bij diverse bedrijven, instanties en personen,zowel digitaal als fysiek. Daarnaast zijn er ook diverse beslagen gelegd. Het onderzoek heeft negen zogeheten ‘zaaksdossiers’ opgeleverd, waarvan de zaaksdossiers 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 de grondslag vormen voor de dagvaardingen van verdachte en de medeverdachten.
Verdachte wordt verweten dat hij zich, als adviseur van [medeverdachte 1] , samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 1, 5 en 6) en dat hij, als (indirect) bestuurder van [medeverdachte 1] , samen met zijn medebestuurders – tevens medeverdachten – [medeverdachte 4] (verder: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (verder: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (verder: [medeverdachte 6] ), feitelijk leiding heeft gegeven aan (mest)fraude gepleegd door [medeverdachte 1] door middel van valsheid in geschrift (feit 2, 3 en 4) en dat verdachte samen met zijn medebestuurders en [medeverdachte 1] een criminele organisatie vormde (feit 7).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 2, 3 en 4, waarbij de officier van justitie telkens is uitgegaan van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de gronden vermeld in de pleitnota vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2, 3 en 4.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde dat telkens de vraag aan de orde is of verdachte kan worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende ten aanzien van de verboden gedraging die onder het desbetreffende feit primair dan wel subsidiair is ten laste gelegd.
Juridisch kader.
Bij de beoordeling of sprake is van feitelijk leidinggeven dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol van de verdachte tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. In het bijzonder kan dat het geval zijn bij de verdachte die, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen te voorkomen of te beëindigen.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Onder omstandigheden kan aan het voor de feitelijk leidinggever geldende opzetvereiste eveneens zijn voldaan, indien hij de werkzaamheden van de onderneming zo heeft georganiseerd dat hij ermee rekening heeft gehouden dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet konden worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard ging met het begaan van strafbare feiten. Het opzet moet bij de feitelijk leidinggever persoonlijk aanwezig zijn; wetenschap bij bijvoorbeeld één van de bestuursleden maakt niet automatisch dat het bestuur als geheel geacht kan worden op de hoogte te zijn.
Tot slot kan iemand alleen leidinggeven aan gedragingen waarvan hij of zij op de hoogte is. De leidinggevende hoeft niet precies te weten waar, wanneer en hoe de strafbare feiten zijn begaan en wat de concrete omvang daarvan is, wel moet deze op de hoogte zijn geweest van het feit dat de rechtspersoon de verweten of soortgelijke verboden gedragingen heeft begaan.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich dusdanig actief en effectief heeft gedragen of zodanig initiatief heeft genomen dat sprake is van feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen zoals ten laste gelegd onder feit 2, 3 en 4. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de verboden gedragingen het onvermijdelijke gevolg zijn van het algemene door verdachte gevoerde beleid of dat de meer passieve rol van verdachte tot het oordeel leidt dat de verboden gedragingen daardoor zodanig zijn bevorderd dat van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat hoewel verdachte samen met zijn medebestuurders geen maatregelen heeft getroffen om verboden gedragingen die verband hielden met de advieswerkzaamheden van [medeverdachte 1] in het algemeen te voorkomen of te beëindigen en niet doorlopend toe heeft gezien op het voorkomen van verboden gedragingen binnen [medeverdachte 1] , daarmee nog geen sprake is van feitelijk leidinggeven aan het onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Vereist is dat verdachte op de hoogte is geweest van de concrete strafbare feiten die door [medeverdachte 1] zijn begaan. In het kader daarvan dient de rechtbank te beoordelen of verdachte wist dat geschriften valselijk werden opgemaakt of werden vervalst dan wel dat opzettelijk gebruik werd gemaakt van valse geschriften en dat die geschriften betrekking hadden op een melding Activiteitenbesluit milieubeheer (feit 2), een subsidieaanvraag (feit 3) en de registratie waterverbruik door veehouders (feit 4). De rechtbank is van oordeel dat die wetenschap niet uit het dossier of het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid. Daarbij neemt de rechtbank mee dat is gebleken dat bij [medeverdachte 1] de (toenmalige) vier bestuurders waren verdeeld over twee afdelingen, de zogenaamde ‘poten’, te weten bedrijfsontwikkeling en bedrijfsmanagement, welke afdelingen los van elkaar stonden. Daarnaast hadden de bestuurders binnen die afdeling hun eigen expertise en gaven zij in het kader daarvan leiding aan de werknemers die onder hun afdeling en expertise vielen. De rechtbank kan niet vaststellen of, en zo ja in hoeverre zij leiding gaven aan andere werknemers dan degenen die onder hun eigen afdeling en expertise vielen. De rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ook niet vaststellen of, en zo ja