ECLI:NL:RBOBR:2022:5396

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
01/223569-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zedendelicten gepleegd door stiefvader tegen stiefdochters en stiefzoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als stiefvader van drie kwetsbare slachtoffers, twee stiefdochters en een stiefzoon, is veroordeeld voor een vijftal zedendelicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2004 tot 2016 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn stiefdochters, die op het moment van de feiten nog minderjarig waren. De rechtbank heeft de verdachte voor twee van de zedendelicten vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende bewijs, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel die inhoudt dat hij gedurende vijf jaar geen contact mag opnemen met de slachtoffers. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte schadevergoeding moet betalen aan de slachtoffers, die psychische schade hebben opgelopen door het langdurige misbruik. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.223569.21
Datum uitspraak: 12 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum 1] 1965,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2021, 15 februari 2022, 9 mei 2022, 14 juli 2022, 10 oktober 2022 en 28 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 oktober 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 oktober 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 4 juli 2004 tot en met 5 april 2011 te Oss, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gebracht en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of de borst(streek) en/of de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en/of aangeraakt en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken.
T.a.v. feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2011 tot en met 6 januari 2015 te Oss, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of het aanraken en/of likken van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of het likken aan/bij de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken.
T.a.v. feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 4 juli 2004 tot en met 6 januari 2009 te Oss, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of die [slachtoffer 2] gezoend en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht en/of aan/bij de vagina van die [slachtoffer 2] gelikt en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten pijpen.
T.a.v. feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2009 tot en met 6 januari 2013 te Oss, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2]
hebbende verdachte zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of die [slachtoffer 2] gezoend en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht en/of en/of aan/bij de vagina van die [slachtoffer 2] gelikt en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten pijpen;
T.a.v. feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2011 tot en met 23 juni 2016 te Oss, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen buiten echt met een derde, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen uit het aanraken van de borst(streek) en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] en/of het zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken en/of pijpen en/of het brengen van zijn penis in de anus van die [slachtoffer 2]
en/of
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen buiten echt met een derde, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen uit het aanraken van de borst(streek) en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of pijpen.
T.a.v. feit 6 primair:
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2007 tot en met 6 januari 2013 te Oss, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende die [medeverdachte 1] zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of gelikt aan/bij de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 2] gezoend en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten pijpen en/of aftrekken,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- die [slachtoffer 2] hem, verdachte, als haar stiefvader zag en/of zij aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd en/of afhankelijk was van hem, verdachte, en/of
- verdachte die [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar de woning van die [medeverdachte 1] en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 1] als volwassene(n) een feitelijk overwicht op die [slachtoffer 2] had(den) en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 1] die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgehouden en/of tegengehouden en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 1] tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd "doe nou maar gewoon" en/of
- verdachte tegen die [medeverdachte 1] heeft gezegd "begin nou maar gewoon" en/of
- die [medeverdachte 1] op die [slachtoffer 2] is gaan liggen en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 1] voorbij is/zijn gegaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer 2] en/of
- verdachte, bij, althans in de directe omgeving van de seksuele handelingen aanwezig is gebleven en/of heeft toegekeken

en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

T.a.v. feit 6 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2007 tot en met 6 januari 2013 te Oss, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen buiten echt met een derde, te weten [medeverdachte 1] , heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen uit het pijpen en/of aftrekken en/of zoenen van die [medeverdachte 1] en/of het likken aan/bij de vagina van die [slachtoffer 2] en/of vingeren van die [slachtoffer 2] .
