ECLI:NL:RBOBR:2022:5434

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
01/004083-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen verkrachting, opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling met gevangenisstraf en TBS

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen verkrachting, opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022, zijn levensgezel heeft gedwongen tot seksuele handelingen door geweld en bedreiging. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen mishandeld en haar wederrechtelijk van de vrijheid beroofd. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en voldoende onderbouwd door andere bewijsmiddelen, waaronder medische rapportages van verwondingen. De verdachte werd eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en de rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 5.500,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen in het geding was, gezien het verleden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.004083.22
Parketnummer vordering: 01.860163.19
Datum uitspraak: 15 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 april 2022, 20 juni 2022, 1 september 2022, 17 november 2022 en 1 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 maart 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 december 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
(telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten onder meer
- het meesleuren van die [slachtoffer] naar de slaapkamer en/of
- het op bed duwen en/of gooien en/of van die [slachtoffer] en/of
- misbruik te maken van zijn fysieke en/of emotionele en/of geestelijke overwicht, waarbij verdachte zich langdurig en/of telkens zeer dominant gedroeg op (een) moment(en) dat er iets niet gebeurde en/of waarbij verdachte veelvuldig en/of stelselmatig zijn agressie en/of zijn woede-uitbarstingen afreageerde op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] veelvuldig en/of stelselmatig mishandelde, waarbij die [slachtoffer] vreesde voor nieuwe mishandelingen en/of woede-uitbarstingen als zij niet zou doen wat hij, verdachte, wilde, in welke overwichtsituatie die [slachtoffer] zich niet kon of durfde te verzetten en/of aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
[slachtoffer]
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het meermalen, althans eenmaal, brengen en/of duwen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door onder meer
- die [slachtoffer] tegen haar wil in zijn, verdachtes, woning vast te houden, althans een dreigende sfeer te creëren waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd die woning te verlaten en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij een vuurwapen in zijn bezit had en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij haar kapot zou schieten als ze de woning zou verlaten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- de simkaart van de mobiele telefoon van die [slachtoffer] door te knippen en/of
- die [slachtoffer] continue in de gaten te houden/te laten houden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland,
zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door onder meer
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd en/of de rug en/of armen en/of benen, in elk geval het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of
- een brandende sigaret op het been van die [slachtoffer] uit te drukken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/tegen de muur en/of de tafel te gooien en/of te duwen en/of
- een hete aansteker tegen de arm van die [slachtoffer] aan te duwen en/of drukken.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01.860163.19 is aangebracht bij vordering van 10 februari 2022. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 september 2020. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Op maandagmiddag 3 januari 2022 kreeg de politie een melding te gaan naar de [adres 2] in ‘s-Hertogenbosch. Meldster vertelde dat zij iemand in haar woning had die verklaarde te zijn gegijzeld door de overbuurman. Het slachtoffer bleek te zijn [slachtoffer] die aangaf dat de man die haar had gegijzeld [verdachte] zou heten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie bepleit dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is om te kunnen spreken van een strafbare vrijheidsberoving.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] als onbetrouwbaar ter zijde dient te worden geschoven.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en, zo ja, vervolgens per feit de vraag beantwoorden of die verklaring voldoende wordt ondersteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Naar oordeel van de rechtbank heeft aangeefster in de kern steeds een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. Aangeefster heeft verklaard dat zij vanaf 16 december 2021 bij verdachte verbleef en dat het al na een paar dagen misging. Zij werd door verdachte geestelijk en lichamelijk mishandeld. Verdachte wilde meerdere keren per dag seks en gebruikte daarbij geweld als aangeefster tegenstribbelde. Tevens zei verdachte dat hij aangeefster kapot zou schieten als ze de woning zou verlaten.
