ECLI:NL:RBOBR:2022:556

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
21/972
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en de rol van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan over de vraag of eiseres recht heeft op een hogere compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.T.M. Zusterzeel, was van mening dat het UWV een te lage compensatie had vastgesteld en dat dit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV de juiste peildatum had gehanteerd en terecht geen rekening had gehouden met de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering. De rechtbank volgde eiseres niet in haar standpunt dat zij recht had op een hogere compensatie, en verklaarde het beroep ongegrond.

Het procesverloop begon met een besluit van het UWV op 15 juli 2020, waarin werd vastgesteld dat eiseres voldeed aan de voorwaarden voor compensatie, maar dat het bedrag was vastgesteld op € 0,-. Eiseres ging hiertegen in bezwaar, wat leidde tot een beslissing op bezwaar op 5 maart 2021, waarbij het UWV het bezwaar gegrond verklaarde en een compensatie van € 31.973,83 toekende. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wet geen uitzondering maakt op artikel 7:673e, tweede lid van het BW, en dat de WAO-uitkering geen onderdeel uitmaakt van het loon dat eiseres aan de ex-werknemer betaalde. De rechtbank concludeerde dat het UWV op juiste gronden de compensatie had vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/972

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.T.M. Zusterzeel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Procesverloop

Met het besluit van 15 juli 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiseres weliswaar voldoet aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding, maar dat het bedrag aan compensatie is vastgesteld op € 0,-. Op het moment dat de loondoorbetalingsverplichting van eiseres eindigde, bestond namelijk nog geen recht op transitievergoeding.
Eiseres is het niet eens met dit besluit en gaat hiertegen in bezwaar. Met de beslissing op bezwaar van 5 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard. Eiseres ontvangt alsnog een compensatie ter hoogte van € 31.973,83.
Eiseres is het ook met het bestreden besluit niet eens en heeft daarom hiertegen beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Namens eiseres is de gemachtigde verschenen en [naam] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De ex-werknemer was werkzaam bij eiseres sinds 30 juni 1986. Sinds 24 april 1996 ontvangt de ex-werknemer een WAO-uitkering. De ex-werknemer was van 19 maart 2013 tot 16 maart 2015 arbeidsongeschikt en is na afloop van de ziekteperiode van 104 weken bij eiseres blijven werken. Op 1 december 2015 is de ex-werknemer weer arbeidsongeschikt geworden. Per 17 maart 2017 is zijn WAO-uitkering verhoogd wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Per 28 november 2017 is de WAO-uitkering van de ex-werknemer opnieuw verhoogd wegens een verslechterde gezondheid, na een wachttijd van 104 weken. De uitkering is toen gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
Eiseres heeft geprobeerd de ex-werknemer zo lang mogelijk binnen haar bedrijf te werk te houden, ook na de wachttijd van 104 weken, maar op enig moment was dit niet meer mogelijk. Hierop heeft eiseres een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Met de beslissing van 15 mei 2018 heeft het UWV aan eiseres toestemming gegeven om het dienstverband met de ex-werknemer te beëindigen. Hierop heeft eiseres per 22 augustus 2018 de arbeidsovereenkomst beëindigd, onder toekenning aan de ex-werknemer van een transitievergoeding van € 45.252,48.
2. Hierop heeft eiseres een formulier ‘Aanvraag compensatie voor transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid’ ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals is opgenomen onder het kopje ‘procesverloop’.
Het geschil
3. In geschil is de vraag of eiseres recht heeft op een hogere compensatie van de door haar aan de ex-werknemer betaalde transitievergoeding. Voordat de rechtbank op deze rechtsvraag ingaat, zal zij eerst motiveren waarom de verzoeken van eiseres om uitstel van de indiening van de beroepsgronden en om een aanvullend stuk op zitting te overleggen zijn afgewezen.
Uitstel indiening beroepsgronden
4. De rechtbank heeft bij brief van 16 april 2021 aan de gemachtigde van eiseres verzocht uiterlijk binnen vier weken de gronden van het beroep mee te delen.
5. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 11 mei 2021 verzocht om uitstel van vier weken te verlenen voor het indienen van de beroepsgronden. Als reden is aangegeven dat het dossier helaas nog niet helemaal compleet is.
6. Bij brief van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het verzoek om uitstel afgewezen omdat geen uitzonderlijke omstandigheden voor het uitstelverzoek zijn aangevoerd.
7. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 12 mei 2021 alsnog de gronden van beroep ingediend en daarbij aangegeven dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank om het uitstel af te wijzen. Op zitting heeft eiseres dit standpunt herhaald.
8. De rechtbank wijst op hetgeen staat vermeld in de brief van 16 april 2021 dat slechts in uitzonderlijke gevallen uitstel van de gegeven termijn mogelijk is. De rechtbank komt niet terug op haar beslissing in de brief van 11 mei 2021 dat de door eiseres genoemde reden niet kan worden aangemerkt als uitzonderlijke omstandigheden.
Strijd met goede procesorde
9. Eiseres heeft op zitting verzocht om een aanvullend stuk te mogen overleggen, waaruit volgens haar blijkt dat eiseres met betrekking tot een andere werknemer onder dezelfde omstandigheden als in onderhavige zaak wel in aanmerking is gekomen voor een vergoeding van de WAO-uitkering. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat dit in strijd met de goede procesorde is. Dit stuk was al langer bekend bij eiseres en had dus eerder kunnen worden ingediend, zodat het UWV hierop had kunnen reageren. Dat de gemachtigde van eiseres pas een aantal dagen voor de zitting kennis heeft genomen van dat stuk, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.

