ECLI:NL:RBOBR:2022:5558

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
01/997008-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift door een agrarisch adviesbureau

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2022 uitspraak gedaan tegen een van de grootste agrarische adviesbureaus van Nederland, dat beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift. De verdachte, een rechtspersoon, werd verweten dat zij samen met haar bestuurders een werkwijze hanteerde waarbij de grenzen van de wet werden opgezocht en overschreden, met als doel financiële voordelen voor hun klanten te realiseren. Dit gebeurde door middel van diverse vervalsingen en het gebruik van valse geschriften, wat resulteerde in strafbare feiten op het gebied van de Wet milieubeheer en de Meststoffenwet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift en het deelnemen aan een criminele organisatie. De feiten zijn gepleegd in de periode van 2016 tot en met 2018, en de verdachte heeft eerder voor soortgelijke feiten een veroordeling gekregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een geldboete van € 400.000,- moest betalen, waarvan € 200.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de integriteit van het systeem van regulering en toezicht op de meststoffenwetgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997008-17
Datum uitspraak: 20 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2021, 14 november 2022, 15 november 2022, 21 november 2022, 22 november 2022 en 6 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 juni 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 november 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
zij in of omstreeks de maand november 2017 te Susteren, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in een specificatie niet geleverde melk (doc 1584 - p 3352/3298) op te geven
dat in 2015 113.680 kg melk niet geleverd kon worden en/of
in een ongedateerde brief (doc 1562 - p 3330/3276) op te nemen: "de
daadwerkelijk geproduceerde melk in 2015 bedraagt 609.880 + 113.680 = 723.560
kilogram",
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 november 2017 te Heythuysen en/of Susteren, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een
specificatie niet geleverde melk (doc 1584 - p 3352/3298) en/of een
ongedateerde brief (doc 1562 - p 3330/3276)
als ware deze echt en onvervalst, door deze met een begeleidende brief van
[verdachte] (doc 1561 - p 3329/3275) te (laten) sturen aan Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland;
T.a.v. feit 2 primair:
zij in of omstreeks de periode van 17 april 2018 tot en met 14 juni 2018, te
Deinum, Leeuwarden, Ysselsteyn, Meijel en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
op een bouwtekening van een silo (doc 1881 - p 3552/3498) een inhoudsmaat van
2485 m3 te vermelden
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen ggebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 jun 2018 te Ysselsteyn, Heythuysen en/of Susteren,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een melding van het uitbreiden van de inrichting, aan de [adres 2] te
Ysselsteyn, met een silo (doc 1877 - p 3548/3494) met daarbij een bouwtekening
van die silo (doc 1881 - p 3552/3498)
als ware deze echt en onvervalst door deze in te dienen bij de gemeente Venray;
T.a.v. feit 3 primair:
zij in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 9 april 2018,
te Sint Philipsland en/of Heythuysen, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
op een opdrachtbevestiging voor een mestscheider (doc 4484 - pag 5040/4980) de
datum 15 januari 2017 te vermelden en/of
op een factuur van [bedrijf 1] met nummer SI-160252 (doc 4491
- pag 5047/4987) de factuurdatum 23-01-2017 te vermelden
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 april 2018 te Heythuysen, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een opdrachtbevestiging voor een mestscheider (doc 4484 - pag 5040/4980) en/of
een factuur van [bedrijf 1] met nummer SI-160252 (doc 4491 -
pag 5047/4987)
als ware deze echt en onvervalst door deze voor [bedrijf 2] . en/of
[persoon 1] , in een subsidieaanvraag, in te dienen bij RVO;
T.a.v. feit 4 primair:
zij in of omstreeks de periode van 11 tot en met 13 oktober 2017, te Esbeek,
Meijel en/of Heythuysen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
op een of meer tabellen Administratie Stal (doc 3952, 3953 en/of 3954 - pag
4684/4624, 4685/4625 en/of 4686/4626) gefingeerde gegevens met betrekking tot
datum opleggen biggen, datum afleveren biggen, tijdstip aflaten mest,
waterstand begin, waterstand einde en/of waterverbruik op te nemen
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 april 2017 te Esbeek, Meijel en/of Heythuysen, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een of meer tabellen Administratie Stal (doc 3952, 3953 en/of 3954 - pag
4684/4624, 4685/4625 en/of 4686/4626)
als ware deze echt en onvervalst door deze per mail te verzenden aan [persoon 2]
van de Omgevingsdienst Midden-West Brabant;
T.a.v. feit 5 primair:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2018,
althans op of omstreeks 15 en/of 16 mei 2018, te Helmond en/of Heythuysen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 3] te
Helmond, te vermelden dat de [bedrijf 3] 6 percelen met een oppervlakte van
5,75 ha blijvend grasland in gebruik had (doc-3827 - pag 4563/4503) en/of
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de
[bedrijf 3] te Helmond, te vermelden dat de percelen 78 tot en
met 82 bij de [bedrijf 3] in gebruik waren (doc 3844 - pag 4580/4520) en/of
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 3] te
Helmond, onder de vermelding "Mijn percelen" een foto bij te voegen van de
percelen 78 tot en met 82 (doc 3850 - pag 4586/4526)
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 mei 2018 te Heythuysen, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 3] te
Helmond (doc-3816 pag 4552/4492 tot en met doc 3833 - pag 4569/4509) en/of
het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de
[bedrijf 3] te Helmond (doc 3844 - pag 4580/4520) en/of
de bijlage "Mijn percelen" met een foto van de percelen 78 tot en met 82, bij
de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 3] te
Helmond, (doc 3850 - pag 4586/4526)
als ware deze echt en onvervalst door deze in te dienen bij RVO;
T.a.v. feit 6 primair:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2018,
althans op of omstreeks 15 en/of 16 mei 2018 te Lierop en/of Heythuysen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen,
