ECLI:NL:RBOBR:2022:551

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
01-154675-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en wapenbezit met veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer vijftien maanden een slachtoffer, genaamd [slachtoffer], heeft uitgebuit door haar te dwingen in de prostitutie te werken. De verdachte heeft gebruik gemaakt van verschillende dwangmiddelen, waaronder misleiding en het misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van het slachtoffer en dat hij haar onder druk heeft gezet om haar inkomsten aan hem af te staan. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een wapen, een nabootsing van een pistool, dat hij op 22 juni 2021 in zijn woning had. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 40.334 euro aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de gevolgen voor slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/154675-21
Datum uitspraak: 22 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboortejaar] 1991
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. Nieuwegein.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
30 september 2021, 23 december 2021 en 08 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 30 november 2019 te Helmond en/of Roermond en/of Vaals en/of elders in Nederland en/of in Düsseldorf en/of elders in Duitsland,een ander, genaamd [slachtoffer] ,(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (sub 9), en/of (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6), waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:-het mishandelen van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] te slaan en/of in de buik te schoppen) en/of-het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer] om (onvrijwillig) onveilige en/of door die [slachtoffer] als vernederend ervaren en/of deviante seksuele handelingen van en/of met hem, verdachte, te ondergaan en/of te dulden en/of-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of -denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] en/of-het bedreigen van die [slachtoffer] , dat als zij naar de politie zou gaan, hij iemand anders haar zou laten slaan en/of-het bedreigen van die [slachtoffer] , dat hij haar zou verbranden en/of haar hoofd kaal zou scheren en/of zout zuur over haar heen zou gooien en/of haar zou slaan en/of-het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken, onder andere door het innemen van haar bankpas en/of-het dwingen van die [slachtoffer] om de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, af te dragen en/of-het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte was voor het hebben van onderdak en/of-het bedreigen van die [slachtoffer] , dat als zij niet in de prostitutie zou werken, zij op straat zou komen te staan en/of-het onder controle houden van die [slachtoffer] , (onder andere door die [slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en/of die [slachtoffer] te eisen foto’s te sturen van haar locatie) waardoor het voor die [slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken en/of-het dwingen van die [slachtoffer] om alle contacten met haar naasten te verbreken (waardoor zij in een isolement kwam) en/of-het opsluiten en/of opgesloten houden, althans het (in ernstige mate) beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer] ;en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:-het aangaan en/of onderhouden van een liefdesrelatie en/of seksuele relatie met die [slachtoffer] en/of-het laten verblijven van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning-het voorstellen aan die [slachtoffer] om geld te gaan verdienen met sekswerk en/of-het introduceren van die [slachtoffer] bij seksclubs om daar te gaan werken en/of-het laten kennismaken van die [slachtoffer] met dames die ook in de prostitutie werken / gewerkt hebben, om haar zo over te halen ook in de prostitutie te gaan werken en/of-het voorhouden van die [slachtoffer] dat hij, verdachte, het geld zou sparen wat zij in de prostitutie verdiende, om samen een mooie toekomst op te bouwen en/of-het instrueren van die [slachtoffer] hoeveel klanten zij per dag moest hebben en/of hoeveel zij per dag en/of week moest verdienen en/of-het brengen van die [slachtoffer] naar de seksclub(s) waar zij moest werken en/of-het bepalen dat die [slachtoffer] ook bij ongesteldheid moest werken en/of-het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer] om haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te dragen en/of-het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en/of-het in een (notitie-)boekje bijhouden van de werkzaamheden en verdiensten in de prostitutie van die [slachtoffer] ;t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 22 juni 2021 te Helmond, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool (van het merk Sig-Sauer Type P226Tactical), welke door de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont meteen vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding.