Haar verklaring, als geheel bezien, vindt op voor de telastlegging relevante onderdelen voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Aangeefster is in het ziekenhuis door een forensisch arts gecontroleerd en daarbij zijn meerdere recente, uitwendige verwondingen geconstateerd. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat aangeefster op maandagmiddag 3 januari 2022 naar een buurvrouw is gegaan en daar hevig geëmotioneerd heeft gezegd dat zij door de tegenoverbuurman was gegijzeld. Ook aan de ter plaatse gekomen verbalisanten vertelde aangeefster direct dat zij gegijzeld was door de tegenoverbuurman met de naam [verdachte] . Op essentiële punten komt haar verhaal bij de buurvrouw overeen met de verklaring die ze heeft afgelegd bij de politie. Zowel de buurvrouw, als de verbalisanten zien een hevig geëmotioneerde vrouw die vanwege haar verwondingen is overgebracht naar een ziekenhuis.
Verder heeft aangeefster verklaard dat verdachte gegevens in haar telefoon zou hebben gewist. Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoon van aangeefster. Hieruit blijkt dat er alleen maar oproepen in de telefoon stonden van 20 en 21 december 2021 en dat de oudste Whatsapp-gesprekken van 15 december 2021 waren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voldoende steun vindt in het dossier.
Ten aanzien van feit 2.
Aangezien de politie in eerste instantie met aangeefster in contact kwam na een melding van gijzeling zal daarop als eerste ingegaan worden.
Zowel de officier van justitie, als de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd onder feit 2.
De rechtbank deelt dat standpunt niet. Immers, aangeefster vluchtte op 3 januari 2022 in paniek het huis van verdachte uit en wendde zich tot de overbuurvrouw van verdachte. Aan de deur bij de buurvrouw zei aangeefster direct dat zij bang was omdat ze gevangen werd gehouden. Aan de buurvrouw heeft zij details verteld over het vastgehouden zijn door [verdachte] . Zo heeft aangeefster verteld dat verdachte had gedreigd dat hij haar achterna zou komen als ze zou weglopen en dat hij haar dan dood zou steken.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar simkaart uit haar telefoon heeft gehaald en dat hij alle contacten van haar telefoon heeft gewist. De telefoon van aangeefster is in beslag genomen en onderzocht. Door de afdeling digitale recherche is getracht de data digitaal veilig te stellen, maar het toestel werd niet ondersteund waardoor er geen digitaal rapport kon worden verstrekt. Vervolgens is de telefoon handmatig onderzocht. Daarbij bleek dat er geen contacten waren opgeslagen op de telefoon en dat in de lijst recente oproepen alleen oproepen stonden van 20 en 21 december 2021. In de telefoon zat in elk geval geen simkaart. Verdachte heeft daarover verklaard dat aangeefster zelf de simkaart heeft verwijderd. Dit vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Waarom zou aangeefster zelf bewerkstelligen dat zij niet meer kon bellen/niet bereikbaar zou zijn en waarom zou zij zichzelf op deze manier willen afsluiten van de buitenwereld. Daar had zij geen belang bij. Ook de verklaring van aangeefster dat verdachte haar betaalpas heeft afgenomen past in het beeld dat aangeefster werd geïsoleerd en werd afgesloten van de buitenwereld.
Aangeefster heeft aangegeven dat zij bang was om naar buiten te gaan, omdat verdachte haar in de gaten zou houden als hij op zijn werk was. In het dossier zijn geen aanwijzingen gevonden dat verdachte dit inderdaad heeft gedaan, maar de rechtbank kan zich goed voorstellen dat aangeefster, mede gelet op de door verdachte gepleegde mishandelingen, gevoelig was voor deze uitlatingen van verdachte, mede gelet op haar angstige, kwetsbare persoonlijkheid.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde vrijheidsberoving wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3.
Bij het eerste contact van de politie met aangeefster was duidelijk zichtbaar dat aangeefster op diverse plaatsen van haar lichaam verwond was. Zij is naar het ziekenhuis gebracht en onderzocht door een forensisch arts.