(een) geschrift(en), dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [bedrijf 4] ,
[adres bedrijf 4] te Lierop, te vermelden dat het bedrijf 31 percelen met een
oppervlakte van 63,34 ha, althans een of meer percelen, in gebruik had om mee
te rekenen voor de gebruiksnormen, de mestverwerkingsplicht en de Wet
grondgebonden groei melkveehouderij (doc-5076 - pag 5438/5372) en/of
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van
[bedrijf 4] , [adres bedrijf 4] te Lierop, te vermelden dat de
percelen 80 tot en met 93, althans een of meer van die percelen, bij dat
bedrijf in gebruik waren (doc 5085 - pag 5447/5381 tot en met doc 5087 - pag
5449/5383) en/of
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 4] ,
[adres bedrijf 4] te Lierop, onder de vermelding "Mijn percelen" een of meer
foto's bij te voegen van de percelen 80 t/m 93, althans van een of meer van
die percelen (doc 5093 - pag 5455/5389, doc 5095 - pag 5457/5391 en/of doc
5096 - pag 5458/5392)
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 mei 2018 te Lierop en/of Heythuysen, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) en/of vervalst(e) geschrift(en)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [bedrijf 4] ,
[adres bedrijf 4] te Lierop, (doc-5076 - pag 5438/5372) en/of
het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van
[bedrijf 4] , [adres bedrijf 4] te Lierop (doc 5085 - pag
5447/5381 tot en met doc 5087 - pag 5449/5383) en/of
een of meer foto's van de percelen 80 t/m 93, althans van een of meer van die
percelen, onder de vermelding "Mijn percelen" (doc 5093 - pag 5455/5389, doc
5095 - pag 5457/5391 en/of doc 5096 - pag 5458/5392)
als ware deze echt en onvervalst door deze in te dienen bij RVO;
T.a.v. feit 7.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 17 juni 2019 te
Heythuysen, Melick, Meijel en/of Neer, althans in Nederland, heeft deelgenomen
aan een organisatie, die werd gevormd door haar verdachte en/of [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en/of andere personen, welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven bestaande uit
- het meermalen plegen van valsheid in geschrifte en/of het meermalen
gebruiken van valselijk opgemaakte geschriften (strafbaar gesteld in artikel
225 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het meermalen veranderen van (de werking) van een inrichting zonder
vergunning (strafbaar gesteld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht) en/of
- het vervalsen van een registratie die is vereist ingevolge de Regeling
ammoniak en veehouderij (strafbaar gesteld in artikel 8.40 van de Wet
milieubeheer) en/of
- het meermalen foutief opgeven van de ingevolge artikel 26 van de
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vereiste gegevens (strafbaar gesteld in
artikel 34 en/of 35 van de Meststoffenwet);

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 9 januari 2017 werd een voorbereidend onderzoek gestart door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (verder: NVWA) onder de naam Kievit. Dit onderzoek richtte zich op verdachte en de bestuurders van verdachte. Verdachte betreft een adviesbureau voor agrarische ondernemers en verleent advies op het gebied van onder meer mestwetgeving. Het voorbereidend onderzoek heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan onder meer diverse telefoonnummers zijn getapt en gegevens zijn gevorderd en in beslag genomen bij diverse bedrijven, instanties en personen., zowel digitaal als fysiek. Daarnaast zijn er ook diverse beslagen gelegd. Het onderzoek heeft negen zogeheten ‘zaaksdossiers’ opgeleverd, waarvan de zaaksdossiers 1 tot en met 4 en 7 tot en met 9 de grondslag vormen voor de dagvaardingen van verdachte en de medeverdachten.
Verdachte wordt verweten dat zij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift dan wel het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften (feit 1 tot en met feit 6 primair en subsidiair) en dat verdachte samen met haar (indirect-) bestuurders een criminele organisatie vormde (feit 7).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 tot en met feit 7, waarbij de officier van justitie telkens – voor zover van toepassing – is uitgegaan van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de gronden vermeld in de pleitnota vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 tot en met 7.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage bij dit vonnis en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Toerekening aan de rechtspersoon
De rechtbank is zich ervan bewust dat voor het vaststellen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van verdachte rechtspersoon [verdachte] het vraagstuk van toerekening van strafbare gedragingen aan de rechtspersoon een rol speelt.
De rechtbank zal dit onderwerp in afzonderlijke overweging bespreken na de bespreking van de feitelijkheden, zoals tenlastegelegd in de feiten 1 tot en met 6.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair (zaaksdossier 1).
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift van een specificatie niet geleverde melk en/of een ongedateerde brief (feit 1 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van een vals geschrift (feit 1 subsidiair) en of dit feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 5] de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken en de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft de documenten achteraf gereconstrueerd. De rechtbank overweegt dat ook het achteraf opmaken van documenten die wellicht de werkelijkheid benaderen, valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) oplevert. Voorts verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat de documenten niet valselijk zouden zijn opgemaakt, omdat de berekening zou zijn gemaakt door dierenartsen [persoon 4] en [persoon 4] . Dat [persoon 4] de brief van 27 juni 2017 (DOC-01547) heeft ondertekend en bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij of een collega heeft meegerekend aan de cijfers in die brief, betekent namelijk niet dat de in de tenlastelegging genoemde documenten overeenkomstig de werkelijkheid zijn opgemaakt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de documenten geschriften betreffen die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en dat zij zijn opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, medeverdachte [medeverdachte 5] heeft de documenten valselijk opgemaakt ten einde een beroep te doen op de knelgevallenregeling in het kader van de toekenning van fosfaatrechten door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO).