T.a.v. feit 7 primair:
hij in of omstreeks de periode van [geboortedatum 3] 2007 tot en met 31 oktober 2011 te Oss,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] , door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende die [medeverdachte 2] haar vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of gelikt aan/bij de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- die [slachtoffer 2] hem, verdachte, als haar stiefvader zag en/of zij aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd en/of afhankelijk was van hem, verdachte, en/of
- verdachte die [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar de woning van die [medeverdachte 2] en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 2] als volwassene(n) een feitelijk overwicht op die [slachtoffer 2] had(den) en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] heeft/hebben uitgekleed en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgehouden en/of tegengehouden en/of
- verdachte en/of die [medeverdachte 2] voorbij zijn gegaan aan tekenen van verzet van die [slachtoffer 2] en/of
- hij, verdachte, bij, althans in de directe omgeving van, de seksuele handelingen aanwezig is gebleven

en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

T.a.v. feit 7 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2007 tot en met 6 januari 2013 te Oss,
meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen of dulden van een of meer
ontuchtige handeling(en) buiten echt met een derde, te weten [medeverdachte 2] , heeft
verleid, bestaande die ontuchtige handelingen uit het vingeren en/of likken aan/bij de
vagina van die [medeverdachte 2] en/of uit het vingeren en/of likken aan/bij de vagina van die
[slachtoffer 2] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij in de periode van 4 juli 2004 tot en met 6 januari 2015 respectievelijk 4 juli 2004 tot en met 6 januari 2013 meermalen ontuchtige handelingen met zijn stiefdochters [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) (feiten 1 en 2) respectievelijk [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) (feiten 3 en 4) heeft gepleegd, terwijl zij destijds de leeftijd van 12 jaar en later de leeftijd van 16 jaar nog niet hadden bereikt. Daarnaast wordt verdachte onder feit 5 verweten dat hij in de periode van 7 januari 2011 tot en met 23 juni 2016, zijn stiefzoon, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), die toen nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt, meermalen heeft verleid tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen met zijn zussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ten slotte wordt verdachte verweten dat hij [slachtoffer 2] in de periode van 7 januari 2007 tot en met 6 januari 2013 meermalen heeft gedwongen dot het ondergaan van seksuele handelingen met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) (feit 6) en in de periode van 7 januari 2007 tot en met 31 oktober 2011 met [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) (feit 7) subsidiair dat hij [slachtoffer 2] heeft verleid tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen met deze personen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 5, feit 6 primair en feit 7 primair wettig en overtuigend bewezen. Indien de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van de feiten 6 en 7 primair, is voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van hetgeen subsidiair onder de feiten 6 en 7 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De verdediging wijst op de ontkennende verklaringen van verdachte en stelt zich op het standpunt dat verdachte gelet daarop moeten worden vrijgesproken.
De verdediging heeft ter terechtzitting ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 verder het standpunt ingenomen dat op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] niet is komen vast te staan binnen welke periode het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast is onvoldoende steunbewijs aanwezig om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde seksuele misbruik van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door verdachte.
Ook voor het onder 5 ten laste gelegde uitlokken van seksueel misbruik van verdachte tussen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is te weinig bewijs. Ook ten aanzien van feit 6 en 7 heeft de verdediging bepleit dat er geen steunbewijs is voor de ten laste gelegde verkrachting.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5.
Verdachte heeft van juni 2004 tot (in ieder geval) 2011 samengewoond met de moeder van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , [moeder van slachtoffers] (hierna te noemen: [moeder van slachtoffers] ). De rechtbank begrijpt uit de verklaring van verdachte dat de samenwoning op een gegeven moment is verbroken, maar dat er nog steeds sprake was van een affectieve relatie tussen hem en [moeder van slachtoffers] . Verdachte bleef in ieder geval ook na het verbreken van de samenwoning de rol van stiefvader vervullen. [moeder van slachtoffers] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hebben persoonlijke problematiek en beperkingen en leunden daardoor, ook nadat [slachtoffer 3] op zichzelf is gaan wonen en [slachtoffer 2] bij [medeverdachte 2] is gaan wonen, in belangrijke mate op verdachte.
Op 1 juli 2021 wordt door een gedragswetenschapper van Veilig Thuis aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer 1] door verdachte. Dit, nadat [slachtoffer 1] tegen een begeleidster van Breederzorg en medewerkers van Veilig Thuis heeft verklaard dat zij – zakelijk weergegeven – al sinds zij heel klein is seksueel is misbruikt door verdachte en van hem ook seksuele dingen moest doen met haar broertje [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] worden uiteindelijk meerdere keren door de politie gehoord over het vermeende misbruik. Tijdens deze verhoren verklaren zij uitgebreid over de seksuele handelingen die zij van verdachte bij hem moesten verrichten, over de seksuele handelingen die zij hebben moeten ondergaan en hoe verdachte hen heeft gedwongen seksuele handelingen bij elkaar te verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gedetailleerd en consistent. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat hun verklaringen zijn verzonnen, aangedikt of door derden zijn beïnvloed. Ook blijkt niet van oneigenlijke motieven bij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , zijn opgestookt door hun opa en oma om belastend over hem te verklaren. Opa en oma zouden een wig willen drijven tussen de relatie tussen hem en de moeder van aangevers. Dit omdat jaren terug een zwager [slachtoffer 2] onzedelijk zou hebben betast en verdachte hiervan iets heeft gezegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte pas ter terechtzitting heeft verklaard over deze zwager. Het procesdossier bevat geen enkele steun voor de stelling dat een zwager [slachtoffer 2] onzedelijk zou hebben betast en ook niet dat dit jaren later tot valse aangiftes zou hebben geleid. De rechtbank hecht hier dan ook geen geloof aan.