in hoeverre de bestuurders op de hoogte waren van elkaars werkzaamheden op dossierniveau. De rechtbank kan daarnaast niet opmaken of de bestuurders binnen de structuur van [medeverdachte 1] op de hoogte hadden moeten zijn van elkaars werkzaamheden op dossierniveau en hoe dat dan concreet vorm had of had moeten krijgen. Dat (mogelijk) andere bestuurders wel op de hoogte waren van de gedragingen zoals omschreven in feit 2, 3 en 4 zoals ten laste gelegd maakt het – gezien al het voorgaande – niet automatisch zo dat verdachte als medebestuurder dus ook over die kennis beschikte of diende te beschikken, zodanig dat hij geacht kan worden daaraan feitelijk leiding te hebben gegeven. Concreet betekent dat voor verdachte dat de rechtbank niet kan vaststellen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen onder feit 2, 3 en 4 ten laste gelegd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan verdachte onder feit 2, 3 en 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, 5, 6 en 7, waarbij de officier van justitie telkens – voor zover van toepassing – is uitgegaan van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de gronden vermeld in de pleitnota vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, 5, 6 en 7.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage bij dit vonnis en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair (zaaksdossier 1).
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte als (mede)pleger kan worden aangemerkt ter zake van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van een specificatie niet geleverde melk en/of een ongedateerde brief (feit 1 primair).
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 7] de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken en de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte 7] de documenten achteraf gereconstrueerd. De rechtbank overweegt dat ook het achteraf opmaken van documenten die al dan niet de werkelijkheid proberen te benaderen, valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) oplevert. In het geval van verdachte is daarvan sprake. Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien blijkt immers dat medeverdachte [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) bij de door hem gemaakte reconstructie onjuiste en fictieve gegevens heeft verwerkt, zoals aantallen kalveren waaraan biestmelk/melk is gevoerd, of koeien waarvan melk met een hoog celgehalte is weggegooid. [medeverdachte 7] kwam in de berekeningen tot 79000 kg melk, en uitte in een tapgesprek met verdachte de noodzaak om nog 24000 kg ‘weg te goochelen’. Voorts verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de documenten niet valselijk zouden zijn opgemaakt, omdat de berekening zou zijn gemaakt door dierenartsen [persoon 3] en [persoon 4] . Dat [persoon 3] de brief van 27 juni 2017 (DOC-01547) heeft ondertekend en bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij of een collega heeft meegerekend aan de cijfers in die brief, betekent namelijk niet dat de in de tenlastelegging genoemde documenten overeenkomstig de werkelijkheid zijn opgemaakt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de documenten geschriften betreffen die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en dat zij zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, medeverdachte [medeverdachte 7] heeft de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk opgemaakt ten einde een beroep te doen op de knelgevallenregeling in het kader van de toekenning van fosfaatrechten door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO).
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van het onder feit 1 primair ten laste gelegde kan worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. In het kader daarvan is het bij het ontbreken van een gezamenlijke uitvoering van belang dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht moet zijn. Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte als adviseur van medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] een belangrijke rol heeft gespeeld bij het valselijk opmaken van de documenten die in de tenlastelegging worden genoemd. Verdachte fungeerde immers als klankbord voor [medeverdachte 7] bij het bedenken van de strategie voor het beroep op de knelgevallen regeling en het ten dien behoeve maken van de reconstructie, te weten een diergeneesmiddelenregistratie, de specificatie niet geleverde melk en de inhoud van de ongedateerde brief. Verdachte gaf in dat verband ook advies aan [medeverdachte 7] over hoe hij te werk moest gaan. De rechtbank is van oordeel dat de berekeningen zoals die door medeverdachte [medeverdachte 7] zijn opgemaakt zonder de betrokkenheid van verdachte niet op deze wijze tot stand waren gekomen, zodat sprake is van een dusdanig intellectuele bijdrage dat sprake is van medeplegen. Verdachte had op grond van zijn deskundigheid [medeverdachte 7] kunnen en moeten adviseren om anders te handelen. Dat heeft verdachte echter niet gedaan. Verdachte heeft ‘met de klant meegedacht’ om iets op papier te krijgen wat zo goed als mogelijk een situatie als werkelijkheid benadert en weergeeft, om die berekening vervolgens bij de instanties in te dienen als zijnde echt en onvervalst.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5 primair (zaaksdossier 7).