t.a.v. feit 1:
Op 15 mei 2020 meldde [slachtoffer] zich bij [instantie] met een hulpvraag, omdat ze door verdachte zou worden gedwongen om in de prostitutie te werken. Op 19 mei 2020 werd met [slachtoffer] een intakegesprek mensenhandel gehouden en hierbij werd haar mobiele telefoon in beslag genomen. Vervolgens werd in drie dagdelen haar aangifte tegen verdachte opgenomen. Daaropvolgend is een onderzoek gestart naar verdachte. Naar aanleiding van het onderzoek wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij gedurende een periode van ongeveer 15 maanden [slachtoffer] seksueel heeft uitgebuit, door haar gedwongen in de prostitutie te laten werken. [slachtoffer] zou het geld dat afkomstig was uit deze werkzaamheden hebben moeten afdragen aan verdachte.
t.a.v. feit 2:
In het onderzoek met betrekking tot feit 1 heeft op 22 juni 2021 een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden in de woning van verdachte. In de slaapkamer van deze woning werd in een doos een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Dit werd in beslag genomen.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar een uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen aan verdachte onder feit 1 en 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van dat feit. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat als er een CE-markering op het vuurwapen had gestaan, het op grond van de Speelgoedrichtlijn wel toegestaan zou zijn geweest om het wapen voorhanden te hebben. Volgens de verdediging zou die lijn moeten worden doorgetrokken. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte het wapen in bezit had om het te gebruiken voor afdreiging.
Het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. feit 1
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Door de verdediging is aangevoerd dat aangeefster op diverse punten tegenstrijdig dan wel wisselend heeft verklaard. Bovendien vinden de verklaringen van aangeefster volgens de verdediging geen steun in overige bewijsmiddelen in het dossier. Om die reden kunnen deze verklaringen, volgens de verdediging, niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster is van belang of deze consistent en logisch zijn. Ook is van belang of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de vele chatberichten tussen aangeefster en verdachte die het dossier bevat. Deze chatberichten ondersteunen de verklaring van aangeefster op veel essentiële punten. Zo blijkt daaruit dat het verdachte was die aangeefster aanspoort om in de prostitutie te gaan werken, dat hij regelmatig zegt dat aangeefster moet doorzetten, dat het ‘even wennen’ is en dat zij meer geld moet verdienen. Ook blijkt uit die chatberichten dat aangeefster haar geld (grotendeels) aan verdachte geeft, maar dat hij dit geld vergokt en dat zij zelf nauwelijks geld overhoudt. Daarnaast is in de chatberichten te lezen dat aangeefster zich begin september 2018 meldt bij club [bedrijf] en dat verdachte haar daarbij instructies geeft naar wie ze moet vragen. Tevens geeft hij aan voor aangeefster condooms en glijmiddel te hebben gekocht, waarop aangeefster reageert dat ze nog veel moet leren. Al deze berichten ondersteunen de verklaringen van aangeefster dat het verdachte was die haar heeft bewogen om in de prostitutie te gaan werken en die haar dwong om veel uren te werken en meer geld te verdienen. Ook ziet de rechtbank in die berichten bevestiging voor de verklaring van aangeefster dat zij het geld, dat zij verdiende met de door haar verrichte seksuele handelingen, aan verdachte gaf.
Naast de chatberichten worden de verklaringen van aangeefster op een groot aantal wezenlijke onderdelen bovendien ondersteund door verklaringen van verdachte en getuigen, alsmede door objectief bepaalde en verifieerbare gegevens, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster in de kern dan ook betrouwbaar.
Het is de rechtbank, evenals de verdediging, echter ook opgevallen dat de verklaringen van aangeefster op detailniveau niet altijd volledig met elkaar overeenkomen. Nu het voor de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen, buiten kijf staat dat de periode dat zij in de prostitutie moest werken voor aangeefster een zeer traumatische periode is geweest, waarover zij pas geruime tijd later verklaringen heeft afgelegd, maken die inconsistenties naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verklaringen van aangeefster in het geheel als onbetrouwbaar en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs zouden moeten worden beschouwd. De rechtbank is echter wel van oordeel dat dit gegeven maakt dat met de verklaringen van aangeefster, met name op de onderdelen waarop deze niet door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, behoedzaam moet worden omgegaan.
Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie, maar ook ter zitting, steeds verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft bewogen of gedwongen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Volgens verdachte nam zij juist het initiatief daartoe, heeft hij het haar steeds afgeraden en vond hij het verschrikkelijk dat zij dat werk wilde doen. Hij heeft zich niet bemoeid met de werkzaamheden, maar hij heeft wel met haar meegepraat als zij hem berichten stuurde. Hij heeft ook niet geprofiteerd van haar inkomsten uit dit sekswerk.
De rechtbank acht die verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig, nu het dossier daarvoor geen enkele steun biedt. Integendeel: de app-gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] laten er geen twijfel over bestaan dat verdachte zich wel degelijk met de werkzaamheden van [slachtoffer] bemoeide en dat hij zich vervolgens (een groot gedeelte van) de opbrengsten van die prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] toe-eigende.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte fysiek geweld heeft gebruikt jegens aangeefster of haar daarmee heeft bedreigd, dan wel dat verdachte haar heeft gedwongen om met hem onveilige, vernederende of deviante seksuele handelingen van of met hem te verrichten. Gelet op het feit dat de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, behoedzaam omgaat met de verklaringen van aangeefster en zich in het dossier geen steunbewijs bevindt voor het voorgaande, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1
Uit de wetgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel gericht is op uitbuiting. Het belang van het individu (het slachtoffer) staat bij de strafbaarstelling van mensenhandel steeds voorop. Het belang dat beschermd wordt door de strafbaarstelling van mensenhandel is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het individu.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het delict mensenhandel, moet sprake zijn van (een) gedraging(en), (een) dwangmiddel(en) en het oogmerk van uitbuiting.
De dwangmiddelen
De rechtbank stelt voorop dat een dwangmiddel ertoe dient te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt, dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende, elkaar deels overlappende, dwangmiddelen: misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie en door een andere feitelijkheid.
Verdachte en aangeefster hebben op een zeker moment een liefdesrelatie met elkaar gehad, zo verklaren zowel aangeefster als verdachte. Verdachte heeft daarover verklaard dat deze liefdesrelatie reeds was geëindigd toen aangeefster bij hem introk. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat verdachte het meermaals heeft over een toekomst samen met aangeefster. Zij zouden samen rijk worden met het geld dat aangeefster verdiende in de prostitutie. Uit de verklaringen van verdachte blijkt echter dat hij een liefdesrelatie had met een ander en met die ander trouwplannen heeft. Verdachte heeft aangeefster kennelijk, in strijd met de waarheid, een toekomst samen voorgehouden slechts voor eigen financieel gewin. De rechtbank stelt vast dat verdachte aangeefster hiermee misleid heeft.
Bij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dient te worden beoordeeld of gezegd kan worden dat het slachtoffer verkeerde of is komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een ‘mondige prostituee’ in Nederland pleegt te verkeren. In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid waaruit dit misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat aangeefster van verdachte afhankelijk was voor onderdak. Verdachte wist dat zij geen contact meer had met haar familie en dat zij niet langer terecht kon bij haar tante waar zij had verbleven. Hij bood haar een kamer in zijn woning aan. Een andere omstandigheid was dat aangeefster niet over haar eigen inkomen kon beschikken. Zij moest haar geld aan verdachte afstaan en hij hield haar inkomsten bij. Verdachte berichtte aangeefster ook regelmatig dat zij meer geld moest verdienen en voerde zodoende druk uit op aangeefster. Als zij niet meer zou verdienen, zou zij niet meer in zijn woning kunnen verblijven omdat ze dan de ‘huur’ niet meer zou kunnen opbrengen. Verdachte vervoerde aangeefster soms ook naar de clubs waar zij werkzaam was als prostituee. Verdachte was ervan op de hoogte dat aangeefster een beperkt sociaal netwerk had waarop zij kon terugvallen. Door aldus te handelen heeft verdachte aangeefster in haar vrijheid beperkt. Hieruit volgt dat aangeefster verkeerde in een situatie die niet gelijk is aan de situatie waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland; dat zij niet zelfstandig kon bepalen of, wanneer en voor wie zij werkte en dat zij niet de beschikking kreeg over (al) haar inkomsten.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd. Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. Aangeefster woonde, zoals hiervoor is overwogen, op het moment dat zij verdachte leerde kennen bij een tante in huis, waar ze niet langer kon blijven wonen. Aangeefster had een traumatische periode achter de rug. Aangeefster werkte bij een juwelier, maar van dit salaris kon zij niet rondkomen. Verdachte heeft aangeefster in huis genomen en haar geïntroduceerd in de prostitutie. Hiermee is aangeefster van verdachte afhankelijk geworden voor haar huisvesting en financiële middelen.
