ECLI:NL:RBOBR:2022:5441

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/01/377409 / EX RK 21-202
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzingsbeschikking in verzoekschriftprocedure m.b.t. een voorlopig getuigenverhoor met contractuele forumkeuze

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 september 2022 een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure met betrekking tot een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekster, Eterna Europe B.V., heeft verweersters, waaronder [verweerster sub 1] B.V. en Packaging Machinery Trade B.V., aangesproken op een contractuele forumkeuze die zij zelf had opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verweersters verzoekster konden houden aan deze forumkeuze, die specifiek betrekking had op de rechtbank Amsterdam, ook voor voorlopige bewijsverrichtingen. Verzoekster had het verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, omdat alle betrokken partijen en hun advocaten daar gevestigd zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de contractuele afspraken tussen partijen zwaarder wegen dan de wettelijke regels omtrent de relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures. De rechtbank concludeerde dat zij onbevoegd was om van het verzoek kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam. Tevens is verzoekster veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 563,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de 8e dag na betekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/377409 / EX RK 21-202
Beschikking van 27 september 2022
in de zaak van
Eterna Europe B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
verzoekster,
advocaat: mr. H.J. van Amerongen te ’s-Hertogenbosch,
en

1.[verweerster sub 1] B.V.,

2. Packaging Machinery Trade B.V.,
beiden gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
3. [verweerster sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
verweersters,
advocaten: mr. D.P. Schalken en mr. T.C.M. Oerlemans.
Verweersters worden afzonderlijk “ [verweerster sub 1] ”, “PMT” en “ [verweerster sub 3] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit het volgende:
 het verzoekschrift met negen (9) producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2021;
 een akte houdende incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van verweersters;
 een akte houdende verweer tegen de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van verzoekster.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. Verzoekster legt aan haar verzoek, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
2.2.
[verweerster sub 1] is een groothandel in machines voor de grafische industrie en bezit als holdingmaatschappij 100% van de aandelen van PMT. Zij is tevens bestuurder van PMT. PMT was agent van Shanghai Eternal Machinery Co. Ltd, welke vennootschap net als verzoekster onderdeel uitmaakt van Bobst Group S.A.. Shanghai Eternal Machinery Co. Ltd. produceert en handelt in verpakkingsmachines via verzoekster onder de merknaam Brausse. [verweerster sub 3] is directeur bestuurder van [verweerster sub 1] en daarmee indirect bestuurder van PMT. Op enig moment besluiten Bobst S.A. en Shanghai Eternal Machinery Co. Ltd. om zelf nieuwe en gebruikte machines te gaan verkopen in plaats van gebruik te maken van een agent. Daarvoor worden de desbetreffende activiteiten overgenomen van PMT. De verkoop van bepaalde activa door [verweerster sub 1] en PMT aan verzoekster is vastgelegd in een Asset Sale and Purchase Agreement (hierna: ‘APA’). Om concurrentie door verweersters na de overname te voorkomen, zijn in de APA non-concurrentiebedingen voor een periode van drie jaar opgenomen. Op overtreding staat een boete van € 100.000,00 per overtreding en een boete van € 15.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Ook moeten [verweerster sub 1] en PMT zich onthouden van pogingen om overgenomen en nieuwe medewerkers van verzoekster te bewegen voor hen te komen werken. Met [verweerster sub 3] is een separaat non-concurrentiebeding afgesproken: hij is tot 1 april 2020 als managing director voor verzoekster blijven werken op basis van een