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte als (mede)pleger kan worden aangemerkt ter zake van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] (feit 5 primair).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken, de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en de getuigenverklaring van de ambtenaar van de gemeente Helmond. Ten aanzien van de percelen 78 tot en met 82 stelt de rechtbank vast dat deze niet in gebruik waren bij [medeverdachte 2] , zodat deze percelen door verdachte, in weerwil van de bij hem bestaande wetenschap en dus opzettelijk, ten onrechte in de Gecombineerde Data Inwinning (verder: GDI) zijn opgenomen en in strijd met de werkelijkheid zijn vermeld onder ‘Mijn percelen’.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging geschriften betreffen die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en zijn opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, de percelen zijn opgenomen in de GDI 2018 van [medeverdachte 2] en vermeld in het overzicht percelen bij de GDI. Ook is een foto van de percelen bijgevoegd onder vermelding van ‘Mijn percelen’. De GDI 2018 is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO) ingediend om aan te tonen hoeveel oppervlakte landbouwgrond er op 15 mei van dat jaar in gebruik is bij het bedrijf.
De nauwe en bewuste samenwerking, vereist voor het medeplegen, blijkt uit de contacten die verdachte heeft gehad met de klant, het feit dat verdachte kennelijk voor meerdere partijen de opgave in orde maakte en hij in dat kader gelijktijdig voor meerdere partijen aan het ‘schuiven’ was met percelen en hij de uiteindelijke opgave bij de RVO voor zijn klant en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ingediend met als doel dat zijn klant een gunstiger positie zou hebben bij het bepalen van de gebruiksruimte dierlijke mest, stikstof en fosfaat van het bedrijf.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder feit 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6 primair (zaaksdossier 9).
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte als (mede)pleger kan worden aangemerkt ter zake van valsheid in geschrift door het valselijk opmaken van de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 3] (feit 6 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van die vervalste gegevens (feit 6 subsidiair).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken, de bevindingen van de verbalisanten en de getuigenverklaringen. Ten aanzien van de percelen 80 tot en met 93 stelt de rechtbank vast dat deze niet in gebruik waren bij [medeverdachte 3] , zodat deze percelen ten onrechte in de Gecombineerde Data Inwinning (verder: GDI) zijn opgenomen. Wat de percelen 81, 82, 83, 85, 87, 91 en 93 betreft, stelt de rechtbank vast dat uit getuigenverklaringen blijkt dat deze percelen niet in gebruik waren bij [medeverdachte 3] , eigendom van medeverdachte [medeverdachte 9] . Het verweer dat de eigenaren van deze percelen, de percelen in gebruik zouden hebben gegeven bij [persoon 5] en dat [persoon 5] met medeverdachte [medeverdachte 9] de afspraak zou hebben gemaakt dat hij deze percelen ten behoeve van diens bedrijf in de GDI mocht opnemen, wordt weerlegd door de getuigenverklaringen. Bovendien blijkt uit AMB-00281 dat wordt ingelogd bij RVO op het account van [persoon 5] en een machtiging wordt afgegeven aan [medeverdachte 3] , terwijl [persoon 5] heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren een dergelijke machtiging te hebben afgegeven (G017-00001). Ten aanzien van de overige percelen is de rechtbank eveneens van oordeel dat ze ten onrechte in de GDI van [medeverdachte 3] zijn opgenomen, nu uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] blijkt dat deze geen eigendom waren van [medeverdachte 3] en er geen enkele aanwijzing in het dossier kan worden aangetroffen, noch door de verdediging iets is aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de eigenaren de desbetreffende percelen ter beschikking van [medeverdachte 3] zouden hebben gesteld.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging geschriften betreffen die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en zijn opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, de percelen zijn opgenomen in de GDI 2018 van [medeverdachte 3] en vermeld in het overzicht percelen bij de GDI. Ook is een foto van de percelen bijgevoegd onder vermelding van ‘Mijn percelen’. De GDI 2018 is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO) ingediend om aan te tonen hoeveel oppervlakte landbouwgrond er op 15 mei van dat jaar in gebruik is bij het bedrijf.