Met het dwangmiddel ‘door een andere feitelijkheid’ moet met name gedacht worden aan psychische druk. De feitelijkheid moet wel zo bedreigend zijn dat het slachtoffer er ook echt door gedwongen wordt, dus geen weerstand kan bieden. Daarbij kan van belang zijn het creëren van een afhankelijkheidssituatie.
De rechtbank neemt ten aanzien van een andere feitelijkheid in aanmerking– naast hetgeen hiervoor reeds is overwogen over de kwetsbare en afhankelijke positie waarin aangeefster zich bevond en waar verdachte naar het oordeel van de rechtbank misbruik van heeft gemaakt – dat verdachte aangeefster onder zijn controle hield door haar veelvuldig op boze en agressieve wijze te verplichten hem via de telefoon op de hoogte te houden van waar zij zich bevond en wat zij aan het doen was. Met dat doel werd zij door verdachte ook verplicht haar locatie aan hem te sturen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ook gebruik heeft gemaakt van een andere feitelijkheid om dwang uit te oefenen op het slachtoffer.
De gedragingen
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte door het gebruik van bovengenoemde dwangmiddelen aangeefster heeft geworven. Zij is door het gebruik van de dwangmiddelen immers overgehaald, bewogen en gedwongen om als prostituee te werken. Verdachte heeft aangeefster bovendien meerdere malen naar de clubs gebracht waar aangeefster als prostituee werkte. Aangeefster is tevens in de woning van verdachte gehuisvest en opgenomen.
Oogmerk van uitbuiting
Mensenhandel is gericht op uitbuiting. Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich mee dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. De wetgever en de Hoge Raad spreken in relatie tot de seksindustrie van een uitbuitingssituatie indien een betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van het gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Voor oogmerk van uitbuiting is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aangeefster uitgebuit en zijn gedragingen waren ook gericht op die uitbuiting. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de aard van de werkzaamheden, het feit dat aangeefster door verdachte was ondergebracht in zijn woning, de lange periode waarin ze heeft moeten werken en de vele uren die zij moest maken. Omdat aangeefster geld nodig had en geen andere mogelijkheid zag tot het verdienen van geld koos ze voor de prostitutie. Tevens woonde aangeefster bij verdachte en heeft zij het gevoel gehad niet weg te kunnen.
Van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden moest aangeefster het merendeel afstaan. Voor de kosten van condooms, glijmiddel en de entree van de clubs kreeg ze geld van verdachte. Enkel haar vaste lasten, zoals haar zorgverzekering en mobiele telefoonabonnement, werden betaald. Voor het overige heeft zij (vrijwel) niet de beschikking gehad over haar eigen geld.
Verdachte heeft dan ook gehandeld met het oogmerk van uitbuiting en heeft opzettelijk voordeel getrokken uit die uitbuiting. Aangenomen moet worden dat verdachte aan een en ander heeft bijgedragen met een vooropgezette bedoeling. Uit de door verdachte uitgeoefende dwang, de handelingen die hij heeft verricht en het profijt dat hij heeft gehad van de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster volgt dat hij het oogmerk had aangeefster uit te buiten.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4, 6 en 9
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met de misleiding, het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, het misbruik van een kwetsbare positie en door een andere feitelijkheid aangeefster heeft bewogen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Ook heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van aangeefster en heeft hij haar met de toepassing van voornoemde dwangmiddelen bewogen inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan hem af te staan. Verdachte heeft aangeefster kennis laten maken met andere vrouwen die in de prostitutie werkzaam waren, om haar over te halen hetzelfde werk te gaan doen. Dit vindt ook steun in de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte meermaals aan haar heeft gevraagd wat zij zou vinden van het werk in de prostitutie, ook nadat zij in zijn woning met een andere vrouw had gesproken die haar over haar werk in de prostitutie vertelde. Kennelijk heeft verdachte deze werkwijze vaker bij vrouwen toegepast om hen ertoe te bewegen zich beschikbaar te stellen voor prostitutiewerkzaamheden. Tevens blijkt uit de WhatsApp-berichten tussen verdachte en aangeefster dat hij haar sites stuurde waarop aangeefster kon adverteren als escort.