Voorts is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 3] als medepleger kan worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. In het kader daarvan is het bij het ontbreken van een gezamenlijke uitvoering van belang dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht moet zijn. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 3] als adviseur van medeverdachten [medeverdachte 5] en Melkveehouderij [medeverdachte 5] een belangrijke rol heeft gespeeld bij het valselijk opmaken van de documenten die in de tenlastelegging worden genoemd. [medeverdachte 3] fungeerde immers als klankbord voor [medeverdachte 5] bij het bedenken van de strategie voor het beroep op de knelgevallenregeling en het te dien behoeve opmaken van de reconstructie, te weten een diergeneesmiddelenregistratie, de specificatie niet geleverde melk en de ongedateerde brief. [medeverdachte 3] gaf in dat verband ook advies aan [medeverdachte 5] over hoe hij te werk moest gaan. De rechtbank is van oordeel dat de berekeningen zoals die door medeverdachte [medeverdachte 5] zijn opgemaakt zonder de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 3] niet op deze wijze tot stand waren gekomen, zodat sprake is van een dusdanig intellectuele bijdrage dat sprake is van medeplegen. [medeverdachte 3] had op grond van zijn deskundigheid [medeverdachte 5] kunnen en moeten adviseren om anders te handelen. Dat heeft [medeverdachte 3] echter niet gedaan. [medeverdachte 3] heeft ‘met de klant meegedacht’ om iets op papier te krijgen wat zo goed als mogelijk een situatie als werkelijkheid benadert en weergeeft, om die berekening vervolgens bij de instanties in te dienen als zijnde echt en onvervalst.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] als (mede)pleger kunnen worden aangemerkt ter zake van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair (zaaksdossier 2).
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift van een bouwtekening (feit 2 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van een vals geschrift (feit 2 subsidiair) en of dit feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 6] de bouwtekening genoemd in de tenlastelegging heeft vervalst. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de inhoudsmaat van 2485 m3, die is vermeld in de bouwtekening niet conform de werkelijkheid is en dat medeverdachte De Vries daarvan ook op de hoogte was op het moment dat hij die inhoudsmaat op de bouwtekening heeft doen zetten, hetgeen blijkt uit de e-mailcorrespondentie, de tapgesprekken en de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] . [medeverdachte 6] heeft verklaard dat de silo bruto veel meer was en dat de silo in een omgevingsvergunningstraject had moeten worden betrokken. De rechtbank overweegt dat de vermelde inhoudsmaat van 2.485 m3 is verzonnen enkel en alleen met het doel om onder de grens te blijven van 2.500 m3. De omstandigheid dat bij het vullen van de mestsilo normaliter een waakhoogte in acht wordt genomen en te vullen ruimte niet volledig wordt benut, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de bouwtekening een geschrift betreft dat bestemd is om tot bewijs te dienen en is opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, namens verdachte is door een medewerker van [verdachte] een melding bij de gemeente Venray ingediend op grond van het Activiteitenbesluit voor het bedrijf aan [adres 2] te Ysselsteyn met betrekking tot het oprichten van een mestbassin, waarbij de in de tenlastegelegde bouwtekening is ingebracht als bijlage (DOC-01874 t/m DOC-01881).
De rechtbank verwerpt het verweer dat de vermelde inhoudsmaat van 2485 m3 niet diende ter vervanging van de werkelijke inhoudsmaat zoals vermeld in de brochure van [bedrijf 5] , zodat geen sprake is van valsheid. Los van het oordeel van de rechtbank dat de op de bouwtekening vermelde inhoudsmaat vals is, overweegt de rechtbank dat er ook sprake is van valsheid in geschrift wanneer essentiële gegevens worden weggelaten. De rechtbank wijst in dat verband ook op het tapgesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 6] en medeverdachte [medeverdachte 2] met sessienummer 02444, waaruit blijkt dat de medeverdachten wisten dat de werkelijke inhoudsmaat van 2.726 m3 essentiële informatie was voor de gemeente bij de beoordeling van de melding van het bouwen van een mestsilo.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 2] als medepleger kan worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. In het kader daarvan is het bij het ontbreken van een gezamenlijke uitvoering van belang dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht moet zijn. Uit de tapgesprekken en de e-mailcorrespondentie blijkt dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 7] adviseert om de bouwtekening van de mestsilo aan te passen, zodat de inhoud van die silo onder de 2.500 m3 blijft en kan worden volstaan met een melding bij de gemeente. Ook geeft [medeverdachte 2] instructies aan [medeverdachte 7] hoe het voorgaande kan worden bewerkstelligd. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een dusdanig materiële en intellectuele bijdrage dat sprake is van medeplegen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat medeverdachten [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] , [bedrijf 5] en [medeverdachte 2] als (mede)pleger kunnen worden aangemerkt ter zake van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 primair (zaaksdossier 3).
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift van een opdrachtbevestiging en een factuur (feit 3 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van een vals geschrift (feit 3 subsidiair) en of dit feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De officier van justitie en de verdediging zijn het er over eens dat de datum op de factuur van [bedrijf 1] en de datum op de daarbij behorende opdrachtbevestiging zijn vervalst. Deze vervalsing heeft plaatsgevonden door de zoon van de heer [persoon 5] en mevrouw [persoon 6] , zoals ook blijkt uit de door hen afgelegde verklaringen. De rechtbank gaat hier dus ook van uit. Verdachte heeft deze vervalsing gefaciliteerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft op 11 januari 2017 ten behoeve van [bedrijf 2] een subsidieaanvraag gedaan bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) voor de zogenoemde POP3 subsidieprogramma voor jonge landbouwers (POP3). Voor toekenning van de subsidie is - onder andere - vereist dat ten tijde van het aanvragen van de subsidie nog geen verplichtingen zijn aangegaan.
Op 20 maart 2018 stuurt mevrouw [persoon 6] de originele factuur (gedateerd op 31 december 2016) en opdrachtbevestiging (gedateerd op 28 december 2016) voor de aankoop van een mestscheider aan [persoon 7] , werkzaam bij verdachte. [persoon 7] stuurt deze documenten op 23 maart 2018 door aan [persoon 8] , ook werkzaam bij verdachte.
Op 3 april 2018 stuurt mevrouw [persoon 6] aan [persoon 8] wederom de opdrachtbevestiging en factuur van [bedrijf 1] toe. In de begeleidende e-mail schrijft zij aan [persoon 8] : ‘bij deze de aanvulling zoals besproken’.