De standpunten

Standpunt van eiseres
10. Eiseres is het niet eens met het standpunt van het UWV dat er slechts compensatie van de transitievergoeding kan plaatsvinden tot 29 november 2017. Eiseres kon immers pas op 20 april 2018 een ontslagaanvraag indienen bij het UWV.
11. Daarnaast voert eiseres aan dat het UWV ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van nieuw bedongen arbeid met een arbeidsomvang van 30 uur per week. Ook heeft het UWV ten onrechte het maandloon vastgesteld op € 1.928,07. Als al moet worden aangenomen dat de compensatie slechts kan plaatsvinden tot 29 november 2017, dan is volgens eiseres uitgegaan van het verkeerde loon. Het brutoloon bedroeg op dat moment al € 2.316,00 te vermeerderen met emolumenten, zodat de compensatie vastgesteld had moeten worden op € 41.989,08.
12. Tot slot voert eiseres aan dat het bestreden besluit op diverse onderdelen onzorgvuldig en onvoldoende is gemotiveerd. Daarnaast is de uitkomst in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres heeft zich tot het uiterste ingespannen om de ex-werknemer aan het werk te houden. Door een lagere compensatie toe te kennen, voert het UWV een ontmoedigingsbeleid.
Standpunt van het UWV
13. Het UWV handhaaft zijn standpunt dat aan eiseres een compensatie van € 31.973,83 moet worden verstrekt. Het UWV wijst op artikel 7:673e, tweede lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin staat dat de compensatie wordt gemaximeerd op de dag volgend op het eindigen van de duur van twee jaar dat ex-werknemer arbeidsongeschikt is geweest. Uitgaande van de tweede periode van arbeidsongeschiktheid van twee jaar is dat 29 november 2017.
14. Daarnaast blijkt volgens het UWV uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 10 april 2015 dat sprake is van nieuw bedongen arbeid met een omvang van 30 uur per week. De stelling van eiseres dat dit niet juist is, wordt volgens het UWV niet nader onderbouwd.
15. Ten aanzien van het loon van de ex-werknemer is het UWV uitgegaan van een bruto uurloon, zoals blijkt uit de loonstrook van de periode 8 van 2017. Dit uurloon is vervolgens omgerekend naar een 4 weken loon uitgaande van een arbeidsomvang van 30 uur per week. Daarbij is opgeteld de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Hiermee komt het UWV uit op een bruto maandsalaris van € 1.928,07. Het loon waar eiseres naar verwijst (€ 2.316,00) betreft het loon inclusief het component WAO-uitkering. De WAO-uitkering betreft echter geen loon zoals is bedoeld in het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (hierna: het Besluit). Eiseres heeft de WAO-uitkering doorbetaald aan de ex-werknemer, zodat eiseres meer als doorgeefluik heeft gefungeerd. De transitievergoeding is bedoeld om de gevolgen van het ontslag te compenseren. Het bedrag van € 2.316,00 moet dus verlaagd worden met de WAO-uitkering. Dan zou uitgekomen worden op € 1.857,19 hetgeen lager is dan het bruto maandloon dat het UWV aan zijn berekening ten grondslag heeft gelegd. De toegekende compensatie is dus in het voordeel van eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
16. Voor zover eiseres de bezwaargronden heeft herhaald zonder aan te geven waarom zij het niet eens is met hetgeen het UWV daartegen heeft aangevoerd in het bestreden besluit, gaat de rechtbank daaraan voorbij.
17. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij recht heeft op een hogere compensatie. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
18. Bij de beoordeling van dit geschil is de rechtbank gebonden aan een beoordelingskader. Voor deze zaak bestaat het wettelijk kader uit de volgende artikelen.
19. In artikel 7:673, eerste lid, van het BW is, voor zover hier van toepassing, geregeld dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding betaalt indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd of op verzoek van de werkgever is ontbonden. In het tweede lid is vervolgens geregeld hoe de hoogte van deze transitievergoeding berekend moet worden.
20. In afwijking van artikel 7:673, tweede lid, van het BW is in artikel 7:673a van het BW (zoals dat gold ten tijde van de peildatum) vastgesteld hoe de transitievergoeding moet worden berekend, indien de werknemer bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst 50 jaar of ouder is en de arbeidsovereenkomst ten minste 120 maanden heeft geduurd.