De nauwe en bewuste samenwerking blijkt uit de contacten die verdachte heeft gehad met de klant, het feit dat verdachte kennelijk voor meerdere partijen de opgave in orde maakte en hij in dat kader gelijktijdig voor meerdere partijen aan het ‘schuiven’ was met percelen en hij de uiteindelijke opgave bij de RVO voor zijn klant [medeverdachte 3] en diens vennoot/medeverdachte [medeverdachte 9] heeft ingediend, met als doel dat zijn klant een gunstiger positie zou hebben bij het bepalen van de gebruiksruimte dierlijke mest, stikstof en fosfaat van het bedrijf.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder feit 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 7 (zaaksdossier 8).
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had op het plegen van valsheid in geschrift dan wel het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, het veranderen van inrichtingen zonder vergunning, het vervalsen van een registratie die is vereist ingevolge de Regeling ammoniak en veehouderij en het foutief opgeven van de ingevolge artikel 26 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet vereiste gegevens. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechtspersoon dan wel natuurlijk persoon. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven. Voorts hoeft de organisatie niet een louter misdadige (hoofd)doelstelling te hebben, deze kan ook mede een legaal doel hebben.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is); en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie.
Het laten ontstaan en in stand houden van een bedrijfscultuur waarbinnen strafbare feiten worden begaan kan voldoende zijn om deelneming aan een criminele organisatie aan te nemen.
Beoordeling.
De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daartoe het volgende.
Volgens de rechtbank staat vast dat sprake is geweest van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, nu verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in de ten laste gelegde periode bestuurders waren van het – eveneens als verdachte aangemerkte – agrarische adviesbureau [medeverdachte 1] . De rechtbank erkent dat [medeverdachte 1] niet slechts criminele activiteiten verricht, althans dat zij niet een louter crimineel oogmerk heeft. Dat neemt niet weg dat [medeverdachte 1] naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode – naast de legale activiteiten – het oogmerk heeft gehad op het plegen van misdrijven. Zoals getuige [getuige] heeft verklaard werden in de adviezen van [medeverdachte 1] de grenzen van de wet opgezocht en kon die wet ook worden overtreden, bijvoorbeeld “als een klant meer wilde” en “als het in het belang van de klant nodig was de regels te overtreden” (G019-00001). Dat deze werkwijze werd gehanteerd door [medeverdachte 1] blijkt ook uit de individuele zaaksdossiers. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar de vaststellingen ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten 1 tot en met 6 in de gelijktijdig gewezen vonnissen ten aanzien van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , en [medeverdachte 6] . De rechtbank komt weliswaar niet ten aanzien van alle verdachten overeenkomstig, maar wel ten aanzien van alle feiten genummerd 1 tot en met 6 op de tenlasteleggingen tot een bewezenverklaring. Vastgesteld kan worden dat valsheid in geschrift werd gepleegd onder begeleiding van verdachte gericht op het verkrijgen van meer fosfaatrechten dan waarop de klant in werkelijkheid recht had (zaaksdossier 1). Ook werd valsheid in geschrift (mede)gepleegd door een medewerker van [medeverdachte 1] in het kader van een subsidieaanvraag (zaaksdossier 3). Daarnaast werd onder leiding van [medeverdachte 5] valsheid in geschrift gepleegd om een vergunningsprocedure te voorkomen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat er inrichtingen zijn veranderd zonder dat daarvoor een vergunning aanwezig was (zaaksdossier 2 en 5). [medeverdachte 5] heeft ook meegewerkt aan het vervalsen van een registratie die was vereist ingevolge de Regeling ammoniak en veehouderij (zaaksdossier 4). Voorts heeft verdachte valsheid in geschrift gepleegd door in de Gecombineerde Data Inwinning van twee klanten van [medeverdachte 1] percelen op te nemen die in werkelijkheid niet bij die klanten in gebruik waren (zaaksdossier 7 en 9). Tot slot stelt de rechtbank vast dat het dossier, als beschreven in zaaksdossier 8, aanknopingspunten bevat voor andere strafbare feiten die door [medeverdachte 1] zijn gepleegd, zoals het vervalsen van de veesaldoregistratie, de mestboekhouding en vervoersbewijzen dierlijke meststoffen.