De toegestuurde opdrachtbevestiging en factuur komen overeen met de versies die op 20 maart 2018 aan verdachte werden toegestuurd, met het enkele verschil dat de data op de documenten zijn aangepast. Zo staat op de opdrachtbevestiging nu de datum van 15 januari 2017 in plaats van 28 december 2016 en op de factuur de datum van 23 januari 2017 in plaats van 31 december 2016. De rechtbank maakt hieruit op dat de aangepaste data de ‘aanvullingen’ zijn ‘zoals besproken’. Hieruit maakt de rechtbank ook op dat het wijzigen van de data met een medewerker van verdachte is besproken en dat verdachte hier - zodoende - van op de hoogte was. Daar komt bij dat de heer [persoon 5] heeft verklaard dat de data zijn aangepast in opdracht van verdachte.
Dat verdachte van het een en ander op de hoogte was, blijkt ook uit aantekeningen die zijn aangetroffen in de administratie van verdachte met betrekking tot voornoemde subsidieaanvraag. In die aantekeningen is opgeschreven wat de daadwerkelijke datum is van de opdrachtbevestiging en factuur en is er opgeschreven: ‘opdrachtbevestiging en factuur moet na 11-1-‘17’.
Verdachte is vervolgens overgegaan tot het indienen van de aangepaste factuur en opdrachtbevestiging bij de RVO en heeft de aangepaste documenten gepresenteerd alsof die echt en onvervalst zijn. Tekenend is daarbij dat verdachte die documenten voorafgaand aan indiening nog heeft opgeslagen en van een nieuwe bestandsnaam voorzien. Zo heeft verdachte de factuur opgeslagen onder de naam: ‘Factuur [bedrijf 1] 23-01-2017.pdf’ en de opdrachtbevestiging onder de naam: ‘Opdrachtbevestiging [bedrijf 1] 15-01-2017 pdf’. Dit terwijl verdachte wist en moest weten dat die documenten niet van die datum waren. Hieruit blijkt dat verdachte ook een actieve rol had in het vervalsen van de documenten. Dit blijkt ook uit het feit dat in de opdrachtbevestiging zoals door mevrouw [persoon 6] aan verdachte toegestuurd op pagina 4 de tekst staat: ‘Alle vermelde levertijden gelden na ontvangst van de getekende opdrachtbevestiging en aanbetaling voor 4/1/2017’. In de opdrachtbevestiging die door verdachte aan de RVO is toegestuurd is uit voornoemde zin de tekst ‘voor 4/1/2017’ verwijderd. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat die tekst is verwijderd in de invloedsfeer van verdachte en dat die tekst om de zelfde reden is verwijderd als waarom voornoemde data zijn aangepast: om de RVO te misleiden, althans om de werkelijkheid te verhullen en uitbetaling van de gewenste subsidie te bewerkstelligen.
Verdachte presenteert zich als uitermate kundig en deskundig op het gebied van advisering rondom subsidieverlening. Van een dergelijke deskundige adviseur had mogen, en moeten, worden verwacht dat zij na ontvangst van de originele factuur en opdrachtbevestiging aan de klant had geadviseerd om geen subsidie aan te vragen, omdat niet werd voldaan aan de subsidievoorwaarden. Voorwaarde voor subsidieverlening was immers dat er nog geen verplichtingen waren aangegaan ten tijde van het aanvragen van de subsidie. Iets waartoe [bedrijf 2] op 11 januari 2017 al reeds was overgegaan, namelijk al in december 2016. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat verdachte dit niet heeft gedaan maar ‘met de klant heeft meegedacht’ om alsnog de gewenste subsidie te kunnen krijgen. Daarvoor zijn documenten vervalst en de werkelijke gang van zaken verhuld.
Het standpunt dat verdachte geen wetenschap van de valsheden had, de klant enkel op eigen initiatief handelde en de documenten in de overdracht tussen werknemers van verdachte door elkaar zijn gehaald - zonder daarbij kennelijk stil te staan bij de eigen (eind)verantwoordelijkheid van de medewerkers van verdachte - wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en het geschetste feitenverloop.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 primair (zaaksdossier 4).
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift van tabellen Administratie Stal (feit 4 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van een vals geschrift (feit 4 subsidiair) en of het feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte 8] gehouden was om voor zijn mestafvoersysteem de volgende gegevens te registreren:
  • Oplegdata van de gespeende biggen per afdeling;
  • Afleverdata van de gespeende biggen per afdeling;
  • Tijdstip aflaten mest per afdeling; en
  • Totaal waterverbruik (inclusief reinigingswater) per afdeling.
Anders dan de verdediging meent, was [medeverdachte 8] gehouden om op zijn bedrijf een overzicht paraat en aanwezig te hebben dat hij bij een controle kan tonen. Op dat overzicht dienden de gegevens te staan zoals hiervoor genoemd, van de huidige en de vorige productieronde. Die gegevens konden bijvoorbeeld worden opgehaald uit de administratie van een waterdoseercomputer of een logboek, maar ook via andere kanalen. Deze gegevens moesten uiteindelijk op het op te stellen overzicht worden opgenomen
per afdelingten behoeve van een zo gedetailleerd en volledig mogelijke controle.
De rechtbank stelt vast dat bij het varkensbedrijf van [medeverdachte 8] ten tijde van de controle van 11 oktober 2017 geen overzicht aanwezig was zoals hiervoor omschreven. Uit de bewijsmiddelen blijkt vervolgens dat [medeverdachte 2] een document aan [medeverdachte 8] heeft toegestuurd dat alsnog door hem diende te worden ingevuld met de voornoemde gegevens. Dit document werd vervolgens nagezonden aan de controleur. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 8] de in te vullen gegevens - samen met een werknemer - moest schatten en dat het waterverbruik moest worden teruggerekend. Ook het aantal gehouden gespeende biggen moest worden geschat.
