ECLI:NL:RBOBR:2022:5567

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
22/2870
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 december 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die huurder is van een woning in Helmond, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om haar woning voor vier maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. De burgemeester had vastgesteld dat er een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs in de woning was aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de woning bekend was in het drugscircuit. Verzoekster stelde dat de sluiting niet noodzakelijk was, omdat er geen bewijs was van drugshandel vanuit de woning en haar zoon in voorlopige hechtenis zat. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting evenwichtig was, gezien de ernst van de overtredingen en de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeksters bezwaar geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2870

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats 2] (hierna: verzoekster)

(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de burgemeester van de gemeente Helmond (hierna: burgemeester)

(gemachtigden: mr. M. Croes en W.J.E. Reen-Vossen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Woonpartners uit [vestigingsplaats](hierna: verhuurder)
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening waarmee verzoekster wil bereiken dat haar woning in elk geval niet eerder wordt gesloten dan zes weken nadat de burgemeester op haar bezwaar heeft beslist.
2. Met het bestreden besluit van 22 november 2022 heeft de burgemeester besloten dat verzoeksters tussenwoning en het perceel met daarop een schuur op het adres [adres] in [woonplaats 1] (hierna: de woning) op dinsdag 6 december 2022 voor vier maanden zal worden gesloten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de burgemeester en bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank het nu aan de orde zijnde verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3. De burgemeester heeft laten weten dat zij wil wachten met het sluiten van de woning tot de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoeksters verzoek om een voorlopige voorziening op 8 december 2022 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en de gemachtigden van verzoekster, van de burgemeester en van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