Conclusie t.a.v. feit 1
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde mensenhandel.
t.a.v. feit 2
Op basis van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen en de, op dat punt, bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen. Het verweer dat een soortgelijk wapen met een CE-markering wel zou zijn toegestaan, maakt dit niet anders. Vast staat immers dat hier geen sprake was van een speelgoedwapen. De rechtbank acht hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
in de periode van 1 september 2018 tot en met 30 november 2019 te Helmond en Roermond en Vaals en in Duitsland,een ander, genaamd [slachtoffer] ,telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en een andere feitelijkheid en door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4), en- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6),
waarbij een andere feitelijkheid heeft bestaan uit:-het zich op boze en agressieve en (anderszins) dreigende en overheersende en -denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] en-het brengen en houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haar inkomsten kon beschikken en-het dwingen van die [slachtoffer] om de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, af te dragen en-het brengen en houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte was voor het hebben van onderdak en-het onder controle houden van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon en die [slachtoffer] te eisen foto’s te sturen van haar locatie), waardoor het voor die [slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken enwaarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:-het aangaan en onderhouden van een liefdesrelatie en seksuele relatie met die [slachtoffer] en-het laten verblijven van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, woning-het voorstellen aan die [slachtoffer] om geld te gaan verdienen met sekswerk en-het introduceren van die [slachtoffer] bij seksclubs om daar te gaan werken en-het laten kennismaken van die [slachtoffer] met dames die ook in de prostitutie werken/gewerkt hebben, om haar zo over te halen ook in de prostitutie te gaan werken en-het voorhouden van die [slachtoffer] dat hij, verdachte, het geld zou sparen wat zij in de prostitutie verdiende, om samen een mooie toekomst op te bouwen en-het instrueren van die [slachtoffer] hoeveel klanten zij per dag moest hebben en/of hoeveel zij per dag en/of week moest verdienen en-het brengen van die [slachtoffer] naar de seksclub(s) waar zij moest werken en-het dwingen en/of bewegen van die [slachtoffer] om haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te dragen en-het in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] en-het in een (notitie-)boekje bijhouden van de werkzaamheden en verdiensten in de prostitutie van die [slachtoffer] ;
t.a.v. feit 2:
op 22 juni 2021 te Helmond, een wapen van categorie I, onder 7°, van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool (van het merk Sig-Sauer Type P226 Tactical), welke door de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont meteen vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf, bijkomende straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht aan verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering deze heeft geformuleerd worden gekoppeld. De officier van justitie verzoekt deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen notitieboek en onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen kleding.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft medewerking verleend aan het onderzoek. Er is bij verdachte beperkt sprake van antecedenten, die in ieder geval lang geleden en relatief beperkt van aard en omvang zijn. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Verdachte heeft langdurig in voorarrest gezeten, terwijl hij niet eerder gedetineerd is geweest. Verdachte is alles kwijtgeraakt, met dien verstande dat er beslag is gelegd op zijn woning. Zijn auto en motor zijn inmiddels executoriaal verkocht. Verdachte werkte als beveiliger en al zijn beveiligingspassen zijn inmiddels ingetrokken. Bij verdachte is sprake van beperkte cognitieve vermogens die volgens het aanvullend reclasseringsrapport bij een veroordeling mogelijk een rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten. Verdachte heeft zelf zijn wens uitgesproken voor ondersteuning bij het onder controle krijgen en houden van zijn gokverslaving. Verdachte is tevens bereid zich te houden aan eventuele te stellen voorwaarden bij een voorwaardelijk strafgedeelte, in het bijzonder de meldplicht, de ambulante behandeling en het contactverbod.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer vijftien maanden bevoordeeld uit de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Hij heeft op kwalijke wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van die [slachtoffer] . Verdachte was ervan op de hoogte dat die [slachtoffer] een getroebleerd verleden had en op dat moment geen onderdak had. Hij wist dat zij (seksueel) was misbruikt door haar neef en haar ouders niet haar biologische ouders bleken te zijn. Hiermee heeft hij ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
Dit is een ernstig strafbaar feit. Mensenhandel is een vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot.
