ECLI:NL:RBOBR:2022:5426

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
01/879899-10
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs

Op 14 december 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich in de periode van 22 juni 2019 tot en met 18 november 2019 schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van hardware en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs. De verdachte had in die periode contacten gelegd en afspraken gemaakt met medeverdachten, wat leidde tot de ontdekking van een grote hoeveelheid chemicaliën en laboratoriumbenodigdheden in containers op een terrein in Berghem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van de containers en dat hij opzet had op de voorbereidingshandelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/879899-19
Datum uitspraak: 14 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1988,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 en 30 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 oktober 2022.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juni 2019 tot en met 18 november 2019 te Berghem, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)

hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)

- meerdere containers, gelegen aan de [adres 2] te Berghem gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de productieruimte(n) en/of
- in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar contact gelegd/onderhouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of
- in meerdere containers, gelegen aan de [adres 2] te Berghem (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder:
- een of meerdere reactieketels en/of jerrycans en/of gasflessen en/of rondbodemkolven en/of maatbekers en/of klemdekselvat(en) en/of maatbeker(s) en/of trechter(s) en/of gasbrander(s) en/of emmers en/of magnetrons en/of dompelaars en/of een vrieskist en/of
- (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: BMK en/of mierenzuur en/of zoutzuur en/of methanol en/of