De rechtbank overweegt dat uit de medische letselrapportage van de forensisch arts is gebleken dat er sprake was van recente verwondingen over het gehele lichaam van aangeefster. Deze verwondingen komen overeen met hetgeen aangeefster heeft verklaard bij de politie over de mishandelingen. Door aangeefster is verklaard dat verdachte haar meermalen heeft mishandeld en daarbij ook brandwonden op haar huid heeft toegebracht. Verdachte heeft het bestaan van de verwondingen niet betwist, maar daarover verklaard dat die verwondingen afkomstig zijn van de ex-partner van aangeefster. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk nu sprake is van recent letsel en aangeefster op 3 januari 2022 in het informatief zedengesprek heeft verklaard dat zij al 5 maanden in een echtscheiding met haar ex lag en al 2 maanden in de vrouwenopvang zat.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de strafverzwarende grond dat de mishandeling is gepleegd jegens de levensgezel van verdachte echter niet bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat, gelet op de omstandigheden waaronder de relatie tot stand is gekomen, de beperkte duur van de relatie en de feitelijke invulling die daaraan is gegeven, niet kan worden gesproken van een levensgezel. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken voor dit bestanddeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 1.
Tot slot komt de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat zij vaak, en veelal meermalen per dag, seks had met verdachte, maar dat dit nooit op vrijwillige basis is geweest. Verdachte geeft juist aan dat dit altijd met wederzijds goedvinden is gebeurd en ontkent dat hij aangeefster heeft verkracht.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aangeefster door verdachte is gedwongen de door aangeefster beschreven seksuele handelingen te ondergaan. Van dwingen is sprake wanneer men toelaat wat men zonder dwang niet zou hebben toegelaten. Van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts sprake zijn als de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Dit moet volgen uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken vaak worden gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de (deels) ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Het is niet vereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige/slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
In dit geval moeten de seksuele contacten van verdachte en aangeefster mede bezien worden in het licht van de hiervoor genoemde vrijheidsberoving en mishandeling. Immers, de aangifte van verkrachting ziet op de periode waarin deze zaken zich afspeelden.
Het is zeker denkbaar dat seksueel contact in eerste instantie vrijwillig heeft plaatsgevonden, maar dat is niet meer het geval waar aangeefster spreekt over het vastgehouden en mishandeld worden in de woning van verdachte.
Aangeefster is twee keer door verdachte opgehaald bij een vrouwenopvang in Zwolle en is vrijwillig met verdachte meegegaan naar zijn woning in ‘s-Hertogenbosch. Verdachte en aangeefster wilden elkaar beter leren kennen. Bij de politie verklaarde aangeefster dat verdachte in het begin lief en aardig was en dat hij een ‘geschenk uit de hemel’ was. In die periode zal het seksuele contact vrijwillig zijn geweest en zal geen dwang hebben plaatsgevonden
Aangeefster heeft echter ook verklaard dat verdachte enkele dagen nadat ze hem voor de tweede keer had bezocht, veranderde in een ander persoon. De onvrijwillige seks volgde vaak na de mishandelingen en dit gebeurde drie á vier keer per dag. Zo sleurde verdachte haar naar de slaapkamer en drukte haar op bed zodat hij vaginale seks met haar kon hebben. Aangeefster kon zich op geen enkele manier verzetten tegen de kracht van verdachte. Op het moment dat de forensisch arts onderzoek verrichte bij aangeefster klaagde zij over pijn en een branderig gevoel bij het plassen en pijn in de genitale streek. Aangeefster heeft direct bij de politie verklaard dat zij door verdachte is verkracht.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat er sprake is geweest van dwang en dat aangeefster de seks niet heeft gewild.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de ten laste gelegde verkrachtingen van aangeefster wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie.