Het slachtoffer bevond zich in een afhankelijke positie ten opzichte van verdachte. Zij was van verdachte afhankelijk voor onderdak en verkeerde in een kwetsbare positie, waar verdachte schaamteloos misbruik van heeft gemaakt. Het slachtoffer heeft van het door haar verdiende geld gedurende de bewezenverklaarde periode nagenoeg niets gezien. De rechtbank acht strafverzwarend dat de uitbuiting gedurende een lange periode heeft plaatsgevonden. In die periode heeft het slachtoffer vele en lange dagen moeten maken. Dat deze periode voor het slachtoffer zeer traumatisch is geweest, blijkt uit de door haar voorgedragen slachtofferverklaring op zitting.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mensenhandel die overigens pas sinds 21 mei 2021 bestaan. Dat doet echter niet af aan de toepasselijkheid daarvan. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank ziet, hoewel er ook omstandigheden zijn aan te wijzen die zouden passen bij de in de toelichting op het oriëntatiepunt beschreven elementen van categorie I (het slachtoffer kan zich met enige moeite onttrekken aan situatie), in onderhavige zaak met name omstandigheden die passen bij de genoemde categorie II. Er was sprake van een grotere inbreuk op de grondrechten en autonomie van het slachtoffer, het slachtoffer kon zich niet zomaar onttrekken aan de situatie en er was sprake van meer overwicht op het slachtoffer dan in categorie I nu er sprake was van een soort “loverboy-zaak”. Categorie II kent als uitgangspunt een gevangenisstraf van veertien maanden per slachtoffer.
Wat betreft de persoon van verdachte neemt de rechtbank in ogenschouw de bevindingen van de reclassering. De reclassering heeft in een rapport d.d. 22 november 2021 geconcludeerd dat verdachte maatschappelijk goed ingebed lijkt te zijn. Wel kampt verdachte volgens de reclassering sinds 2014 met een gokverslaving. Uit een verdiepingsonderzoek is naar voren gekomen dat er bij verdachte sprake is van beperkte cognitieve vermogens, die mogelijk een rol hebben gespeeld bij het plegen van het delict. Daarbij wordt het risico op recidive door de OxRec ingeschat als laag, maar omdat er sprake is van verslavingsproblematiek schat de reclassering op basis van hun professionele oordeel het recidiverisico in op gemiddeld tot hoog.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een voorwaardelijk gedeelte passend en geboden is.
De rechtbank overweegt allereerst dat de oriëntatiepunten een richtsnoer vormen voor het bepalen van de op te leggen straf en dat het de rechter vrij staat om daar, gelet op de omstandigheden van het geval, van af te wijken.
Uit de toelichting bij het oriëntatiepunt voor mensenhandel volgt dat dit uitgangspunt van denken ziet op een relatief korte duur van de bewezenverklaarde periode, variërend van één dag tot enkele maanden. Van deze ‘relatief korte duur’ is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval geen sprake. Reeds om die reden kan het uitgangspunt van 14 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet zonder meer worden gevolgd.