21. In artikel 7:673e, eerste lid, van het BW is geregeld dat het UWV op verzoek van de werkgever een vergoeding verstrekt voor de betaalde transitievergoeding. De werkgever moet daarbij op grond van artikel 7:673 van het BW verplicht zijn geweest een transitievergoeding te betalen. Voorwaarde voor deze compensatie is, voor zover hier van toepassing, dat de arbeidsovereenkomst moet zijn beëindigd na een periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid (eventueel drie jaar in het geval van een loonsanctie). In het tweede lid van dit artikel is geregeld dat de hoogte van de compensatie niet meer bedraagt dan het bedrag dat aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de dag na twee jaar arbeidsongeschiktheid (zonder loonsanctie).
22. In het Besluit is vervolgens opgenomen wat onder loon moet worden verstaan. Volgens artikel 2 van dit Besluit is het loon: het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand.
23. Niet in geschil is dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding, zoals opgenomen in artikel 7:673e, eerste lid, van het BW. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de berekening van de hoogte van deze compensatie.
24. Gelet op artikel 7:673e, tweede lid, van het BW wordt de compensatie onder andere gemaximeerd op het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 7:673 van het BW aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de dag van het verstrijken van de termijn van twee jaar waarin de werkgever het loon tijdens ziekte heeft moeten doorbetalen. De loondoorbetalingsperiode van twee jaar liep in het geval van de ex-werknemer tot en met 28 november 2017. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV dan ook op juiste gronden van de peildatum 29 november 2017 uitgegaan. Dat eiseres aansluitend aan de loondoorbetalingsperiode de arbeidsovereenkomst niet zou kunnen opzeggen, maakt dit niet anders. De wet maakt voor die omstandigheid geen uitzondering op artikel 7:673e, tweede lid van het BW.
24. De rechtbank volgt het UWV in diens standpunt dat sprake is van nieuw bedongen arbeid. Dit blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 10 april 2015. De ex-werknemer was voorheen werkzaam als productiemedewerker voor 38 uur per week. Ten tijde van het onderzoek door de arbeidsdeskundige was de ex-werknemer inmiddels werkzaam als algemeen medewerker logistiek voor 30 uur per week. Eiseres heeft haar stelling dat het UWV ten onrechte hiervan is uitgegaan, niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank uitgaat van de correctheid van de bedongen arbeid. Overigens heeft de gemachtigde van het UWV terecht op zitting aangegeven dat als niet wordt uitgegaan van nieuw bedongen arbeid, de compensatie nihil zou zijn. Dat zou dus ten nadele van eiseres zijn.
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV bij het vaststellen van het brutoloon terecht geen rekening gehouden met de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering. Deze uitkering ontvangt de ex-werknemer van het UWV, niet van eiseres. Het UWV heeft terecht gewezen op artikel 2, eerste lid, van het Besluit, waarin onder loon wordt verstaan: “het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand”. De WAO-uitkering maakt geen deel uit van het loon dat eiseres aan haar ex-werknemer betaalde. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het UWV is uitgegaan van een onjuist bruto uurloon.
27. Dat eiseres een lagere compensatie ontvangt dan de transitievergoeding die zij heeft verstrekt, komt omdat zij onverplicht de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering heeft betrokken bij de vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat sprake zou zijn van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
28. Ter zitting is nog gesteld dat navraag is gedaan bij het UWV en dat is geantwoord dat de WAO-uitkering bij de vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding moet worden meegenomen. Nu dit pas voor het eerst op zitting naar voren is gebracht en ook niet nader is onderbouwd, kan deze stelling niet leiden tot een gegrond beroep. Dit geldt ook voor de stelling van eiseres dat de tool voor de berekening van de transitievergoeding niets vermeldt met betrekking tot de WAO-uitkering, waardoor eiseres op een verkeerd been is gezet. Wel heeft de gemachtigde van het UWV toegezegd dit terug te koppelen naar de betreffende afdeling van het UWV, zodat de tool - indien nodig - kan worden verbeterd.
29. Gelet op voorgaande overwegingen heeft het UWV op juiste gronden de compensatie van de door eiseres betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 31.973,83. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, voorzitter, en mr. M. de Vries en mr. J. Woestenburg, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 21 februari 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.