Het beeld dat uit het dossier naar voren komt is dat [medeverdachte 1] als agrarisch adviesbureau vele klanten uit de agrarische sector heeft en hen met raad en daad bijstaat bij het hanteren en naleven van voorschriften uit de wet- en regelgeving die op hun bedrijfsvoering van toepassing is. Ondersteuning bij vergunning- of subsidieaanvragen, het voeren van een mestboekhouding en het nakomen van administratieve verplichtingen zijn dergelijke werkzaamheden, welke in de kern legale werkzaamheden betreffen. Uit het dossier leidt de rechtbank echter af dat [medeverdachte 1] – en met haar de bestuurders – over de loop van vele jaren een bedrijfscultuur heeft gecreëerd, waarbinnen in met wet- en regelgeving strijdige situaties wordt meegedacht met de klant en de ondersteuning vaak niet zozeer gericht is op naleving van wet- en regelgeving, maar op het realiseren van de wensen van de klant. Uit de aangehaalde zaaksdossiers blijkt dat meedenken met de klant in die concrete situaties betekende het overtreden van de wet door het (mede)plegen van valsheden in geschrift. Deze cultuur lijkt ook bij werknemers van [medeverdachte 1] te zijn ingebed, waardoor ook bij hen weinig belemmering bestond om controlerend ambtenaren of instanties op het verkeerde been te zetten ten behoeve van het dienen van de belangen van de klant. Van een professioneel dienstverlener mag in zulke situaties worden verwacht dat zij haar klant wijst op de geldende wet- en regelgeving en deze adviseert om anders te handelen. Van een dergelijke houding is de rechtbank in de desbetreffende zaaksdossiers niet gebleken. In alle zaaksdossiers komt naar voren dat met actieve bemoeienis van bestuurders of medewerkers van [medeverdachte 1] geschriften werden vervalst, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken, welke geschriften vervolgens ook werden gebruikt door deze in te dienen bij of over te leggen aan overheidsinstanties met een controlerende, handhavende en toekennende taak. Naar het oordeel van de rechtbank was aldus [medeverdachte 1] een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, te weten een gestructureerd verband, met regels en afspraken, waarin werd samengewerkt, waarbinnen werd gefaciliteerd aan klanten en waarbij het plegen van misdrijven door het (mede)plegen van valsheid in geschrifte gemeengoed was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen. Verdachte heeft in de eerste plaats in het kader van de criminele organisatie zelf strafbare feiten begaan (zaaksdossiers 1, 7 en 9). In de tweede plaats was verdachte bestuurder van het bedrijf en wist hij dat [medeverdachte 1] het oogmerk had om misdrijven te plegen en was zijn aandeel ook gericht op de verwezenlijking van dat oogmerk. In dat verband wijst de rechtbank onder meer op de verslagen van het werkoverleg/mestoverleg d.d. 5 juli 2016 en 19 mei 2016. Verdachte heeft zodoende bijgedragen aan het creëren en in stand houden van de cultuur binnen [medeverdachte 1] die, minst genomen, als laakbaar wordt beschouwd.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder feit 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 primair.
in de maand november 2017 te Susteren, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
in een specificatie niet geleverde melk op te geven dat in 2015 113.680 kg melk niet geleverd kon worden en
in een ongedateerde brief op te nemen: "de daadwerkelijk geproduceerde melk in 2015 bedraagt 609.880 + 113.680 = 723.560 kilogram",
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
T.a.v. feit 5 primair.
omstreeks 15 en/of 16 mei 2018, te Helmond en/of Heythuysen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] te
Helmond, te vermelden dat [medeverdachte 2] 6 percelen met een oppervlakte van
5,75 ha blijvend grasland in gebruik had en
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2]
te Helmond, te vermelden dat de percelen 78 tot en
met 82 bij [medeverdachte 2] in gebruik waren en
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 2] te
Helmond, onder de vermelding "Mijn percelen" een foto bij te voegen van de
percelen 78 tot en met 82
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken.