Als één van de strafmaat beïnvloedende factoren weegt de rechtbank dan ook ten nadele van verdachte mee de lange duur van de seksuele uitbuiting (te weten gedurende vijftien maanden). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de werkomstandigheden van het slachtoffer als strafverzwarend dienen mee te wegen. Zij moest lange dagen maken en vaak dagen achtereen doorwerken, ook als zij aangaf pijn te hebben tijdens de seks met klanten. Ook weegt in het nadeel van verdachte mee dat het slachtoffer nagenoeg ál haar inkomsten heeft moeten afdragen gedurende de lange bewezenverklaarde periode van seksuele uitbuiting. Ten slotte heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf, in het nadeel van verdachte, acht geslagen op de houding van verdachte en zijn gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel 24 maanden zal bedragen.
Daarnaast acht de rechtbank het van belang om een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij niet tot een bewezenverklaring komt van de fysieke geweldshandelingen die verdachte zijn verweten.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank ook een langere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, enerzijds om de ernst van de feiten te benadrukken, anderzijds – en met name – om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor een forse stok achter de deur noodzakelijk is, gelet op de proceshouding van verdachte.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden die gekoppeld zijn aan het voorwaardelijke strafdeel en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Gelet op de lange periode, de ernst van het bewezenverklaarde, het door de reclassering vastgestelde recidiverisico en gelet op het feit dat verdachte nog niet voor zijn gokverslaving is behandeld en verdachte zijn gokverslaving heeft bekostigd uit de seksuele uitbuiting van het slachtoffer, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij van [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een bedrag van € 80.022,99 euro, bestaande uit € 65.022,99 voor materiele schade (bestaande uit € 52.000,00 gederfde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden, € 11.867,99 huurkosten en € 1.155,00 medische kosten) en € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aangeefster niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting en vertraging van het strafproces zal betekenen. Meer subsidiair heeft de verdediging wat betreft de immateriële schade aangevoerd dat het bedrag deels ziet op schade die niet toe te rekenen is aan verdachte, waardoor het gevorderde bedrag zou moeten worden gematigd. Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat voor de hoogte van de inkomsten van de prostitutiewerkzaamheden aansluiting wordt gezocht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar dat bij die berekening ten onrechte geen rekening is gehouden met de periodes dat het slachtoffer niet gewerkt heeft. Als dit voordeel op de juiste wijze berekend wordt, dan zou een bedrag van € 25.084,00 als gederfde inkomsten toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de gevorderde huurkosten heeft de verdediging aangevoerd dat deze post dient te worden afgewezen, aangezien het geen rechtstreekse schade betreft die voortvloeit uit de verdachte verweten strafbare feiten.
Beoordeling.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Degene die zich erop beroept psychisch letsel te hebben geleden, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van psychisch letsel kan worden vastgesteld. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het staat voor de rechtbank vast dat de bewezen verklaarde feiten psychische schade hebben berokkend aan de benadeelde.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat het slachtoffer reeds voor het bewezenverklaarde feit met psychische problemen kampte. Hoewel daaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van een mogelijke predispositie dan wel pre-existentiële klachten van de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat uit de onderbouwing van de vordering voldoende aannemelijk is geworden dat de psychische problematiek van het slachtoffer door de bewezen verklaarde feiten is verergerd. Welk gedeelte van de psychische schade aan verdachte kan worden toegerekend en tot welk bedrag aan smartengeld dit dan zou moeten leiden, is naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer eenvoudig vast te stellen. De rechtbank zal daarom van haar schattingsbevoegdheid gebruik maken en acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van het meer gevorderde is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, terwijl nader onderzoek naar de vordering een onevenredig belasting zou vormen voor het strafproces. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde materiele schadepost gederfde inkomsten oordeelt de rechtbank als volgt. Het geldbedrag dat door aangeefster is verdiend is door de rechtbank geschat op € 30.334,00. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de overwegingen in het ontnemingsvonnis.
Ten aanzien van de gevorderde huurkosten overweegt de rechtbank dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het staat voor de rechtbank onvoldoende vast of deze kosten in rechtstreeks verband staan tot de bewezenverklaarde strafbare gedraging van verdachte en of deze kosten in een andere situatie niet (ook) waren gemaakt. Ditzelfde geldt voor de gevorderde medische kosten, te weten driemaal het eigen risico. Het is voor de rechtbank onvoldoende inzichtelijk geworden of het verschuldigde eigen risico in verband staat met het handelen van verdachte, nu onvoldoende duidelijk wordt op welke behandelingen het ziet.