formamide en/of zwavelzuur en/of fosforzuur en/of caustic soda.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Vanaf februari 2017 werden door de politie-eenheid Oost-Brabant onder de benaming Project Noord verschillende onderzoeken gestart die onderling met elkaar samenhangen. Onderzoek Calabrese is één daarvan en werd op 20 februari 2017 gestart naar aanleiding van de verdenking dat leden van de familie [familienaam] in Oss op dat moment op grote schaal actief waren op het gebied van verdovende middelen.
Op basis van OVC-gesprekken bij de familie [familienaam] komt het terrein van transportbedrijf [bedrijfsnaam] . aan de [adres 2] in Berghem, gemeente Bernheze, in beeld als locatie waar door het criminele samenwerkingsverband rond familie [familienaam] zeecontainers worden gelost die worden gebruikt voor de import van cocaïne uit Latijns-Amerika.
Als er vervolgens bij een inkijkoperatie op het terrein in twee zeecontainers precursoren voor amfetamine worden aangetroffen, worden er verborgen camera’s geplaatst bij deze containers. Op 18 november 2019 worden diverse containers op voornoemd terrein doorzocht. In diverse containers worden hardware en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en drugsafval gevonden.
De verdachte wordt verweten dat hij (kort gezegd) in de periode van 22 juni 2019 tot en met 18 november 2019 al dan niet in vereniging zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen die betrekking hebben op de vervaardiging van en/of handel in synthetische drugs.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage A. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen van het bewezen verklaarde feit dienen in onderlinge samenhang en (tijds)verband te worden beschouwd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Wetenschap bij de verdachte.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat bij de verdachte geen opzet heeft bestaan op de strafbare voorbereidingshandelingen, omdat bij de verdachte wetenschap ontbrak van de inhoud van de verschillende jerrycans en de bestemming van andere goederen in de containers. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
De verdachte heeft op verschillende momenten (de eerste maal 2 dagen nadat de verborgen camera was geplaatst) handelingen verricht bij en in drie verschillende zeecontainers op het terrein aan de [adres 2] in Berghem. In deze zeecontainers werden op 18 november 2019 verschillende aan synthetische drugsgerelateerde chemicaliën, hardware en afval aangetroffen. Bij een inkijkoperatie in juni 2019 werd door verbalisanten een sterke chemische lucht geroken en werden in twee monsters precursoren voor amfetamine aangetroffen.
Op 6 augustus 2019 zijn door medeverdachte [medeverdachte 1] 15 groene pakketten vanuit container 2 in een bestelbus geladen. Deze bestelbus is onder observatie genomen en er is toen gezien dat deze bestelbus met geopende deuren bij een loods in Ysselsteyn staat. Op 17 augustus 2019 wordt in deze loods een productielocatie aangetroffen waar MAPA was omgezet naar BMK.
De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat er in de zeecontainers niet alleen op 18 november 2019, maar ook in juni 2019 en op 6 augustus 2019 aantoonbaar chemicaliën en grondstoffen waren opgeslagen voor de productie van synthetische drugs.
De rechtbank overweegt verder dat de op 18 november 2019 in de containers aangetroffen hardware en grondstoffen sterke overeenkomsten vertonen met de goederen (zoals jerrycans en vaten) die al eerder op de camerabeelden in de containers waarneembaar zijn geweest op de momenten dat de verdachte en/of de medeverdachten in de nabijheid van en in de containers aanwezig waren.
Uit de camerabeelden blijkt ook dat verdachte telkens werkhandschoenen aantrok als hij werkzaamheden verrichtte in en bij de containers.
Ook is eenmaal te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] éénmaal in kennelijke ademnood de container verlaten alsof zij, net als de verbalisanten bij de inkijkoperatie, last hadden van de sterke chemische lucht in de container.
Op 18 november 2019 is door de politie ook diverse hardware in de containers aangetroffen voor de productie van synthetische drugs zoals bijvoorbeeld manshoge RVS-reactieketels. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van een grote RVS-reactieketel samen met jerrycans en vaten met chemicaliën voor eenieder duidt op de productie van synthetische drugs
De verdachte heeft voor zijn handelen in en bij de zeecontainers bij de politie noch ter terechtzitting een redengevende verklaring willen geven.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op verschillende momenten voorafgaand aan 18 november 2019 al op de hoogte was van de inhoud van de containers. Naar het oordeel van de rechtbank kan aldus worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van en daarmee opzet had op voorbereidings- en bevorderingshandelingen die gericht waren op de productie van synthetische drugs.
Door de raadsvrouw is betoogd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 30 september 2019 voor de laatste maal aanwezig is geweest op het terrein aan de [adres 2] in Berghem. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewezen verklaarde periode daarom moet worden verkort met dien verstande dat enkel de periode van 22 juni 2019 tot en met 30 september 2019 kan worden bewezen verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer. De omstandigheid dat de verdachte in de periode na 30 september 2019 niet (meer) is waargenomen op het terrein en bij de containers, zoals door de raadsvrouw is betoogd, maakt niet dat de verdachte en/of zijn medeverdachten niet langer de beschikking hadden over de op 18 november 2019 aangetroffen goederen en stoffen in die containers. De rechtbank merkt daarbij ook op dat uit het dossier of anderszins niet is gebleken dat er in de periode tussen 30 september 2019 en 18 november 2019 andere personen bij of in de containers zijn geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volledige ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een materiële of intellectuele bijdrage van de verdachte bij de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Het enkele verplaatsen en vervoeren van bijvoorbeeld jerrycans en vaten acht zij daarvoor onvoldoende. Tevens kan in de ogen van de raadsvrouw niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Uit de uitgewerkte bewijsmiddelen volgt onder meer dat de verdachte en de medeverdachten (kort gezegd) veelal:
  • tegelijkertijd dan wel zeer kort na elkaar op het terrein aan de [adres 2] in Berghem arriveerden en dan meestal gezamenlijk naar de betreffende containers liepen dan wel kort na het arriveren elkaar bij die containers ontmoetten;
  • gezamenlijk de containers betraden;
  • gezamenlijk de goederen, waaronder jerrycans, in en uit de containers (ver)plaatsten;
  • voorafgaand, tijdens en na de handelingen met elkaar communiceerden;
  • gezamenlijk en tegelijkertijd hun werkhandschoenen aandeden;
  • elkaar afwisselden met betrekking tot de werkzaamheden waarbij een vorkheftruck moest worden gebruikt, en
  • gezamenlijk het terrein weer verlieten.
Tevens volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte degene was die op twee verschillende momenten de contacten met [persoon] onderhield kort voor of kort na een bezoek aan de containers en dat medeverdachte [medeverdachte 1] ook meermaals op het [locatie] is geweest.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van de verdachte en die van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de strafbare voorbereidingshandelingen omvangrijk waren en voor het welslagen van de toekomstige productie van synthetische drugs essentieel. Er kan zelfs worden geconcludeerd dat hun rollen feitelijk inwisselbaar waren. Zonder het handelen van de verdachte en de medeverdachten had het feitelijke productieproces waarschijnlijk geen doorgang kunnen vinden. De rechtbank overweegt dat de verdachte hiermee een materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en anderen ten behoeve van de voorbereidingshandelingen kan worden gesproken en dat de verdachte daarom als medepleger daarvan kan worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Uit het geheel van bewijsmiddelen leidt de rechtbank bovendien af dat ook de intentie van de verdachte was gericht op de samenwerking. Verder kan op grond daarvan genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte ook bekend was met de intenties van beide medeverdachten.
Partiële vrijspraak.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de betreffende containers op het terrein gelegen aan de [adres 2] in Berghem heeft gehuurd, heeft laten huren of ter beschikking gesteld of ter beschikking heeft laten stellen, zodat de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Conclusie.
De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 22 juni 2019 tot en met 18 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door (kort gezegd) hardware en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs voorhanden te hebben en in dat kader met zijn medeverdachten contacten te leggen en afspraken te maken, een en ander zoals hierna onder het kopje ‘de bewezenverklaring’ is verwoord.
Hetgeen door de raadsvrouw overigens is aangevoerd, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
in de periode van 22 juni 2019 tot en met 18 november 2019 te Berghem, gemeente Bernheze, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,

hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders

- in het kader van voornoemde activiteiten met elkaar contact gelegd/onderhouden en afspraken gemaakt en
- in meerdere containers, gelegen aan de [adres 2] te Berghem
* laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad, waaronder reactieketels en jerrycans en gasflessen en rondbodemkolven en maatbekers en klemdekselvaten en trechters en gasbrander en emmers en magnetrons en dompelaars en een vrieskist en
* grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder
BMK en mierenzuur en zoutzuur en methanol en formamide en zwavelzuur en fosforzuur en caustic soda.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat onder meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte leidt op dit moment een stabiel leven. Hij heeft een baan als logistiek medewerker en inmiddels zicht op een vast contract. De verdachte is in het verleden nooit eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. Verder is aangevoerd dat in de onderhavige zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes maanden. Deze overschrijding moet leiden tot strafvermindering. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf van maximale duur eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van maximale duur, zodat de verdachte gedurende een langere tijd een stok achter de deur zal hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf maanden beziggehouden met drugsgerelateerde activiteiten. De verdachte heeft strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen gepleegd gericht op de productie en/of handel van synthetische drugs door onder andere laboratoriumbenodigdheden en grondstoffen voor de productie van amfetamine voorhanden te hebben en te verplaatsen en in dat kader contacten te onderhouden met zijn medeverdachten en afspraken met hen te maken.
Het is algemeen bekend dat harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengen voor de gebruikers ervan, dat deze drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein vormt van nationale en internationale – niet zelden elkaar beconcurrerende – criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld bepaald niet schuwen, met soms ook onbedoelde slachtoffers.
Het is ook een feit van algemene bekendheid dat de (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van de productie en de aan de productie inherente dumpingen van drugsafval grote veiligheidsrisico’s, risico’s voor de volksgezondheid en ernstige milieuschade met zich brengen.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin tevens rekening met de grote hoeveelheid hardware en grondstoffen die de verdachte voorhanden heeft gehad. Uit een proces-verbaal van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen volgt dat in de containers op het terrein aan de [adres 2] in Berghem grondstoffen waren opgeslagen waarmee (uiteindelijk) 2.400 kilo amfetaminepasta had kunnen worden geproduceerd. Met recht kan worden gesproken van een centrale opslagplaats of “stash plek” zoals daarover in criminele kringen wordt gesproken. Bovendien houdt de rechtbank er in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij en zijn medeverdachten met regelmaat op deze centrale opslagplaats aanwezig waren, soms wel tweemaal op één dag. De verdachte is in totaal zesmaal, al dan niet in wisselende samenstelling met de medeverdachten, bij en in de containers op het betreffende terrein geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben uitsluitend financiële motieven aan de afwegingen van de verdachte ten grondslag gelegen. Ook hiermee houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening.
Door de raadsvrouw is onder meer het opleggen van een taakstraf bepleit. Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat een taakstraf in het onderhavige geval een allerminst passende strafmodaliteit is. Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, waarbij de rechtbank met name de hoeveelheid hardware en grondstoffen die de verdachte en de medeverdachten voorhanden hebben gehad, doorslaggevend vindt, acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend en geboden.
De rechtbank zal wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank in het ontbreken van relevante strafrechtelijke documentatie bij de verdachte aanknopingspunten om, ondanks de aard en ernst van het bewezen verklaarde, aan de verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank wil hiermee enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte en het door hem opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte gedurende de proeftijd geen nieuw strafbaar feit pleegt.
De rechtbank heeft zich tot slot rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld, te weten 8 juni 2020, als uitgangspunt. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn met ruim zes maanden is overschreden.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn zonder een aanwijsbare reden is overschreden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend zijn geweest. Omdat de redelijke termijn is geschonden, zal met inachtneming van de geldende jurisprudentie hieromtrent, worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 10a van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;

bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.W.H. Houg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 14 december 2022.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(...)