Verdachte heeft voorts betoogd dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , vóórdat hij een relatie kreeg met [moeder van slachtoffers] , seksueel zijn misbruikt door hun biologische vader en dat zij dit misbruik op hem projecteren. Ook deze stelling wordt door de rechtbank terzijde geschoven: als naast [slachtoffer 2] ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] seksueel zijn misbruikt door hun biologische vader, hetgeen niet blijkt uit het procesdossier, dan zou dit misbruik meer dan 17 jaar voordat belastend tegen verdachte is verklaard hebben plaatsgevonden. Er is door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ook niet verklaard over seksueel misbruik door verdachte enkel en alleen in hun jongste jeugd, maar over jarenlang misbruik. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake is van een persoonsverwisseling of projectie van eerder seksueel misbruik op verdachte door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Verdachte heeft terecht gesteld dat [slachtoffer 2] in haar eerste contact met de politie heeft verklaard dat zij door hem noch door [medeverdachte 2] seksueel is misbruikt. [slachtoffer 2] heeft in haar eerste studioverhoor verklaard dat [medeverdachte 2] haar heeft misbruikt en dat zij seksuele handelingen moest verrichten met haar broer [slachtoffer 3] en dat dit is geïnitieerd en bewerkstelligd door verdachte. Pas in het tweede studioverhoor heeft zij verklaard dat ook verdachte zelf seksuele handelingen bij haar heeft verricht.
De rechtbank acht desondanks ook haar verklaring betrouwbaar. Dat [slachtoffer 2] niet direct heeft verteld over het seksueel misbruik en pas in het tweede studioverhoor verklaart over de seksuele handelingen door en bij verdachte, wordt naar het oordeel van de rechtbank verklaard door de angst die [slachtoffer 2] heeft voor verdachte. [slachtoffer 2] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij al die jaren is bedreigd door verdachte dat hij mensen achter haar en haar familie aan zou sturen als zij de politie zou vertellen over het seksueel misbruik. Deze bedreigingen en deze angst voor verdachte worden bevestigd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Ook door diverse hulpverleners is het beeld geschetst van een dominante man voor wie [moeder van slachtoffers] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] bang waren en tegen wie zij geen weerstand konden bieden. Verdachte had daardoor een controlerende en bepalende invloed in hun leven.
De rechtbank is daarom samengevat van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn. Hun verklaringen vinden onderling steun en bevestigen een bepaalde gang van zaken. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij diverse malen heeft gezien dat verdachte seksueel misbruik maakte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben allen verklaard over seksuele handelingen die zij in opdracht van verdachte bij elkaar hebben verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de consistente en betrouwbare verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] over het misbruik en de feiten en omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, elkaar onderling dusdanig ondersteunen en zodanig versterken dat deze afzonderlijke redengevende feiten en omstandigheden over en weer als bewijs kunnen worden gebruikt.
Ten aanzien van feit 5 komt daar nog bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij heeft waargenomen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksuele handelingen hebben verricht waarbij handboeien werden gebruikt. Ook verklaart verdachte over de door hem waargenomen seksuele handelingen tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , terwijl zij nog zeer jong waren. Dit ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onder 1 tot en met 5 ten laste wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij merkt daarbij ten aanzien van feit op dat
de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat in de ten laste gelegde periode ook anale seks heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 2] verklaart namelijk dat de anale seks heeft plaatsgevonden toen zij tussen de 22 en 24 jaar oud was. [slachtoffer 2] is geboren in 1997 dus deze anale seks heeft volgens de verklaring van [slachtoffer 2] plaatsgevonden ruimschoots ná 23 juni 2016 de einddatum van de onder 5 ten laste gelegde pleegperiode (die eindigt op de 16e verjaardag van [slachtoffer 3] ). Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Vrijspraak van feit 6 (primair en subsidiair) en feit 7 (primair en subsidiair).
