ECLI:NL:RBOBR:2022:5403
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van eiser voor eigen werk na ziekte en de rol van het UWV in de besluitvorming
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 december 2022, onder zaaknummer 21/2132, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV beoordeeld. Eiser, die voorheen werkzaam was als Buyer NPR, had zich op 8 januari 2018 ziekgemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 19 oktober 2019, heeft het UWV een loonsanctie opgelegd aan de ex-werkgever tot 4 januari 2021. Het UWV concludeerde op 22 juli 2021 dat eiser per 3 september 2020 geen medische beperkingen meer had en dus geschikt was voor zijn eigen werk. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom hij niet meer arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 november 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van de ex-werkgever aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser per 3 september 2020 geen medische beperkingen meer had. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (VABB) voldoende had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in de bezwaarfase niet nodig was. Eiser en de ex-werkgever voerden aan dat er een nieuw oordeel van een verzekeringsarts of bedrijfsarts nodig was, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen reden was om aan de conclusies van de VABB te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat de beslissing van het UWV standhield. Eiser en de ex-werkgever kregen geen gelijk, en de proceskosten werden niet vergoed.