ECLI:NL:RBOBR:2022:5481

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
01.993255.20 , 01.993319.20, 01.993370.20, 01.993374.20, 01.993272.20, 01.993306.20, 01/993318-21 en 01.993363.20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op aanhoudingsverzoek in strafzaak met meerdere verdachten en prejudiciële vragen

Op 5 december 2022 vond een openbare zitting plaats bij de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch, waar de rechtbank een aanhoudingsverzoek behandelde in een strafzaak met meerdere verdachten. De rechtbank, bestaande uit voorzitter mr. C.A. Mandemakers en de leden mr. C.M. Zandbergen en mr. W.M.T. Keukens, heeft de zaak behandeld met betrekking tot de parketnummers 01.993255.20 tot en met 01.993363.20. Tijdens de zitting werd het verzoek tot aanhouding gedaan door mr. Kok, die in afwachting was van de uitkomst van prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zouden worden gesteld. De verdediging voerde aan dat het noodzakelijk was om de behandeling aan te houden totdat er duidelijkheid was over deze vragen, die van invloed konden zijn op de uitkomst van de zaak.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er op dat moment geen noodzaak was om de behandeling aan te houden, aangezien er nog geen vragen aan de Hoge Raad waren gesteld en de mogelijkheid om dit te doen pas recentelijk was geïntroduceerd. De rechtbank benadrukte dat de voortvarendheid van de strafrechtelijke procedures ook van belang is en dat het niet wenselijk is om zaken onnodig aan te houden. De rechtbank heeft de eerdere verzoeken tot onderzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat zij voldoende informatie had om een beslissing te nemen zonder te wachten op de beantwoording van de prejudiciële vragen.

De beslissing van de rechtbank werd vastgelegd in een proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is ondertekend. De rechtbank heeft de verzoeken tot aanhouding en de herhaalde onderzoekswensen afgewezen, waarmee de behandeling van de strafzaak voortgezet kan worden.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.993255.20 ( [verdachte 1] ), 01.993319.20 ( [verdachte 2] ), 01.993370.20 ( [verdachte 3] ), 01.993374.20 ( [verdachte 4] ), 01.993272.20 ( [verdachte 5] ), 01.993306.20 ( [verdachte 6] ), 01/993318-21 ( [verdachte 7] ) en 01.993363.20 ( [verdachte 8] ).
Dit verkort proces-verbaal bevat de beslissing van de rechtbank op het ter terechtzitting gedane aanhoudingsverzoek tijdens de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, locatie ’sHertogenbosch op 5 december 2022.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen en mr. W.M.T. Keukens, leden, en
J. Kapteijns, griffier.
Als officieren van justitie fungeren mr. M. van Nes en mr. S. Kierkels.
Aanwezig zijn de verdachten:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1987,
wonende te [adres 1] ,
ter terechtzitting bijgestaan door mr. W.S. de Zanger;

[verdachte 8] ,

geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1953,
wonende [adres 2] ,
ter terechtzitting bijgestaan door mr. J.H. Rump;

[verdachte 3] ,

geboren op [geboortedatum 3] 1975 te [geboorteplaats 3] ,
wonende [adres 3] ,
ter terechtzitting bijgestaan door mr. M.R. Kok;

[verdachte 4] ,

geboren op [geboortedatum 4] 1987 te [geboorteplaats 4] ,
wonende [adres 4] ,
ter terechtzitting bijgestaan door mr. E. Stam;

[verdachte 5] ,

geboren op [geboortedatum 5] 1973 te [geboorteplaats 5] ,
wonende [adres 5] ,
ter terechtzitting bijgestaan door mr. M. Mulderij-Anker;

[verdachte 7] ,

geboren te [geboorteplaats 6] op [geboortedatum 6] 1967,
thans verblijvende in PI Achterhoek.
ter terechtzitting bijgestaan door mr. M.E. van der Werf;
en

[verdachte 6] ,

geboren op [geboortedatum 7] 1967 te [geboorteplaats 7] ,
wonende [adres 6] ,
ter terechtzitting bijgestaan door mr. F. Jakob.
De verdachte genaamd:

[verdachte 2] ,

geboren op [geboortedatum 8] 1971 te [geboorteplaats 8] ,
wonende [adres 7] ,
is niet verschenen.
Hij wordt vertegenwoordigd door mr. D. Bouwmeester, die waarneemt voor mr. A. Çimen en verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging voor haar cliënt te voeren. De rechtbank stemt daarmee in.
De voorzitter:
Mr. Kok heeft een verzoek tot aanhouding gedaan, in afwachting van de uitkomst van de prejudiciële vragen die de rechtbank Noord-Nederland aan de Hoge Raad zal stellen (A). In tweede termijn heeft hij hieraan toegevoegd het verzoek om zelf vragen aan de Hoge Raad te stellen, danwel aan te sluiten bij de door de rechtbank Noord-Nederland te stellen vragen. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht, indien zij dit verzoek afwijst, de LAP-officieren te horen (B) en de eerder gedane en afgewezen onderzoekswensen (in de nummering van de tussenbeslissing van 2 februari 2022) 1 tot en met 6, 9, 10 tot en met 14, 17 tot en met 20, 21, 24, 27 en 28 toe te wijzen (C).
Mrs. Van der Werf, Bouwmeester en De Zanger hebben zich hierbij aangesloten.
Mr. Rump heeft zich hier niet bij aangesloten.
De mrs. Stam, Jakobs en Mulderij-Anker hebben te kennen gegeven niet aan te sluiten bij deze verzoeken, maar dat zij, indien de zaak wordt aangehouden, wensen dat de zaak van hun cliënten ook aangehouden wordt met het oog op een gezamenlijke behandeling.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de strafzaak en het doen verrichten van nader onderzoek.
De rechtbank zal moeten beoordelen of het noodzakelijk is voor enige te nemen beslissing om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden, in afwachting van beantwoording van prejudiciële vragen en/of voor nader onderzoek.
A. De verdediging heeft voor de onderbouwing van dit verzoek verwezen naar eerder ingebrachte stukken die door mr. Quint in onderzoek 26Alston zijn overgelegd. In de kern komt dit verzoek erop neer dat de inhoudelijke behandeling moet worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad in onderzoek Shifter.
De rechtbank stelt voorop dat tot op heden nog niet daadwerkelijk vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. Wel is aangekondigd dat dergelijke vragen zullen worden gedaan.
De mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen bestaat sinds 1 oktober 2022 en is verbonden aan een aantal voorwaarden: voor de rechtbank is met name de voorwaarde van belang dat een antwoord op de vraag nodig moet zijn voor het nemen van een beslissing in de zaak. Voorts spelen allerlei andere belangen een rol, zoals de voortvarendheid van het afdoen van strafzaken (voor verdachten én de samenleving), de stand van het onderzoek waarin een verzoek tot het stellen van vragen wordt gedaan en de omstandigheid dat het einde van de ontwikkelingen op cryptocommunicatiegebied nog niet in zicht is.
Nog daargelaten dat er in onderzoek 26Hammond II enkele verdachten zijn die geen aanhouding van de strafzaak wensen en dat een nadere inplanning van deze zaak enorm veel voeten in de aarde zal hebben, strandt het verzoek voor de rechtbank al bij de genoemde voorwaarde.
In het licht van de stukken die zich in het dossier bevinden en gelet op de heersende lijn die de rechtbank ziet in de uitspraken van feitenrechters, is er voor de rechtbank voorshands geen reden om prejudiciële vragen te stellen of beantwoording daarvan in een ander onderzoek af te wachten. Ook het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden schaart zich in zijn arrest van 16 november 2022 (terwijl het overigens wél op de beantwoording van prejudiciële vragen wacht) bij wijze van voorlopig oordeel achter die lijn.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en in staat op de verweren met betrekking tot cryptodata in raadkamer na inhoudelijke behandeling een beslissing te nemen. Weliswaar kan het prettig zijn om te weten hoe de Hoge Raad tegen de toepassing van het interstatelijke vertrouwensbeginsel in relatie tot gebruik van cryptodata aankijkt, dat betekent niet dat andere strafzaken hangende die procedure ook moeten worden aangehouden. De rechtbank verwijst hiervoor mede naar de Memorie van Toelichting:
“Gedurende de prejudiciële procedure wordt de verjaring geschorst (artikel 73 Sr; Hoge Raad 30 mei 2006, NJ 2006/366, m.nt. P.A.M. Mevis). Die schorsing van de verjaring geldt alleen de zaak waarin de vraag is gesteld. De schorsing geldt niet voor andere zaken waarin vergelijkbare rechtsvragen aan de orde zijn; dat zou leiden tot procedurele verwarring. Wel hebben rechters in andere zaken natuurlijk de mogelijkheid om de zaak voor bepaalde tijd aan te houden, zodat zij de beantwoording van de prejudiciële vraag door de Hoge Raad kunnen afwachten. Mocht dit te lang duren, dan is in het belang van berechting in redelijke termijn, voortzetting van de zaak aangewezen. Indien de beantwoording van de prejudiciële vraag na sluiting van de zaak plaatsvindt en deze naar de mening van een procespartij van invloed is op het oordeel in de zaak, dan kan aanwending van een rechtsmiddel uitkomst bieden.” (Kamerstukken II 2020/21, 35869, nr. 3, p. 33).
De verdediging heeft dit verzoek onderbouwd met de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in onderzoek 26Zenne, in het bijzonder de overwegingen met betrekking tot de informatievoorziening door het Openbaar Ministerie.
De rechtbank stelt voorop dat dit verzoek ter gelegenheid van de regiezitting eerder is gedaan en door de rechtbank gemotiveerd is afgewezen. Volgens vaste jurisprudentie ligt het op de weg van de verdediging om herhaling van een dergelijk verzoek te onderbouwen met nieuwe feiten en omstandigheden die een heroverweging noodzakelijk maken. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet de rechtbank dergelijke nieuwe feiten en omstandigheden niet. De onderbouwing is immers gebaseerd op stukken die ook in onderzoek 26Hammond II inmiddels beschikbaar zijn en bovendien geldt onverkort het uitgangspunt dat de officier van justitie ter terechtzitting tegenover de rechtbank verantwoording kan afleggen over het opsporingsonderzoek. De rechtbank kan vervolgens na beraadslaging in raadkamer een oordeel vellen over eventuele verweren met betrekking tot de informatievoorziening door het Openbaar Ministerie, zoals de rechtbank dat ook in 26Zenne heeft gedaan.
De verdediging heeft dit verzoek onderbouwd met de stelling dat de vergaarde informatie uit onderzoek 26Argus zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris aan de politie in onderzoek Hammond is verstrekt en dat daarmee niet is voldaan aan voorwaarde 6 die door de rechters-commissaris aan de uitvoering van de machtiging zijn gesteld. Gelet op de overwegingen van de rechtbank in de tussenbeslissing in 26Hammond II zou er onder die omstandigheid wel voldoende grond zijn voor toewijzing van de andere Sky-ECC- en EncroChat-verzoeken.
De officier van justitie heeft in reactie op het aanhoudingsverzoek een pdf overgelegd bevattende een e-mail van 24 april 2021 van de rechter-commissaris waarbij toestemming aan de officier van justitie wordt verleend om Sky-ECC-communicatie die binnen kader A valt in te zien en te gebruiken. Op grond van dit stuk en de bij e-mail van 22 juli 2021 door de officier van justitie gevoegde stukken 13, 14 en 15, concludeert de rechtbank dat er daadwerkelijk toestemming is verleend op 24 april 2021 en niet op 24 augustus 201, zoals het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 21 juli 2022 abusievelijk vermeldt.
Daarmee ontvalt de aangevoerde grond voor de onderzoekswensen en overigens is de rechtbank niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die de eerder afgewezen onderzoekswensen nu noodzakelijk maken.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek tot aanhouding en de herhaalde onderzoekswensen afwijst.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.