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK2094). De vraag of er sprake is van voldoende steunbewijs is, indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige – zoals vaak het geval is bij zedenzaken –, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn daarvoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige.
Een en ander mag beslist niet verward worden met een oordeel over de geloofwaardigheid van een getuige, hetgeen hiervan volledig los staat; een getuige kan zeer geloofwaardig verklaren, maar dan nog dient om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ander bewijs voorhanden te zijn.
[slachtoffer 2] heeft – kort samengevat – verklaard dat zij in haar jeugd door verdachte meermalen is gedwongen om seksuele handelingen te verrichten met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Zij werd daarin aangespoord door verdachte wanneer zij twijfelde of zij werd vastgehouden totdat zij zich niet langer verzette op de momenten dat zij de seksuele handelingen niet wilde ondergaan.
De verdachte ontkent stellig dat de door [slachtoffer 2] omschreven gebeurtenissen, welke als feit 6 primair en subsidiair en feit 7 primair en subsidiair ten laste zijn gelegd, hebben plaatsgevonden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ook ontkend dat er tijdens de minderjarigheid van [slachtoffer 2] seksuele handelingen met haar hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] voor zover het betreft de feiten 6 en 7 bevat. Het door de officier van justitie ter terechtzitting geschetste patroon van door verdachte gepleegde handelingen, zoals het aanwezig zijn bij het verrichten van seksuele handelingen tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 2] en tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] en het maken van foto’s van die seksuele handelingen met beiden toen [slachtoffer 2] meerderjarig was, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderscheidend en onvoldoende specifiek om deze gedragingen te laten dienen als steunbewijs voor hetgeen ten laste is gelegd.
Dit betekent dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder 6 (primair en subsidiair) en feit 7 (primair en subsidiair) te kunnen komen. Verdachte wordt van deze feiten vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 4 juli 2004 tot en met 5 april 2011 te Oss, meermalen, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] gebracht en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en/of aangeraakt en/of zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken.
T.a.v. feit 2:
in de periode van 6 april 2011 tot en met 6 januari 2015 te Oss, meermalen, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of het brengen van zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of het aanraken en/of likken van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of het likken aan/bij de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken.
T.a.v. feit 3:
in de periode van 4 juli 2004 tot en met 6 januari 2009 te Oss, meermalen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of die [slachtoffer 2] gezoend en/of zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht en/of aan/bij de vagina van die [slachtoffer 2] gelikt en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten pijpen.
T.a.v. feit 4:
in de periode van 7 januari 2009 tot en met 6 januari 2013 te Oss, meermalen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of die [slachtoffer 2] gezoend en/of zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht en/of aan/bij de vagina van die [slachtoffer 2] gelikt en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich door die [slachtoffer 2] laten pijpen.
T.a.v. feit 5:
in de periode van 7 januari 2011 tot en met 23 juni 2016 te Oss, meermalen, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen buiten echt met een derde, te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1997, heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen uit het aanraken van de borsten en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 2] en/of het zich door die [slachtoffer 2] laten aftrekken en/of pijpen
en
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen buiten echt met een derde, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen uit het aanraken van de borstem en/of de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of het zich door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en/of pijpen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de oplegging van een vrijheidsbeperkende maateregel ex artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod voor de duur van vijf jaar met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [moeder van slachtoffers] en dat deze maatregel direct uitvoerbaar wordt verklaard. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten bepleit en heeft gelet daarop geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf. De raadsman merkt wel op dat de vrijheidsbeperkende maatregel in zijn visie niet dadelijk uitvoerbaar kan worden verklaard, nu niet is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal zedendelicten. Verdachte was de stiefvader van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Zij waren afhankelijk van zijn hulp en sturing, zeker gelet op hun kwetsbaarheid en persoonlijke problemetiek. Ook moeder was zeer kwetsbaar en afhankelijk van verdachte en daardoor niet in staat om het misbruik te herkennen dan wel daarop in te grijpen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze positie door seksuele handelingen te verrichten met zijn twee stiefdochters toen zij nog zeer jong waren. Hij heeft hen gedwongen tot het verrichten van die seksuele handelingen met hem en daarbij de indruk gewekt dat dit normaal is en dat dit bij het leven hoort. Daar komt nog bij dat verdachte zijn stiefzoon [slachtoffer 3] ertoe heeft verleid en aangezet dat hij seksuele handelingen heeft verricht met zijn beide zussen. Verdachte heeft de zeer kwetsbare slachtoffers jarenlang gemanipuleerd en hen alle drie angst aangejaagd waardoor het misbruik jaren lang heeft kunnen plaatsvinden. Het is uiteindelijk pas aan het licht gekomen toen de toen 22-jarige [slachtoffer 1] daarover verklaarde bij een gedragswetenschapper van Veilig Thuis.