Uit deze gang van zaken maakt de rechtbank op dat de gegevens die medeverdachte [medeverdachte 8] ten behoeve van de controle aanwezig moest hebben, niet door hem zijn bijgehouden en geregistreerd, maar later zijn gereconstrueerd op een manier die geloofwaardig moest overkomen. Dit is echter niet zo naar de controleur gecommuniceerd. Zo blijkt uit de tapgesprekken dat medeverdachte [medeverdachte 2] aan de controleur heeft aangegeven dat het waterverbruik handmatig door een medewerker van [medeverdachte 8] is bijgehouden. Dit is echter, zoals ook blijkt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 8] en diens werknemer, onjuist. Dit blijkt ook uit het feit dat op de overzichten in eerste instantie berekeningen stonden opgenomen waaruit de systematiek van het terugrekenen bleek, welke berekeningen later weer zijn weggehaald. Dat medeverdachte [medeverdachte 8] ten tijde van het invullen van de overzichten de op de stal aanwezige gegevens heeft uitgelezen en genoteerd, bijvoorbeeld uit het I&R systeem of uit een aanwezige waterregistratie, is de rechtbank niet gebleken. In de tapgesprekken wordt hier ook niet over gesproken maar enkel over ‘gissen’, ‘bij benadering’, ‘verzinnen’ en ‘terugrekenen’. Dat de opgegeven getallen mogelijk de werkelijkheid benaderen doet hier niets aan af.
Daarnaast heeft de [medeverdachte 8] er bewust voor gekozen om de gegevens van tien afdelingen tezamen op te nemen. Dit is volgens voornoemde verplichtingen al niet juist - er moet immers per afdeling worden geregistreerd - en volgens de tapgesprekken is dit ook een bewuste keuze geweest. Op deze manier kunnen de controlerende instanties het een en ander namelijk niet ‘uitvogelen’, aldus medeverdachte [medeverdachte 8] . [medeverdachte 2] wist dat bepaalde verplichtingen niet zijn nagekomen, maar heeft er bewust mede voor willen zorgen dat die overtreding verhuld blijft. Tekenend voor dit verhullen is de opmerking van [medeverdachte 2] dat hij aan [medeverdachte 8] over de telefoon aangeeft dat hij de overzichten zal uitprinten om er vervolgens een Pdf van te maken: ‘
Oude stalkaarten mogen wel een beetje onduidelijk zijn’. De overzichten zijn echter geen oude stalkaarten, want die zijn recentelijk ingevuld.
Dat vervolgens de ingevulde overzichten aan de controleur worden toegezonden met de begeleidende tekst: ‘
Zoals beloofd de laatste drie rondes van de biggen waarbij alleen watergebruik systeem handmatig is bijgehouden’ is in strijd met de waarheid. Het waterverbruik is immers niet handmatig bijgehouden maar teruggerekend.
In hoeverre wezenlijk de waarheid ongeschonden is gebleven of zelfs juist gehuldigd is, doet aan het begrip valsheid in een geschrift in dit verband niet af, omdat hoe dan ook toch aan de waarheid is tekortgedaan: er werd immers aan de controleur voorgesteld dat de aangeleverde gegevens waren bijgehouden daar waar die gegevens achteraf zijn geschat en teruggerekend.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging met anderen de tabellen Administratie Stal valselijk heeft opgemaakt. Verdachte heeft medegepleegd met medeverdachte [medeverdachte 8] en diens medewerker [persoon 9] . Zij gedrieën hebben overlegd over de totstandkoming van de dan nog niet bestaande registraties, en daarin de nodige aanpassingen aangebracht, voordat deze uiteindelijk aan de controleur van Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant zijn toegezonden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] als (mede)pleger kunnen worden aangemerkt ter zake van het onder feit 4 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 5 primair (zaaksdossier 7).
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift van de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [bedrijf 4] (feit 5 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van een vals geschrift (feit 5 subsidiair) en of dit feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 3] de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken, de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en de getuigenverklaring van de ambtenaar van de gemeente Helmond. Ten aanzien van de percelen 78 tot en met 82 stelt de rechtbank vast dat deze niet in gebruik waren bij [bedrijf 4] , zodat deze percelen in weerwil van de bij [medeverdachte 3] bestaande wetenschap en dus opzettelijk ten onrechte in de Gecombineerde Data Inwinning (verder: GDI) zijn opgenomen en in strijd met de werkelijkheid opgenomen onder ‘Mijn percelen’.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging geschriften betreffen die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en zijn opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, de percelen zijn opgenomen in de GDI 2018 van [bedrijf 4] en vermeld in het overzicht percelen bij de GDI. Ook is een foto van de percelen bijgevoegd onder vermelding van ‘Mijn percelen’. De GDI 2018 is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO) ingediend om aan te tonen hoeveel oppervlakte landbouwgrond er op 15 mei van dat jaar in gebruik is bij het bedrijf.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 9] als medepleger kan worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. In het kader daarvan is het bij het ontbreken van een gezamenlijke uitvoering van belang dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht moet zijn.
De nauwe en bewuste samenwerking, vereist voor het medeplegen, blijkt uit de contacten die [medeverdachte 3] heeft gehad met de klant, het feit dat hij kennelijk voor meerdere partijen de opgave in orde maakte en hij in dat kader gelijktijdig voor meerdere partijen aan het ‘schuiven’ was met percelen. [medeverdachte 3] heeft de uiteindelijke opgave bij de RVO voor zijn klant en medeverdachte [bedrijf 4] gedaan met als doel dat zijn klant een gunstiger positie zou hebben bij het bepalen van de gebruiksruimte dierlijke mest, stikstof en fosfaat van het bedrijf.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat medeverdachten [medeverdachte 9] , [bedrijf 4] en [medeverdachte 3] als (mede)pleger kunnen worden aangemerkt ter zake van het onder feit 5 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6 primair (zaaksdossier 9).