Nu de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en voor deze verklaring ook voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 in ’s-Hertogenbosch aangeefster opzettelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, haar meermalen heeft mishandeld en haar heeft verkracht.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’s-Hertogenbosch, telkens door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten onder meer
- het meesleuren van die [slachtoffer] naar de slaapkamer en/of
- het op bed duwen en/of gooien en/of van die [slachtoffer] en/of
- misbruik te maken van zijn fysieke en emotionele en geestelijke overwicht, waarbij verdachte zich telkens zeer dominant gedroeg op momenten dat er iets niet gebeurde en/of waarbij verdachte veelvuldig zijn agressie en zijn woede-uitbarstingen afreageerde op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] veelvuldig mishandelde, waarbij die [slachtoffer] vreesde voor nieuwe mishandelingen en woede-uitbarstingen als zij niet zou doen wat hij, verdachte, wilde, in welke overwichtssituatie die [slachtoffer] zich niet kon of durfde te verzetten en
aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
[slachtoffer]
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het meermalen, brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het meermalen brengen van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’s-Hertogenbosch, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door onder meer
- die [slachtoffer] tegen haar wil in zijn, verdachtes, woning vast te houden, althans een dreigende sfeer te creëren waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd die woning te verlaten en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij een vuurwapen in zijn bezit had en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij haar kapot zou schieten als ze de woning zou verlaten, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en
- de simkaart van de mobiele telefoon van die [slachtoffer] door te knippen en
- te zeggen dat hij die [slachtoffer] continue in de gaten zou laten houden;
3.
in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 te ’s-Hertogenbosch, [slachtoffer] , heeft mishandeld door onder meer
- die [slachtoffer] meermalen, tegen het hoofd en/of de rug en/of armen en/of benen te slaan en
- een brandende sigaret op het been van die [slachtoffer] uit te drukken en
- die [slachtoffer] tegen de muur en/of de tafel te gooien en/of te duwen en
- een hete aansteker tegen de arm van die [slachtoffer] aan te drukken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met verpleging van overheidswege.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr en heeft zij de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat uit de rapportage van het PBC blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er ondanks de zeer uitvoerige rapportage van het PBC geen advies kon worden gegeven over het recidivegevaar. Een tbs-maatregel kan dus niet worden opgelegd.
De raadsman heeft de rechtbank verder verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging na een voorwaardelijke veroordeling af te wijzen. Tot slot heeft de raadsman de rechtbank verzocht, gelet op artikel 67a lid 3 Sv, om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 16 december 2021 tot en met 3 januari 2022 schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, bestaande uit het meermalen verkrachten, gijzelen en het meermalen mishandelen van zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] .
De rechtbank tilt zwaar aan dergelijke feiten. Aangeefster zag in verdachte een lieve man die voor haar als een geschenk uit de hemel kwam. Zij heeft een belast verleden en is een kwetsbaar persoon. Verdachte heeft aangeefster opgehaald bij de vrouwenopvang, hetgeen bij hem een bel had moeten doen rinkelen over haar kwetsbaarheid. Bovendien heeft aangeefster hem het een en ander over zichzelf verteld. Juist haar vertrouwen heeft verdachte geschonden en heeft met zijn handelingen ernstig inbreuk gemaakt op de veiligheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De bedreigingen en het geweld moeten een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer voelt zich lichamelijk en geestelijk kapot gemaakt. Ze geeft aan dat ze doodsbang was en dat verdachte haar heel erg veel pijn heeft gedaan. Het slachtoffer heeft nog steeds last van de mishandelingen en de verkrachtingen en weet niet of ze daar nog ooit overheen komt.
Verdachte blijft de ten laste gelegde feiten in alle toonaarden ontkennen en geeft daarbij blijk van geen dan wel onvoldoende inzicht in de ernst en de gevolgen van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor (soortgelijke) geweldsdelicten werd veroordeeld. Zo is hij in 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar voor poging tot moord, poging tot doodslag en bedreiging. Daarnaast heeft verdachte de onderhavige feiten gepleegd tijdens een proeftijd van een eerdere veroordeling in 2020 terzake een mishandeling.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal, ondanks een ruimere bewezenverklaring, dezelfde gevangenisstraf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregelen.