‘consultation agreement’. Aansluitend is de heer [A] aangesteld als directeur van verzoekster. Na het vertrek van [verweerster sub 3] als managing director heeft verzoekster onregelmatigheden geconstateerd die zouden kunnen worden aangemerkt als overtreding(en) van de non-concurrentiebedingen en als onbehoorlijk bestuur. Verzoekster heeft vervolgens forensisch onderzoeksbureau [forensisch onderzoeksbureau] ingeschakeld. [forensisch onderzoeksbureau] heeft verder onderzoek verricht en geconstateerd dat PMT in de jaren 2019 en 2020 gebruikte Brausse-machines heeft aan- en verkocht. Ook is gebleken dat een toenmalig medewerker van verzoekster (de heer [B] ) buiten verzoekster om heeft gewerkt voor PMT c.q. [verweerster sub 3] en dat [verweerster sub 3] de door [B] gemaakte uren privé heeft uitbetaald. Verder heeft [forensisch onderzoeksbureau] geconstateerd dat [verweerster sub 3] , zijn zoon, de heer [B] en de heer [C] de vennootschap UPM UsedPackagingMachinery B.V. (hierna: UPM) hebben opgericht, met als bedrijfsactiviteit de handel in gebruikte grafische machines. UPM bood online machines ter verkoop aan, maar is per 22 december 2020 ontbonden, nadat [verweerster sub 3] door verzoekster was aangeschreven. Ten slotte heeft verzoekster geconstateerd dat verweersters mogelijk ook het anti-ronselbeding uit de APA hebben overtreden. [verweerster sub 3] heeft (voormalige) medewerkers van verzoekster benaderd om voor (een onderneming van) hem te komen werken. Drie medewerkers van verzoekster zijn daadwerkelijk overgenomen door een onderneming van [verweerster sub 3] .
2.3.
Verzoekster wil via een voorlopig getuigenverhoor vaststellen of en hoeveel keer in strijd met de non-concurrentiebedingen en het anti-ronselbeding is gehandeld. In dit verband wil verzoekster de volgende getuigen horen:
De heer [A] , die als General Manager vanaf 4 januari 2020 werkzaam is bij verzoekster en kennis draagt van de gang van zaken na de overname;
[verweerster sub 3] ;
De heer [B] , die als monteur werkzaam was bij verzoekster, maar vanaf 1 april 2021 werkt voor aan [verweerster sub 3] gelieerde ondernemingen en medeoprichter is van UPM UsedPackagingMachinery B.V.;
De heer [D] , voormalig interim-controller bij
verzoekster;
5. De heer [C] , werkzaam geweest bij verzoekster en medeoprichter van UPM UsedPackagingMachinery B.V.
over de volgende onderwerpen:
1. De na 3 april 2018 verrichte koop en verkoop door aan [verweerster sub 3] gelieerde ondernemingen van gebruikte Brausse-machines in onder meer Portugal en Italië;
2. De oprichting, activiteiten en ontbinding van UPM Used PackagingMachinery B.V.;
3. De achtergronden van de betaling aan [B] voor uren voor werkzaamheden buiten verzoekster om aan gebruikte Brausse-machines;
4. Voormalig personeel van verzoekster dat na 3 april 2018 bij één van de aan [verweerster sub 3] gelieerde ondernemingen in dienst is getreden;
5. Het na 3 april 2018 aanstellen van een marketingmedewerkster in Polen;
6. Het sluiten van commerciële overeenkomsten met klanten op voor verzoekster zeer ongunstige en niet-begrijpbare condities, waaronder in ieder geval de overeenkomst met [E] S.L. te Barcelona (Spanje) en Solutions Polska (Polen).