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van valsheid in geschrift van de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [bedrijf 4] (feit 6 primair) dan wel het opzettelijk gebruiken van een vals geschrift (feit 6 subsidiair) en of het feit aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 3] de documenten genoemd in de tenlastelegging valselijk heeft opgemaakt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging niet conform de werkelijkheid zijn opgemaakt, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken, de bevindingen van de verbalisanten en de getuigenverklaringen. Ten aanzien van de percelen 80 tot en met 93 stelt de rechtbank vast dat deze niet in gebruik waren bij [bedrijf 4] , zodat deze percelen ten onrechte in de Gecombineerde Data Inwinning (verder: GDI) zijn opgenomen. Wat de percelen 81, 82, 83, 85, 87, 91 en 93 betreft, stelt de rechtbank vast dat uit getuigenverklaringen blijkt dat deze percelen niet in gebruik waren bij [bedrijf 4] , eigendom van medeverdachte [medeverdachte 9] . Het verweer dat de eigenaren van deze percelen, de percelen in gebruik zouden hebben gegeven bij [persoon 10] en dat [persoon 10] met [bedrijf 4] de afspraak zou hebben gemaakt dat hij deze percelen ten behoeve van zijn bedrijf in zijn GDI mocht opnemen, wordt weerlegd door de getuigenverklaringen. Bovendien blijkt uit AMB-00281 dat wordt ingelogd bij RVO op het account van [persoon 10] en een machtiging wordt afgegeven aan [bedrijf 4] , terwijl [persoon 10] heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren een dergelijke machtiging te hebben afgegeven (G017-00001). Ten aanzien van de overige percelen is de rechtbank eveneens van oordeel dat ze ten onrechte in de GDI van [bedrijf 4] zijn opgenomen, nu uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] blijkt dat deze geen eigendom waren van [bedrijf 4] en er geen enkele aanwijzingen in het dossier kunnen worden aangetroffen noch door de verdediging iets is aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de eigenaren de desbetreffende percelen ter beschikking van [bedrijf 4] zouden hebben gesteld.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de documenten genoemd in de tenlastelegging geschriften betreffen die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en zijn opgemaakt met het oogmerk om als echt en onvervalst te gebruiken. Immers, de percelen zijn opgenomen in de GDI 2018 van [bedrijf 4] en vermeld in het overzicht percelen bij de GDI. Ook is een foto van de percelen bijgevoegd onder vermelding van ‘Mijn percelen’. De GDI 2018 is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: RVO) ingediend om aan te tonen hoeveel oppervlakte landbouwgrond er op 15 mei van dat jaar in gebruik is bij het bedrijf.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte 9] als medepleger kan worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. In het kader daarvan is het bij het ontbreken van een gezamenlijke uitvoering van belang dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht moet zijn.
De nauwe en bewuste samenwerking blijkt uit de contacten die verdachte heeft gehad met de klant, het feit dat verdachte kennelijk voor meerdere partijen de opgave in orde maakte en hij in dat kader gelijktijdig voor meerdere partijen aan het ‘schuiven’ was met percelen en hij de uiteindelijke opgave bij de RVO voor zijn klant [bedrijf 4] en diens vennoot/medeverdachte [medeverdachte 9] heeft ingediend, met als doel dat zijn klant een gunstiger positie zou hebben bij het bepalen van de gebruiksruimte dierlijke mest, stikstof en fosfaat van het bedrijf.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 3] een dusdanig intellectuele bijdrage heeft gehad dat sprake is van medeplegen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat medeverdachten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 3] als (mede)pleger kunnen worden aangemerkt ter zake van het onder feit 6 primair ten laste gelegde.
Toerekening aan de rechtspersoon van feit 1 tot en met 6.
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
• het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
• de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
• de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
• de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich in de hoedanigheid van adviseur bij verdachte schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 1, 2, 4 tot en met 6). Ook [persoon 8] , werknemer van verdachte, heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 3). Daarmee is sprake van handelen van personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn ten behoeve van verdachte.
De gedragingen van voornoemde personen pasten ook in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. In het kader van hun positie als adviseur stelden zij geschriften op voor klanten of gaven zij daaromtrent advies aan klanten. Dat geschriften valselijk werden opgemaakt, was ook onderdeel van de normale bedrijfsvoering. De rechtbank wijst in dat verband op de verklaring van getuige [getuige] dat in de adviezen van [medeverdachte 1] Advies de grenzen van de wet werden opgezocht en dat die wet ook kon worden overtreden, bijvoorbeeld “als een klant meer wilde” en “als het in het belang van de klant nodig was de regels te overtreden” (G019-00001).
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte de verboden gedragingen niet zou hebben aanvaard als onbegrijpelijk in het licht van de bewijsmiddelen.. Binnen de onderneming van verdachte werd immers op alle niveaus een werkwijze gehanteerd waarbij de grenzen van de wet werd opgezocht en die wet ook werd overtreden. Nota bene bestuurders van verdachte hebben zich gelet op het voorgaande aan strafbare gedragingen schuldig gemaakt en eerder een verkeerd voorbeeld gesteld, in plaats van uit te dragen dat het overtreden van de wet niet werd getolereerd.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 tot en met 6 ten laste gelegde gedragingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
Die gedragingen kunnen daarom in redelijkheid aan de verdachte worden toegerekend.
Dit betekent dat het onder feit 1 tot en met 6 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 7 (zaaksdossier 8).
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had op het plegen van valsheid in geschrift dan wel het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, het veranderen van inrichtingen zonder vergunning, het vervalsen van een registratie die is vereist ingevolge de Regeling ammoniak en veehouderij en het foutief opgeven van de ingevolge artikel 26 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet vereiste gegevens. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechtspersoon dan wel natuurlijk persoon. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven. Voorts hoeft de organisatie niet een louter misdadige (hoofd)doelstelling te hebben, men kan ook mede een legaal doel hebben.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is); en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie.
Het laten ontstaan en in stand houden van een bedrijfscultuur waarbinnen strafbare feiten worden begaan kan voldoende zijn om deelneming aan te nemen.
Beoordeling.
De rechtbank komt tot het oordeel dat sprake is geweest van een criminele organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen en overweegt daarvoor het volgende.