De gevorderde maatregel van tbs met verpleging van overheidswege.
Op grond van de artikelen 37a en 37b Sr kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond de tbs-maatregel worden opgelegd indien de door hem begane misdrijven bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
Verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek door klinisch psycholoog [naam 1] en psychiaters [naam 2] en [naam 3] . Desalniettemin is in de Pro Justitia-rapportage van het PBC d.d. 5 september 2022 door de deskundigen geconcludeerd:
‘’
Het is duidelijk dat er gelet op het langdurige en pervasieve patroon van disfunctioneren wel sprake is van een stoornis die het beste kan worden omschreven als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit meerdere componenten, die vanwege de beperkingen van het onderzoek niet goed in kaart kunnen worden gebracht en waarbij de verhoudingen en eventuele samenhang onduidelijk zijn. Gezien de chronische aard van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, was deze ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde’’.
Daarnaast zijn de door verdachte begane verkrachting en vrijheidsberoving misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar of meer is gesteld.
Ten aanzien van het vereiste dat de samenleving tegen verdachte beschermd moet worden, wordt door de deskundigen geen oordeel gegeven gelet op de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek. De rechtbank acht op grond van het (strafrechtelijk) verleden van verdachte en de bewezenverklaring voldoende reden aanwezig om aan te nemen dat er sprake is van gevaarzetting. Verdachte heeft zich in het verleden meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, zoals poging moord/doodslag en mishandeling van zijn partner. Daarnaast hebben de afgelopen vijf jaren meerdere partners van verdachte aangifte gedaan bij de politie van geweld. Dit alles bij elkaar genomen, acht de rechtbank een reëel risico aanwezig dat verdachte zich zonder behandeling van de onderliggende problematiek wederom schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Ondanks dat de deskundigen niet tot een advies zijn gekomen, hebben zij wel geconcludeerd dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Daarnaast is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van tbs noodzakelijk maakt. De maatregel van tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Op basis van het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de aard van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege ziet de rechtbank geen reden om hiernaast ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering van de officier van justitie dan ook afwijzen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2164,03 aan materiële schade en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de materiële schade aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de gevorderde posten onvoldoende door het dossier worden ondersteund of niet in direct verband staan met de gepleegde feiten. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze in zijn geheel toe te wijzen met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat er geen rapportage van een deskundige is die rekening houdt met predispositie bij het slachtoffer. Ten aanzien van de materiële schade is de raadsman van mening dat cliënt het onrechtmatig pinnen met de pas van de benadeelde ontkent, waardoor het niet kan leiden tot een verplichting tot een vergoeding.
Beoordeling.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen door toedoen van verdachte en dat zij is aangetast in haar persoon op een andere wijze. De rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van de normschending, van oordeel dat een immateriële schadevergoeding dient te worden toegekend. Het toe te wijzen bedrag zal lager zijn dan het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, omdat de immateriële schade niet volledig is onderbouwd. Het is de vraag of alle aangevoerde klachten van de benadeelde partij in voldoende causaal verband staan met de bewezenverklaarde feiten. Daarbij is nog van belang dat de benadeelde partij een aantal vragenlijsten niet heeft ingevuld, zodat slechts een beperkt beeld is verkregen door de psychologen.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de immateriële schade en de materiële schade, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2022 tot de dag der algehele voldoening.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.860163.19.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 57, 242, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

1.verkrachting, meermalen gepleegd;

2.opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden;

3.mishandeling, meermalen gepleegd.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
 Een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Beslissing naar aanleiding van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 5.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 62 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit € 5.500,00 immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 5.500,00, bestaande uit immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige (het resterende deel van de immateriële schade en de materiële schade) niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2020, gewezen onder parketnummer 01.860163.19, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis:
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.H.P. van den Berkmortel, griffier,
en is uitgesproken op 15 december 2022.