De slachtoffers en hun moeder bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte en waren weinig weerbaar tegen zijn dominante karakter en gedragingen. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt ook dat verdachte wist dat de slachtoffers kwetsbaar en van zijn begeleiding en ondersteuning afhankelijk waren. Dit, in combinatie met de duur van de gepleegde feiten, de zeer jeugdige leeftijd van de slachtoffers ten tijde van het plegen van de feiten en het vertrouwen dat de slachtoffers in hem stelden gaat het om zeer gewetenloze daden.
Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en daarbij hun lichamelijke integriteit zwaar aangetast.. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen en met name de ter terechtzitting namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het jarenlange seksueel misbruik heeft diepe indruk op hen gemaakt en heeft geleid tot grote psychische schade. [slachtoffer 2] heeft verklaard over de psychische gevolgen van het jarenlange misbruik en de wijze waarop verdachte haar heeft beïnvloed. Ook [slachtoffer 3] ervaart nog veel angst, verdriet, schaamte en heeft geen zelfvertrouwen kunnen ontwikkelen door het handelen van verdachte.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het uittreksel uit de justitiële documentatie gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank gezien dat drs. [psycholoog] , psycholoog, een rapport over verdachte heeft opgemaakt. De psycholoog concludeert kort gezegd dat verdachte niet lijdt aan een psychiatrische stoornis dan wel persoonlijkheidspathologie. Bij bewezenverklaring adviseert de psycholoog het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog kan gelet op de ontkennende houding van verdachte geen uitspraken doen over het recidiverisico.
Ook de reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Kort gezegd concludeert de reclassering dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat, omdat verdachte ontkent en niet eerder wegens strafbare feiten is veroordeeld. De uitkomsten van het onderzoek door de psycholoog bieden onvoldoende aanknopingspunten voor verdere begeleiding en/of interventies door de reclassering. De reclassering adviseert bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De straf.
De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten en uit oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Voor wat betreft de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal een lichtere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft gerekwireerd – komt tot een bewezenverklaring van vijf strafbare feiten en daarbij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr.
Daarnaast zal de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij, in het bijzonder [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , voor de duur van 5 (vijf) jaren, te vervangen door 2 (twee) weken hechtenis bij iedere overtreding van de maatregel. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel. Dat zal de rechtbank dan ook niet bevelen.
De gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr.
In tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding over te gaan tot het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 38z schadevergoeding Uit de pro justitia rapportage noch uit het reclasseringsadvies blijkt dat oplegging van de maatregel gewenst dan wel noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.385,00 aan materiële en een bedrag van
€ 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schadevergoeding voldoende is onderbouwd en daarom kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank en stelt zich daarbij op het standpunt dat het gevorderde bedrag proportioneel en passend is. Daarnaast kunnen de toe te kennen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Subsidiair verzoekt de officier van justitie bij gedeeltelijke toekenning van de vordering de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding nu de verdediging vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit.
Subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding nu de gevorderde materiële schadevergoeding een toekomstige kostenpost betreft. De verdediging heeft de gevorderde immateriële schadevergoeding niet betwist. Zij heeft daar geen subsidiair standpunt over ingenomen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 20.000,00 en materiële schadevergoeding ten bedrage van € 385,00 (post: eigen risico zorgverzekering 2023).
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de onder feiten 1, 2 en 5 bewezenverklaarde strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat zij van oordeel is dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen ook zonder dat concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat het in de lijn der verwachting ligt dat de benadeelde partij in het volgende kalenderjaar psychologische behandelingen zal moeten ondergaan waarvoor de gevorderde kosten van eigen risico voor de zorgverzekering over het jaar 2023 zullen worden gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 2.000,00 ter zake ‘behandelkosten na 2023’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze kosten in de toekomst daadwerkelijk zullen worden gemaakt. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naast het toe te wijzen bedrag van in totaal € 20.385,00 acht de rechtbank de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.385,00 aan materiële en een bedrag van
€ 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schadevergoeding voldoende is onderbouwd en daarom kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank en stelt zich daarbij op het standpunt dat het gevorderde bedrag proportioneel en passend is. Daarnaast kunnen de toe te kennen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Subsidiair verzoekt de officier van justitie bij gedeeltelijke toekenning van de vordering de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding nu de verdediging vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit.
Subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding nu de gevorderde materiële schadevergoeding een toekomstige kostenpost betreft. De verdediging heeft de gevorderde immateriële schadevergoeding niet betwist. Zij heeft daar geen subsidiair standpunt over ingenomen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een gedeelte van de immateriële schadevergoeding, te weten een bedrag van € 20.000,00 en materiële schadevergoeding ten bedrage van € 385,00 (post: eigen risico zorgverzekering 2023).
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de onder feiten 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbare feiten. De rechtbank overweegt dat zij van oordeel is dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen ook zonder dat concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Nu verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder de feiten 6 en 7 ten laste is gelegd, zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en naar billijkheid, toewijzen tot een bedrag van €20.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat het in de lijn der verwachting ligt dat de benadeelde partij in het volgende kalenderjaar psychologische behandelingen zal moeten ondergaan waarvoor de gevorderde kosten van eigen risico voor de zorgverzekering over het jaar 2023 zullen worden gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 2.000,00 ter zake ‘behandelkosten na 2023’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze kosten in de toekomst daadwerkelijk zullen worden gemaakt.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naast het toe te wijzen bedrag van in totaal € 20.385,00 acht de rechtbank de wettelijke rente vanaf 6 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2] komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.385,00 aan materiële en een bedrag van
€ 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schadevergoeding voldoende is onderbouwd en daarom kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank en stelt zich daarbij op het standpunt dat het gevorderde bedrag proportioneel en passend is. Daarnaast kunnen de toe te kennen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Subsidiair verzoekt de officier van justitie bij gedeeltelijke toekenning van de vordering de benadeelde partij voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding nu de verdediging vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit.
Subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding nu de gevorderde materiële schadevergoeding een toekomstige kostenpost betreft. De verdediging heeft de gevorderde immateriële schadevergoeding niet betwist. Zij heeft daar geen subsidiair standpunt over ingenomen.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 15.000,00 en materiële schadevergoeding ten bedrage van € 385,00 (post: eigen risico zorgverzekering 2023).
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder feit 5 bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank overweegt dat zij van oordeel is dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen ook zonder dat concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat het in de lijn der verwachting ligt dat de benadeelde partij in het volgende kalenderjaar psychologische behandelingen zal moeten ondergaan waarvoor de gevorderde kosten van eigen risico voor de zorgverzekering over het jaar 2023 zullen worden gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 2.000,00 ter zake ‘behandelkosten na 2023’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze kosten in de toekomst daadwerkelijk zullen worden gemaakt.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naast het toe te wijzen bedrag van in totaal € 15.385,00 acht de rechtbank de wettelijke rente vanaf 23 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2016 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3] komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

Ten aanzien van de in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Huawei stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de rechtbank teruggave van dit goed kan gelasten.
De verdediging heeft geen standpunt over het beslag ingenomen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de mobiele telefoon van het merk Huawei aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen
36f, 38v, 38w, 57, 60a, 244, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 6 primair, feit 6 subsidiair, feit 7 primair en feit 7 subsidiair:
Vrijspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 5:
iemand beneden de leeftijd van zestien jaren tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen buiten echt met een derde verleiden, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5:
een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5:
een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod voor de duur van 5 (vijf) jaren subsidiair 2 (twee) weken hechtenis.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende vijf (5) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 1997), [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1999) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2000).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee (2) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
T.a.v. feit 1, feit 2 en feit 5:
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van[slachtoffer 1], van een bedrag van € 20.385,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 136 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 20.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 3, feit 4 en feit 5:
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2], van een bedrag van € 20.385,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 136 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 20.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 5:
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van[slachtoffer 3], van een bedrag van € 15.385,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 111 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 15.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1, feit 2 en feit 5:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 20.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 20.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 1] bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 3, feit 4 en feit 5:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 20.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 20.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 2] bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 5:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 15.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schadevergoeding en € 15.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 3] bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 primair, feit 6 subsidiair, feit 7 primair en feit 7 subsidiair:
Teruggave inbeslaggenomengoed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mobiele telefoon van het merk Huawei, aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, zijnde verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. I. Klein, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2022.