T.a.v. feit 6 primair.
omstreeks 15 en/of 16 mei 2018 te Lierop en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
geschrift(en), die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [medeverdachte 3] ,
[adres 3] te Lierop, te vermelden dat het bedrijf meer percelen, in gebruik had om mee te rekenen voor de gebruiksnormen, de mestverwerkingsplicht en de Wet
grondgebonden groei melkveehouderij en
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van
[medeverdachte 3] , [adres 3] te Lierop, te vermelden dat de
percelen 80 tot en met 93, althans een of meer van die percelen, bij dat
bedrijf in gebruik waren en
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [medeverdachte 3] ,
[adres 3] te Lierop, onder de vermelding "Mijn percelen" een of meer
foto's bij te voegen van de percelen 80 t/m 93,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
T.a.v. feit 7.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 17 juni 2019 te Heythuysen, Melick, Meijel en/of Neer, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte, Bergs Advies[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 10] en andere personen, welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven bestaande uit
- het meermalen plegen van valsheid in geschrifte en het meermalen gebruiken van valselijk opgemaakte geschriften (strafbaar gesteld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en
- het meermalen veranderen van (de werking) van een inrichting zonder vergunning (strafbaar gesteld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en
- het vervalsen van een registratie die is vereist ingevolge de Regeling ammoniak en veehouderij (strafbaar gesteld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer) en
- het meermalen foutief opgeven van de ingevolge artikel 26 van de

Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vereiste gegevens (strafbaar gesteld in artikel 34 en/of 35 van de Meststoffenwet).

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte geen werkzaamheden mag verrichten die op enige wijze verband houden met de advisering van de agrarische sector en/of inzake agrarische aangelegenheden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie disproportioneel is en heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden de gezondheidssituatie van verdachte en de gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte zouden betekenen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overwegingen ten aanzien van de strafoplegging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Aard en ernst van het feiten.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die hij vormde met het bedrijf waarvan hij bestuurder was, te weten [medeverdachte 1] , één van de grootste agrarische adviesbureaus van Nederland, en zijn drie medebestuurders (feit 7). De bestuurders hanteerden binnen [medeverdachte 1] een werkwijze waarmee de grenzen van de wet werden opgezocht en werden overschreden op het moment dat de situatie dat in het belang van de klant – naar het oordeel van de bestuurders – verlangde. Door middel van diverse vervalsingen en het gebruiken van valse geschriften werd wat krom was, recht getrokken en werden (financiële) voordelen van klanten bewerkstelligd. Verdachte heeft hier zelf een bijdrage aan geleverd (feit 1, 5 en 6). Met de vervalsingen en het gebruiken van valse geschriften zijn ook strafbare feiten op het gebied van de Wet milieubeheer en de Meststoffenwet gepleegd. Met deze werkwijze heeft [medeverdachte 1] de integriteit van het systeem van regulering en toezicht op alle aspecten van de meststoffenwetgeving doelbewust aangetast en geen rekening gehouden met de schade die aan het milieu, volks- en diergezondheid door de niet-naleving van de meststoffenwetgeving kan ontstaan. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] het vertrouwen dat controlerende (overheids-)instanties dienen te kunnen hebben in de werkzaamheden van professionele partijen zoals [medeverdachte 1] , ernstig geschaad. Verdachte heeft het belang van de klant en van [medeverdachte 1] boven deze belangen laten prevaleren. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij als bestuurder van dit bedrijf voor voornoemde werkwijze medeverantwoordelijk is en deze werkwijze actief heeft uitgedragen door zich zelf ook schuldig te maken aan valsheid in geschrift.