Volgens de rechtbank staat vast dat sprake is geweest van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr. Verdachte, een agrarisch adviesbureau, werd in de ten laste gelegde periode bestuurd door haar medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en vormde zodoende met hen een organisatie. De rechtbank erkent dat binnen de organisatie van verdachte niet slechts criminele activiteiten werden verricht, althans dat zij niet een louter crimineel oogmerk heeft. Dat neemt niet weg dat de organisatie naar het oordeel van de rechtbank in de ten laste gelegde periode – naast de legale activiteiten – het oogmerk heeft gehad op het plegen van misdrijven. Zoals getuige [getuige] heeft verklaard werden in de adviezen van verdachte de grenzen van de wet opgezocht en kon die wet ook worden overtreden (G019-00001). Dat deze werkwijze werd gehanteerd door verdachte blijkt ook uit de individuele zaaksdossiers die hebben geleid tot de ter zake van verdachte bewezenverklaarde feiten 1 tot en met 6. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar de vaststellingen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 6 in de gelijktijdig gewezen vonnissen ten aanzien van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De rechtbank komt niet ten aanzien van alle verdachten overeenkomstig, maar wel ten aanzien van alle feiten genummerd 1 tot en met 6 op de tenlasteleggingen tot een bewezenverklaring. Tot slot stelt de rechtbank vast dat het dossier aanknopingspunten bevat voor andere strafbare feiten die door verdachte zijn gepleegd, zoals het vervalsen van de veesaldoregistratie, de mestboekhouding en vervoersbewijzen dierlijke meststoffen.
Het beeld dat uit het dossier naar voren komt is dat [verdachte] als agrarisch adviesbureau vele klanten uit de agrarische sector heeft en hen met raad en daad bijstaat bij het hanteren en naleven van voorschriften uit de wet- en regelgeving die op hun bedrijfsvoering van toepassing zijn. Ondersteuning bij vergunning- of subsidieaanvragen, het voeren van een mestboekhouding en het nakomen van administratieve verplichtingen zijn dergelijke werkzaamheden, welke in de kern legale werkzaamheden betreffen. Uit het dossier leidt de rechtbank echter af dat [verdachte] – en met haar de bestuurders – over de loop van vele jaren een bedrijfscultuur heeft gecreëerd, waarbinnen in met wet- en regelgeving strijdige situaties wordt meegedacht met de klant en de ondersteuning vaak niet zozeer gericht is op naleving van wet- en regelgeving, maar op het realiseren van de wensen van de klant. Uit de aangehaalde zaaksdossiers blijkt dat meedenken met de klant in die concrete situaties betekende het overtreden van de wet door het (mede)plegen van valsheden in geschrift. Deze cultuur lijkt ook bij werknemers van [verdachte] te zijn ingebed, waardoor ook bij hen weinig belemmering bestond om controlerend ambtenaren of instanties op het verkeerde been te zetten ten behoeve van het dienen van de belangen van de klant en daarin pro-actief op te treden. Van een professioneel dienstverlener mag in zulke situaties worden verwacht dat zij haar klant wijst op de geldende wet- en regelgeving en deze adviseert om anders te handelen. Van een dergelijke houding is de rechtbank in de desbetreffende zaaksdossiers niet gebleken. In alle zaaksdossiers komt naar voren dat met actieve bemoeienis van bestuurders of medewerkers van [verdachte] geschriften werden vervalst, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken, welke geschriften vervolgens ook werden gebruikt door deze in te dienen bij of over te leggen aan overheidsinstanties met een controlerende, handhavende en toekennende taak. Naar het oordeel van de rechtbank vormde aldus [verdachte] met haar bestuurders een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, te weten een gestructureerd verband, met regels en afspraken, waarin werd samengewerkt, waarbinnen werd gefaciliteerd aan klanten en waarbij het plegen van misdrijven door het (mede)plegen van valsheid in geschrifte gemeengoed was.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het onder feit 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 primair.
in de maand november 2017 te Susteren, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
in een specificatie niet geleverde melk op te geven dat in 2015 113.680 kg melk niet geleverd kon worden en
in een ongedateerde brief op te nemen: "de daadwerkelijk geproduceerde melk in 2015 bedraagt 609.880 + 113.680 = 723.560 kilogram",
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
T.a.v. feit 2 primair.
in de periode van 17 april 2018 tot en met 14 juni 2018, te
Deinum, Leeuwarden, Ysselsteyn en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
heeft vervalst, door
op een bouwtekening van een silo een inhoudsmaat van 2485 m3 te vermelden
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
T.a.v. feit 3 primair.
in de periode van 28 december 2016 tot en met 9 april 2018,
te Sint Philipsland en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
heeft vervalst, door
op een opdrachtbevestiging voor een mestscheider de datum 15 januari 2017 te vermelden en
op een factuur van [bedrijf 1] met nummer SI-160252 de factuurdatum 23-01-2017 te vermelden
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken.
T.a.v. feit 4 primair.
in de periode van 11 tot en met 13 oktober 2017, te Esbeek, Meijel en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
op tabellen Administratie Stal gefingeerde gegevens met betrekking tot datum opleggen biggen, datum, afleveren biggen, tijdstip aflaten mest, waterstand begin, waterstand einde en waterverbruik op te nemen
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
T.a.v. feit 5 primair.
omstreeks 15 en/of 16 mei 2018, te Helmond en/of Heythuysen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 3] te
Helmond, te vermelden dat de [bedrijf 4] 6 percelen met een oppervlakte van
5,75 ha blijvend grasland in gebruik had en
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de
[bedrijf 3] te Helmond, te vermelden dat de percelen 78 tot en
met 82 bij de [bedrijf 3] in gebruik waren en
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 3] te
Helmond, onder de vermelding "Mijn percelen" een foto bij te voegen van de
percelen 78 tot en met 82
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken.
T.a.v. feit 6 primair.
omstreeks 15 en/of 16 mei 2018 te Lierop en/of Heythuysen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
geschrift(en), die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, door
in de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van [bedrijf 4] ,
[adres bedrijf 4] te Lierop, te vermelden dat het bedrijf meer percelen, in gebruik had om mee te rekenen voor de gebruiksnormen, de mestverwerkingsplicht en de Wet
grondgebonden groei melkveehouderij en
in het Overzicht percelen bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van
[bedrijf 4] , [adres bedrijf 4] te Lierop, te vermelden dat de
percelen 80 tot en met 93, althans een of meer van die percelen, bij dat
bedrijf in gebruik waren en
bij de Gecombineerde Data Inwinning 2018 van de [bedrijf 4] ,
[adres bedrijf 4] te Lierop, onder de vermelding "Mijn percelen" een of meer
foto's bij te voegen van de percelen 80 t/m 93,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken;
T.a.v. feit 7.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 17 juni 2019 te Heythuysen, Melick, Meijel en/of Neer, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte en
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en andere personen, welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven bestaande uit
- het meermalen plegen van valsheid in geschrifte en het meermalen gebruiken van valselijk opgemaakte geschriften (strafbaar gesteld in artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en
- het meermalen veranderen van (de werking) van een inrichting zonder vergunning (strafbaar gesteld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en
- het vervalsen van een registratie die is vereist ingevolge de Regeling ammoniak en veehouderij (strafbaar gesteld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer) en
- het meermalen foutief opgeven van de ingevolge artikel 26 van de

Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vereiste gegevens (strafbaar gesteld in artikel 34 en/of 35 van de Meststoffenwet).