5. Verzoekster huurt de woning van Stichting Woonpartners uit [vestigingsplaats] .
Na een melding van een inbraak en een onderzoek in de woning, heeft de politie op 21 oktober 2022 het volgende gevonden:
In de woning
Op het dressoir in woonkamer
  • Een zwart tasje met daarin onder andere 6 kleine gripzakjes met een netto inhoud van totaal 0,70 gram aan kleine bruine brokjes met de kleur en de geur van hasjiesj. Deze testte indicatief op cannabis.
  • Een zilverkleurig weegschaaltje met resten wit poeder die indicatief testte op cocaïne.
  • 11 lege sealtjes.
In de kledingkast op de ouderslaapkamer
  • Een boodschappentas met veel lege sealtjes.
  • Een aardappelschilmesje met resten van een witte substantie die indicatief testte op cocaïne.
In de berging
  • Een weegschaaltje met daarop de geringe resten met de kleur en de geur van hasjiesj.
  • Een weegschaaltje met daarop de geringe resten met de geur van hennep.
  • 5 verpakkingen en een aangebroken verpakking met daarin een bruine substantie met een netto inhoud van totaal 532 gram, die indicatief testte op cannabis.
  • 2 gripzakken met henneptoppen met een netto inhoud van totaal 119,4 gram.
  • 4 gripzakken en een witte enveloppe met daarin in totaal 4810 zalmkleurige tabletten die indicatief testte op amfetamine.
  • 1 gripzak met in totaal 3039 groene tabletten die indicatief testte op amfetamine en positief reageerde op MDMA/XTC.
  • 1 gripzak en een witte enveloppe met daarin in totaal 4009 geelkleurige tabletten die indicatief testte op amfetamine en positief reageerde op MDMA/XTC.
  • 1 gripzak met daarin in totaal 735 gele tabletten die indicalief testte op amfetamine.
  • 1 gripzak met daarin in totaal 57 roze-/roodkleurige tabletten die indicatief testte op amfetamine en positief reageerde op MDMA/XTC.
Nadat de politie de burgemeester met een bestuurlijke rapportage heeft laten weten wat er in de woning is gevonden, heeft de burgemeester verzoekster laten weten dat zij het voornemen heeft de woning vier maanden te sluiten. Hierop heeft verzoekster haar zienswijze gegeven.
Hierna heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen en bepaald dat de woning echt wordt gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening aan de hand van wat verzoekster heeft aangevoerd. Dit worden de gronden genoemd.
7. De voorzieningenrechter maakt een voorlopige beoordeling. Als verzoekster het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar – die moet nu nog door de burgemeester worden genomen – kan zij daartegen op dat moment beroep instellen bij de rechtbank. Als het zover komt, mag de rechtbank anders oordelen over de zaak dan de voorzieningenrechter nu.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
9. Verzoekster heeft volgens de voorzieningenrechter een spoedeisend belang, omdat zij haar woning tijdelijk uit moet als deze door de burgemeester mag worden gesloten.
10. De burgemeester vindt dat zij op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en het beleid van de gemeente [1] bevoegd is de woning te sluiten en dat zij van die bevoegdheid gebruik mag maken omdat de sluiting noodzakelijk is en een sluitingstermijn van vier maanden evenwichtig is. Kortom, een sluiting van vier maanden is volgens de burgemeester evenredig.
11. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraken [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin staat hoe een zaak als deze moet worden beoordeeld.
Is de burgemeester bevoegd?
12. Verzoekster betwist niet dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten omdat er een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in de bij de woning behorende schuur/berging is gevonden. Het gaat in deze zaak dus alleen om de vraag of de burgemeester gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid en in dat verband of de sluiting evenredig is. In het kader van de evenredigheid moet de voorzieningenrechter beoordelen of de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig is. Dat zal de voorzieningenrechter hierna doen.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
13. Verzoekster vindt het verminderd noodzakelijk dat de burgemeester de woning sluit, omdat uit het dossier niet blijkt dat sprake is van loop naar de woning, drugshandel vanuit de woning of overlast. Bovendien vindt verzoekster dat áls de woning al als drugspand in het drugscircuit bekend zou zijn, mag worden verwacht dat de loop ernaartoe al is afgenomen omdat haar zoon sinds half oktober 2022 in voorlopige hechtenis zit en niet bekend is wanneer hij weer vrij zal komen. Omdat dit zeer waarschijnlijk ook bekend zal zijn in de omgeving van haar zoon, zal van herhaling geen sprake meer zijn. Voor herstel van de openbare orde is sluiting van de woning dan ook niet noodzakelijk.
14. De voorzieningenrechter wijst erop dat uit de genoemde uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022, zijn – voortbordurend op de overzichtsuitspraak – een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, zal de burgemeester – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was – nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten, zo blijkt uit de uitspraken van 6 juli 2022.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de woningsluiting noodzakelijk heeft mogen vinden. De burgemeester heeft op grond van de in de berging van de woning gevonden grote handelshoeveelheid hard- en softdrugs in combinatie met de woninginbraak/-overval mogen concluderen dat de woning bekend is in het drugscircuit. De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen in diens redenering dat de woninginbraak/-overval niet op zichzelf lijkt te staan. Daarbij is ook van belang dat de verhuurder tijdens de zitting heeft gezegd dat kort na de woninginbraak/-overval nog een keer is geprobeerd in te breken in de woning. Verzoekster heeft deze latere inbraakpoging niet zelf vermeld, maar heeft na de vermelding van de verhuurder tijdens de zitting wel gezegd dat dit juist is. Verzoeksters heeft erop gewezen dat haar zoon sinds 21 oktober 2022 in voorlopige hechtenis zit en er sindsdien niets meer is gebeurd. Alleen al gelet op het zeer korte tijdsverloop heeft de burgemeester dit onvoldoende mogen vinden om te concluderen dat de bekendheid van de woning in het drugscircuit voldoende is afgenomen. Op de zitting heeft de burgemeester er ook nog op gewezen dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt. Omdat dit niet in het besluit staat en er op de zitting door de burgemeester desgevraagd geen concretisering aan is geven, anders dan dat Helmond in zijn geheel veel met drugscriminaliteit kampt, neemt de voorzieningenrechter dat nu niet in haar afwegingen mee. Het oordeel wordt er echter niet anders door want de ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk zou de noodzakelijkheid van de sluiting alleen maar extra onderstrepen.
Is sluiting van de woning evenwichtig?
16. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich er, op grond van de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 [3] van te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn volgens de Afdeling verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de overtreder, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de woningsluiting voor vier maanden evenwichtig heeft mogen vinden. Tijdens de zitting heeft de verhuurder gezegd dat hij een zerotolerancebeleid heeft als er drugs in een woning van hem worden gevonden. Dat betekent dat wat de uitspraak in deze zaak ook zal zijn, de verhuurder de huurovereenkomst met verzoekster sowieso zal ontbinden. Dit wil echter niet zeggen dat de sluiting daarom al onevenwichtig is. De burgemeester heeft mogen vinden dat verzoekster als hoofdhuurder van de woning een verwijt kan worden gemaakt. Er zijn namelijk op verschillende plaatsen in de woning, zelfs op de ouderslaapkamer, (attributen voor) drugs gevonden. Daarom had verzoekster op de hoogte kunnen en moeten zijn van de aanwezigheid van drugs in haar woning. Zeker nu tijdens de zitting is gebleken dat verzoekster het vermoeden had dat haar zoon drugs gebruikte had zij extra oplettend moeten zijn. De enkele stelling dat zij nergens vanaf wist en nooit in de schuur komt, is, mede in het licht van wat de burgemeester daarover heeft opgemerkt, niet voldoende om te kunnen begrijpen waarom alles aan de aandacht van verzoekster is ontsnapt. Verder heeft verzoekster gezegd dat zij psychische klachten heeft, maar hieraan heeft de burgemeester geen waarde hoeven hechten omdat deze niet zijn onderbouwd. Op de vraag of verzoekster tijdens de mogelijke tijdelijke sluiting van haar woning ergens ander terecht kan, heeft zij geantwoord dat haar dochter in de buurt woont en dat zij contact heeft met haar dochter heeft. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster niet tijdelijk bij haar dochter terecht kan. Overigens is gesteld noch gebleken dat verzoekster enige actie heeft ondernomen – bijvoorbeeld contact opnemen met de crisisopvang waarop de burgmeester heeft gewezen – om zo nodig ergens anders onderdak te vinden. Tot slot heeft verzoekster tijdens de zitting gezegd dat haar verzoek om alleen de schuur te sluiten, is bedoeld in het kader van de evenredigheid waarna dit bij bespreking van de evenwichtigheid aan de orde is geweest. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester er niet in heeft hoeven meegaan om alleen de schuur te sluiten omdat de woning en de schuur een onlosmakelijk geheel vormen. Hierbij is onder meer van belang dat verzoekster de huurster is van de woning waarbij de schuur is inbegrepen, de woning én de schuur op hetzelfde perceel staan en niet alleen in de schuur maar ook in de woning (attributen voor) drugs zijn gevonden.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoeksters bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk heeft en dat de burgemeester de woning voor vier maanden mag sluiten. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is geschied in het openbaar op 20 december 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen (hoger) beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Handhavingsprotocol Opiumwet13b Helmond 2021
2.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) en de daarop voortbordurende uitspraken van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1916 en ECLI:NL:RVS:2022:1910).