Daarnaast zijn de strafbare feiten die zijn begaan door de criminele organisatie gepleegd in 2016, 2017 en in 2018. Deze feiten zijn pas gestopt nadat het bedrijf verwikkeld was geraakt in het strafrechtelijk onderzoek Kievit, terwijl [medeverdachte 1] op 9 augustus 2017 voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De structuurwijziging die volgens de bestuurders sindsdien binnen [medeverdachte 1] is gemaakt, heeft kennelijk toen niet geleid tot het verwerpen van de werkwijze waarbinnen het overtreden van de wet was genormaliseerd.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging dat verdachte, waar hij eerder heeft gezwegen, in zijn verklaring ter terechtzitting evenmin als zijn medebestuurders, niet tot nauwelijks verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn gedragingen. Bij de positie van professionele tussenschakel tussen boer en overheid had een taakopvatting gepast die meer getuigt van afstand en integriteit dan is gebleken. Bij de positie van professionele tussenschakel tussen boer en overheid had een taakopvatting gepast die meer getuigt van afstand en integriteit dan is gebleken. Van een collectief bij de bestuurders, dus ook bij verdachte bestaand inzicht in de ernst van de feiten is de rechtbank niet gebleken. Het omzeilen in plaats van naleven van geldende normen is voor verdachte en zijn medebestuurders een geaccepteerde handelwijze gebleken bij het uitvoeren van de adviserende werkzaamheden.
Persoonlijke omstandigheden en justitiële documentatie.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat verdachte niet langer als bestuurder werkzaam is bij [medeverdachte 1] . Ook neemt de rechtbank de Justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2022 van verdachte in aanmerking, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Blijkbaar heeft dit verdachte er niet van weerhouden om zich wederom te gedragen zoals is ten laste gelegd.
Redelijke termijn.
De rechtbank overweegt dat in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Op 19 november 2018 hebben diverse doorzoekingen plaatsgevonden, waaronder op het kantoor van [medeverdachte 1] en bij verdachte thuis. De rechtbank neemt deze datum voor de aanvang van de redelijke termijn. Op 2 november 2021 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij twee getuigenverzoeken in de zaken van verdachte en zijn medeverdachten zijn toegewezen. Deze getuigenverhoren hebben op 11 februari 2022 bij de rechter-commissaris plaatsgevonden, waarna het onderzoek ter terechtzitting op 14 november 2022 is hervat en op 6 december 2022 gesloten. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in totaal met twee jaar is overschreden. Dat leidt echter in de onderhavige zaken niet tot strafvermindering, gelet op de complexiteit en omvang van het onderzoek, het aantal verdachten en de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris. De rechtbank volstaat met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art 6, eerste lid, EVRM.
Strafoplegging.
Vanwege de ernst van de feiten, het gebrek aan normbesef en de verantwoordelijke positie die verdachte als bestuurder van [medeverdachte 1] innam, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. De rechtbank zal 6 maanden daarvan voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren en koppelt daaraan de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen werkzaamheden zal verrichten die op enige wijze verband houden met de advisering van de agrarische sector en/of inzake agrarische aangelegenheden. In het kader daarvan overweegt de rechtbank dat verdachte op dit moment weliswaar geen advieswerkzaamheden meer verricht in de agrarische sector, maar dat zij wenst te voorkomen dat verdachte dat in de nabije toekomst nog zal doen. Van het verbod is uitgezonderd het werk van bekappen en verzorgen van klauwen van hoefdieren.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 47, 57, 140 en 225 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd onder feit 2 primair en subsidiair, feit 3 primair en subsidiair en feit 4 primair en subsidiair en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair, feit 5 primair en feit 6 primair:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 7:
deelname aan een criminele organisatie
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair, feit 5 primair, feit 6 primair, feit 7:
Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met
een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte gedurende de proeftijd van drie jaren geen werkzaamheden zal verrichten die op enige wijze verband houden met de advisering van de agrarische sector en/of inzake agrarische aangelegenheden, met uitzondering van het bekappen en verzorgen van klauwen van hoefdieren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. J.O.Y. Elagab en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2022.
De jongste rechter, mr. S.J.H. van de Kant, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.