3.Het geschil in het incident

3.1.
Verweersters hebben een incidentele vordering ingesteld die ertoe strekt dat de rechtbank Oost-Brabant zich onbevoegd verklaart en de procedure verwijst naar de rechtbank Amsterdam. Zij leggen daaraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.
In de APA tussen [verweerster sub 1] , PMT en verzoekster, waarbij ook [verweerster sub 3] heeft getekend voor de bepalingen die in het verzoekschrift ter discussie worden gesteld, is een expliciet forumkeuzebeding opgenomen. De APA is destijds opgemaakt door (de adviseurs/advocaten van) verzoekster. Verzoekster heeft ervoor gekozen om, voor zover wettelijk mogelijk, óók een voorlopig getuigenverhoor exclusief voor te leggen aan de rechtbank Amsterdam. Het forumkeuzebeding is expliciet overeengekomen en het gevolg ervan was zowel bij het sluiten van de APA alsook nu volstrekt duidelijk en te overzien.
3.3.
Verzoekster heeft, samengevat, het volgende verweer gevoerd tegen de incidentele vordering. In dagvaardingszaken wordt in artikel 108 lid 1 Rv aan partijen de mogelijkheid geboden om een forumkeuze te maken. Verzoekster heeft echter geen dagvaarding uitgebracht, maar een verzoekschrift ingediend. Artikel 187 lid 1 Rv – dat betrekking heeft op verzoekschriftprocedures – biedt partijen twee mogelijkheden voor het indienen van een verzoekschrift tot strekt tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Eén van die mogelijkheden is dat het getuigenverhoor plaatsvindt voor de rechter binnen wiens werkgebied het grootste deel van de getuigen woonachtig is of verblijft. Verzoekster heeft het verzoekschrift bij de rechtbank Oost-Brabant ingediend omdat zowel partijen als hun advocaten in ’s-Hertogenbosch gevestigd zijn. De regels van de verzoekschriftprocedure zijn van dwingend recht. Daarvan kan niet bij overeenkomst worden afgeweken.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In artikel 24.3 van de APA [1] tussen verzoekster, [verweerster sub 1] en PMT is opgenomen:
“To the extent permitted by Law, all injunctions, provisional measures, requests for the preliminary hearing of witnesses shall be submitted to the exclusive jurisdiction of the District Court of Amsterdam, The Netherlands.”De APA is mede ondertekend door [verweerster sub 3] . Bij zijn handtekening staat vermeld:
“For it’s acceptance of it’s obligations pursuant to clause 12”.In artikel 12 van de APA zijn partijen non-concurrentiebedingen overeengekomen. Uit de stellingen van partijen blijkt dat partijen met “
requests for the preliminary hearing of witnesses”het oog hebben gehad op een verzoek(schrift) tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
4.2.
De relatieve bevoegdheid in verzoekschriftprocedures is geregeld in afdeling 2, Titel 3 Boek I Rv (de artikelen 262 tot en met 270). De hoofdregel voor het vaststellen van de relatieve bevoegdheid is neergelegd in artikel 262 Rv. Op de hoofdregel van artikel 262 vormt (onder andere) artikel 187 Rv een uitzondering. In artikel 187 Rv is – voor zover hier relevant – bepaald dat verzoeken tot het voorlopig horen van getuigen moeten worden aangebracht bij de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of bij de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort en binnen wiens rechtsgebied de personen die men als getuigen wil doen horen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat er (vooralsnog) geen dagvaardingsprocedure aanhangig is gemaakt: verzoekster wil het voorlopig getuigenverhoor juist gebruiken om haar proceskansen in een dergelijke procedure in te kunnen schatten. Uit het forumkeuzebeding en het bepaalde in artikel 108 Rv vloeit voort dat een eventuele dagvaardingsprocedure in dit geval zou moeten worden aangebracht bij de rechtbank Amsterdam. Verzoekster heeft er echter voor gekozen om het verzoek te richten aan de rechtbank Oost-Brabant, omdat partijen en hun advocaten binnen haar rechtsgebied gevestigd zijn (de tweede mogelijkheid van artikel 187 Rv).
4.4.
Afdeling 2, Titel 3 Boek 1 Rv kent geen regeling die vergelijkbaar is met het op de dagvaardingsprocedures toepasselijke artikel 108 Rv [2] . In artikel 270 Rv is bepaald dat de rechter zo nodig ambtshalve de relatieve bevoegdheid moet toetsen en in geval hij oordeelt dat niet hij maar een andere rechter van gelijke rang bevoegd is, hij tot verwijzing overgaat, tenzij verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden geen verwijzing wensen. In de wetsgeschiedenis bij de wijziging van artikel 270 Rv (MvT, Kamerstukken II, 1999/2000, 26 855, nr. 3) komt naar voren dat de bepalingen omtrent de relatieve bevoegdheid in de verzoekschriftprocedure een specifieke bevoegdheid aanwijzen en dat er – behoudens uitzonderingen – geen alternatieve bevoegdheden worden gegeven. Het was de bedoeling van de wetgever om in de verzoekschriftprocedure minder ruimte te laten aan de betrokkenen om de procedure ten aanzien van de relatief bevoegde rechter te beïnvloeden, omdat een verzoekschriftprocedure doorgaans betrekking heeft op zaken waarin de rechtsgevolgen niet ter vrije bepaling van partijen staan. Hoewel hieruit afgeleid zou kunnen worden dat een contractuele forumkeuze in een verzoekschriftprocedure zonder gevolg zou moeten blijven, heeft de wetgever óók aangegeven dat het systeem in de verzoekschriftprocedure niet volstrekt rigide is en is er een uitspraak waarin een stilzwijgende forumkeuze mogelijk is geacht (ECLI:NLRBMNE:2017:6003). Het systeem is gericht op bescherming van de belanghebbenden, opdat zij kunnen procederen bij de rechter die de wet aanwijst. In de wetsgeschiedenis is op dit punt verder overwogen:
“Vraagt een verschenen betrokkene echter niet zelf om verwijzing, dan is er geen reden hem of haar een bescherming te verlenen die hij of zij, naar men in die situatie mag aannemen, zelf niet wenst. Dat zou een te starre benadering zijn van het bevoegdheidsrecht, dat ook in verzoekschriftprocedures enige soepelheid moet hebben. Wij herhalen in dit verband nog eens dat steeds bedacht moet worden dat er voor de relatieve bevoegdheid wel een regeling moet zijn, maar dat voor het interne Nederlandse recht de vraag welke rechter bevoegd is,doorgaans niet zeer gewichtig[accent toegevoegd door Rb]
is. Dat geldt ook voor verzoekschriftprocedures.”
4.3.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de wetgever een zekere ruimte heeft willen laten bestaan voor de mogelijkheid dat partijen hun verzoekschriftprocedure onder omstandigheden aanhangig kunnen maken bij een andere rechter dan de door de wet als relatief bevoegd aangewezen rechter(s). In dit verband valt naar oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom partijen elkaar in dit concrete geval niet zouden mogen houden aan de afspraak om óók voorlopige bewijsverrichtingen – die vooruitlopen op een eventuele, bij dagvaarding in te leiden bodemprocedure – te laten beoordelen door de vooraf door henzelf aangewezen (en aldus relatief bevoegde) rechter. Naar het oordeel van de rechtbank moet in dit type zaken de contractsvrijheid van partijen zwaarder wegen dan de wettelijke regeling. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen dat de wet geen bepaling bevat die zich uitdrukkelijk verzet tegen het maken van een forumkeuzebeding dat partijen mede van toepassing hebben verklaard op voorlopige bewijsverrichtingen. Anders dan doorgaans het geval is in een verzoekschriftprocedure, speelt in het geval van een verzoek tot het voorlopig horen van getuigen niet de situatie dat de rechtsgevolgen waartoe het verzoek strekt, niet ter vrije bepaling van partijen staan. Die rechtsgevolgen vloeien in dit geval immers voort uit de door partijen zelf gesloten APA, waarbij zij uitdrukkelijk hebben gekozen voor de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam, óók in geval van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verweersters hebben onweersproken aangevoerd dat de tekst van de APA door verzoekster zelf is opgesteld. De bescherming die de wet wenst te bieden aan verweerders en/of belanghebbenden is ook niet in het geding, nu het juist verweersters zijn die verzoekster willen houden aan het forumkeuzebeding. Tot slot acht de rechtbank van belang dat – in tegenstelling tot het in rechtsoverweging 4.2. genoemde uitgangspunt dat in de verzoekschriftprocedure een specifieke bevoegdheid wordt aangewezen – voor het voorlopig getuigenverhoor in artikel 187 lid 1 Rv al wel een keuzemogelijkheid wordt gegeven. Ook hierin ziet de rechtbank aanleiding om de bevoegdheidsregels in dit geval minder strikt uit te leggen. Partijen hebben ook niet gekozen voor een ander forum dan de fora waaruit zij ingevolge artikel 187 lid 1 Rv zouden hebben mogen kiezen. De slotsom van dit alles is dat verweersters verzoekster óók voor wat betreft het verzochte voorlopig getuigenverhoor mogen houden aan het forumkeuzebeding.
4.4.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet zij maar de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van het verzoek. De rechtbank zal om die reden de zaak in de stand waarin die zich nu bevindt naar laatstgenoemd gerecht verwijzen.
4.5.
Verzoekster zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van verweersters worden begroot op: € 563,00 (1 punt x tarief II).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om van het verzoekschrift kennis te nemen;
5.2.
verwijst de zaak in de stand waarin die zich nu bevindt naar de rechtbank Amsterdam;
5.3.
veroordeelt verzoekster in de kosten van het incident tussen partijen, aan de zijde van verweersters vastgesteld op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 8e dag na betekening van deze beschikking tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022

Voetnoten

1.Verwerster schrift artikel 24.2, maar dat zal per vergissing zijn, nu het citaat overeenkomt met artikel 24.3.
2.Hierin is bepaald (samengevat) dat, indien partijen bij overeenkomst zelf een rechter hebben aangewezen die kennis zal nemen van (dreigende) geschillen tussen hen, die rechter bij uitsluiting bevoegd is om van de (bij dagvaarding in te leiden) zaak kennis te nemen, tenzij (1) uit de overeenkomst iets anders voortvloeit of (2) sprake is van een bepaalde rechtsbetrekking die niet tot hun vrije bepaling staat,