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete ter hoogte van € 400.000,- waarvan € 200.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie disproportioneel is en heeft daartoe een aantal uitspraken in andere strafzaken ter vergelijking aangehaald en gewezen op het LOVS-oriëntatiepunt voor fraude.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overwegingen ten aanzien van de strafoplegging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Aard en ernst van het feit.
Verdachte, één van de grootste agrarische adviesbureaus van Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die werd gevormd door verdachte en haar vier (oud) bestuurders (feit 7). Binnen verdachte werd door de bestuurders een werkwijze gehanteerd waarbij de grenzen van de wet werden opgezocht en overschreden op het moment dat de situatie dat in het belang van de klant – naar het oordeel van de bestuurders – verlangde. Door middel van diverse vervalsingen (feit 1 tot en met 6) en het gebruiken van valse geschriften werd wat krom was, recht getrokken en werden (financiële) voordelen van klanten bewerkstelligd. Daarmee zijn ook strafbare feiten op het gebied van de Wet milieubeheer en de Meststoffenwet gepleegd. Met deze werkwijze heeft verdachte de integriteit van het systeem van regulering en toezicht op alle aspecten van de meststoffenwetgeving doelbewust aangetast en geen rekening gehouden met de schade die aan het milieu, volks- en diergezondheid door de niet-naleving van de meststoffenwetgeving kan ontstaan. Daarnaast heeft verdachte het vertrouwen dat controlerende (overheids-) instanties dienen te kunnen hebben in de werkzaamheden van professionele partijen zoals verdachte, ernstig geschaad.
Daarnaast zijn de strafbare feiten die zijn begaan door de criminele organisatie gepleegd in 2016, 2017 en in 2018. Deze feiten zijn pas gestopt nadat het bedrijf verwikkeld was geraakt in het strafrechtelijk onderzoek Kievit, terwijl verdachte op 9 augustus 2017 voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De structuurwijziging die volgens de bestuurders sindsdien binnen [verdachte] is gemaakt, heeft kennelijk toen niet geleid tot het verwerpen van de werkwijze waarbinnen het overtreden van de wet was genormaliseerd.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging dat namens verdachte optredende bestuurders weinig verantwoordelijkheid lijken te nemen voor hun, en dus verdachtes gedragingen. Bij de positie van professionele tussenschakel tussen boeren en overheid had een taakopvatting gepast die meer getuigt van professionele onafhankelijkheid, afstand tot de klant en integriteit dan is gebleken. Van een collectief bij de bestuurders en dus bij verdachte bestaand inzicht in de ernst van de feiten is de rechtbank niet gebleken. Zelfs is ten aanzien van individuele situaties een gekozen opstelling van verzinnen, verzwijgen en verhullen richting een overheidsinstantie verdedigd. Kennelijk is men zich binnen [verdachte] bewust van het bestaan van normen, maar heeft het ontbroken aan besef waarom die normen zijn gesteld en dienen te worden nageleefd. Het omzeilen in plaats van naleven geldende normen is voor verdachte een geaccepteerde handelwijze gebleken bij het uitvoeren van de adviserende werkzaamheden. Dat medewerkers zich eveneens en naar indruk van de rechtbank niet slechts incidenteel schuldig maken aan strafbare gedragingen mag dan geen verbazing wekken, wanneer dergelijk gedrag als voorbeeld wordt gesteld.
De omstandigheden van verdachte en haar justitiële documentatie.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheden van verdachte, waaronder haar draagkracht, en de Justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2022 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit feit heeft blijkbaar niet geleid tot een dusdanige cultuurverandering binnen verdachte ter voorkoming van de bewezenverklaarde feiten.
Redelijke termijn.
De rechtbank overweegt dat in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Op 19 november 2018 hebben diverse doorzoekingen plaatsgevonden, waaronder op het kantoor van verdachte. De rechtbank neemt deze datum voor de aanvang van de redelijke termijn. Op 2 november 2021 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij twee getuigenverzoeken die in de zaken van drie medeverdachten zijn toegewezen. Deze getuigenverhoren hebben op 11 februari 2022 bij de rechter-commissaris plaatsgevonden, waarna het onderzoek ter terechtzitting op 14 november 2022 is hervat en op 6 december 2022 gesloten. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in totaal met twee jaar is overschreden. Dat leidt echter in de onderhavige zaken niet tot strafvermindering, gelet op de complexiteit en omvang van het onderzoek, het aantal verdachten en de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris. De rechtbank volstaat met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art 6, eerste lid, EVRM.
Strafoplegging.
Vanwege de ernst van de feiten en de positie die verdachte op het gebied van agrarische advisering inneemt, acht de rechtbank een geldboete ter hoogte van € 400.000,- passend en geboden. De rechtbank legt € 200.000,- daarvan voorwaardelijk op om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 47, 51, 57, 140 en 225 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 5 primair en feit 6 primair:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2 primair:
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 7:
deelname aan een criminele organisatie, begaan door een rechtspersoon
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, feit 4 primair, feit 5
primair, feit 6 primair, feit 7:

Geldboete van € 400.000,00 waarvan € 200.000,00 voorwaardelijk met een

proeftijd van 3 jaren

Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. J.O.Y. Elagab en mr. S.J.H. van de Kant, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 20 december 2022.