De benadeelde partij zal ten aanzien van dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De motivering ten aanzien van het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog strafvorderlijk beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust op de volgende goederen:
een notitieboekje, kleur zwart (goednummer: G677867);
een verzameling merkkleding (namaak, goednummers zoals vermeld in dictum).
De officier van justitie heeft gevorderd teruggave van de onder 3 genoemde beveiligerspassen, maar heeft daarbij opgemerkt dat deze niet op de beslaglijst zijn vermeld. De officier van justitie heeft verder gevorderd de verbeurdverklaring van het onder 1 genoemde notitieboekje en onttrekking aan het verkeer van de onder 2 genoemde verzameling merkkleding.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 genoemde notitieboekje vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat dit een voorwerp is met behulp van welke de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en dit voorwerp ten tijde van het begaan van die feiten aan de verdachte toebehoorde.
Naar het oordeel van de rechtbank is de onder 2 genoemde verzameling merkkleding vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit goederen betreffen die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen – de rechtbank acht aannemelijk dat deze goederen zijn betaald met het door het slachtoffer met haar sekswerk verdiende geld – en omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het betreft immers merkkleding waarvan is vastgesteld dat deze is nagemaakt en dus dat het vervalsingen betreft.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 273f van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, Wet wapens en munitie
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
t.a.v. feit 1 en feit 2
een
gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan
12 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van drie jaar;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering:veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Eindhoven op het adres Polluxstraat 114-116, te Eindhoven. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Contactverbod:veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met mevrouw [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • Ambulante behandeling:veroordeelde laat zich forensisch ambulant behandelen door De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, voor zijn gokverslaving, en werkt mee aan een uitgebreide delictanalyse. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
legt op de volgende bijkomende straf:
t.a.v. feit 1
verbeurdverklaringvan 1 STK notitieboek (goednummer G677867)
legt op de volgende maatregelen:
t.a.v. feit 1
onttrekking aan het verkeervan:
  • 2 STK schoenen wit, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677863)
  • 2 STK schoenen, wit, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677864)
  • 1 STK kleding, grijs, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677873)
  • 1 STK kleding, groen, merk: [merknaam 3] (OBRCC20002_677874)
  • 1 STK kleding, wit, merk: [merknaam 4] (OBRCC20002_677875)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677876)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677877)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 1] (OBRR20002_677878)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 2] (OBRR20002_677879)
  • 1 STK kleding, wit, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677880)
  • 1 STK kleding, grijs, merk: [merknaam 5] (OBRCC20002_677882)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677883)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677884)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677885)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677886)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677887)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677888)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677889)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677890)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677891)
  • 1 STK kleding, zwart, merk [merknaam 2] (OBRCC20002_677892)
  • 1 STK kleding, grijs, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677893)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677894)
  • 1 STK kleding, grijs, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677895)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677896)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677897)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 3] (OBRCC20002_677898)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 3] (OBRCC20002_677899)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677900)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677901)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 2] (OBRCC20002_677902)
  • 1 STK kleding, grijs, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677903)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677904)
  • 1 STK kleding, blauw, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677905)
  • 1 STK kleding, grijs, merk: [merknaam 3] (OBRCC20002_677906)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 5] (OBRCC20002_677907)
  • 1 STK kleding, groen, merk: [merknaam 6] (OBRCC20002_677908)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 7] (OBRCC20002_677909)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 7] (OBRCC20002_677910)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677911)
  • 1 STK kleding, zwart, merk: [merknaam 1] (OBRCC20002_677912)
t.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van 40.334,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 237 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 30.334,00 euro materiele schade en 10.000,00 euro immateriële schade. De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 40.334,00 euro, bestaande uit 30.334,00 euro materiele schade en 10.000,00 euro immateriële schade. De schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Soeteman, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. C.M. Salemans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Geboers, griffier,
en is uitgesproken op 22 februari 2022.