ECLI:NL:RBOBR:2022:5395

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/1857
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en wijziging WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de wijziging van de WIA-uitkering. Eiser, die eerder een arbeidsongeschiktheidspercentage van 64,09% had, kreeg op 1 februari 2020 een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij het UWV zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vaststelde op 39,14%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het UWV, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de wijziging van de WIA-uitkering per 1 mei 2021 terecht heeft doorgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie slechter was dan door het UWV werd aangenomen en dat hij meer beperkingen had, maar de rechtbank vond dat het UWV voldoende had onderbouwd dat eiser op 1 februari 2020 voor 39,14% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de WIA-uitkering van eiser per 1 februari 2020 terecht had vastgesteld op basis van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de wijziging van zijn uitkering ongedaan te maken. De proceskosten en het griffierecht werden niet vergoed, aangezien eiser in beroep geen gelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1857

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Cliteur),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Procesverloop

Met het besluit van 23 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 1 mei 2021 wijzigt, omdat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 39,14%.
Met het besluit van 23 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser heeft gewerkt als productiemedewerker. Terwijl eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 1 februari 2007 bij het UWV ziekgemeld. Hierna heeft eiser een WIA-uitkering ontvangen, laatstelijk naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 64,09%. Op 1 februari 2020 heeft eiser een melding gewijzigde gezondheid bij het UWV gedaan. Hierop heeft het UWV een herbeoordeling gedaan van de arbeidsgeschiktheid van eiser.
2. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 1 februari 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies (en een reservefunctie) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de voor de schatting gebruikte functies 60,86% kan verdienen van het loon dat hij verdiende als productiemedewerker.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

4. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij onder andere rapporten van een revalidatiearts ingediend. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Als gevolg van gastronomische problemen moet eiser frequent boeren en heeft hij oprispingen. Dit maakt hem, in elk geval sociaal, ongeschikt om in de directe omgeving van collega’s te werken. Daarnaast stelt eiser dat gelet op zijn continentieproblemen de afstand van een werkplek tot een toilet geen 50 meter, maar maximaal 25 meter kan bedragen.

Waarover het gaat in deze zaak

5. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 39,14% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 februari 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

6
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 1 februari 2020 voor 39,14% arbeidsongeschikt is en dat zijn WIA-uitkering daarom vanaf 1 mei 2021 wijzigt. De rechtbank zal dat uitleggen.
7. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
8. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. De verzekeringsarts heeft medische informatie opgevraagd bij de behandelaars van eiser, deze informatie heeft zij bij haar beoordeling betrokken. Ook heeft zij eiser nog telefonisch gesproken. De verzekeringsarts heeft de klachten van eiser, het dagverhaal en de diagnose beschreven.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in haar rapport van 4 juni 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier, met daarin de informatie van de behandelaars, bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
10. De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
11. Volgens de verzekeringsarts is de medische situatie ten aanzien van de heup en de schouder onveranderd en geeft deze geen aanleiding tot toegenomen beperkingen. Wel moet er rekening worden gehouden met schouder- en heupsparende arbeid. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser belemmeringen ervaart van de maag en last heeft van opboeren, waarvoor hij zich schaamt. Dit opboeren is volgens de behandelaar functioneel van aard. De verzekeringsarts acht het opboeren vervelend, maar er is volgens haar geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Wel acht zij het aannemelijk dat eiser niet in een representatieve functie kan werken waarbij hij frequent klantcontacten heeft. Eiser ervaart ook belemmeringen van zijn blaas, hierdoor is hij aangewezen op een toilet in de buurt. Volgens de verzekeringsarts kan eiser even ophouden en hoeft hij niet zodra hij deze belemmeringen ervaart het werk uit handen te laten vallen om naar het toilet te gaan. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser bij de eerdere beoordeling in 2017 ook al scrotumpijn had. Eiser is hiervoor in 2018 voor het laatst behandeld en gebruikt meerdere keren per dag koelzalf. Volgens de verzekeringsarts is eiser hierdoor beperkt om zware/dikke beschermingsmiddelen, dan wel strakke werkkleding, te dragen en bestaan er beperkingen in langdurig lopen. De beperkingen aan zijn rechtervoet zijn volgens de verzekeringsarts wisselend van aard. Als er sprake is van een opvlamming, dan is hij beperkt om lang te lopen en staan. Deze beperkingen zijn reeds aangenomen vanwege zijn heup. De verzekeringsarts rapporteert dat eerder al uitgebreid rekening is gehouden met de belemmeringen aan de rechterschouder. De hiervoor aangenomen beperkingen blijven van kracht. In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
12
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 juni 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Uit de medische informatie zijn geen aanwijzingen voor geobjectiveerde toegenomen afwijkingen ten aanzien van de linkerheup en rechterschouder. Gelet hierop en op de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen voor de linkerheup en rechterschouder. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts, gelet op de medische informatie, ook voldoende rekening gehouden met de nieuwe klachten van eiser: het opboeren, jicht, LUTS-klachten (Lower urinary tract symptoms) en scrotumpijn.
13. Eiser voert aan dat hij ongeschikt is om in de directe omgeving van collega’s te werken en dat de afstand tot het toilet maximaal 25 meter kan bedragen. Eiser heeft in beroep rapporten van Revalis van 20 september 2021 en 26 januari 2022 ingebracht. Volgens eiser volgt uit dit eerste rapport dat ook reiken niet mogelijk is. Voorover buigen kost eiser ook veel moeite, zodat het gebogen actief zijn, volgens dit rapport, anders moet worden beoordeeld dan door de verzekeringsarts is gedaan. Daarnaast blijkt volgens eiser uit dit rapport ook dat er aanwijzingen zijn voor een reactieve depressie ten gevolge van de bij eiser aanwezige fysieke klachten.
14. In de FML is eiser vanwege het continue opboeren beperkt bevonden ten aanzien van het werken in een representatieve functie waarbij er sprake is van frequente klantcontacten. Ook is in de FML opgenomen dat een toilet in de (directe/gebruikelijke) omgeving van de werkplek moet zijn. De verzekeringsarts heeft in haar rapport gemotiveerd dat eiser zijn plas kan ophouden bij aandrang. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd daarom geen reden om aan te nemen dat het toilet maximaal op 25 meter afstand kan zijn en dat eiser in het geheel beperkt moet worden geacht om met collega’s te werken.
15
.De rechtbank vindt dat het UWV voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om meer beperkingen aan te nemen. Uit de rapporten blijkt volgens het UWV dat eiser pas ruim een jaar na de datum in geding voor het eerst door de revalidatiearts is gezien. Daarnaast stelt het UWV dat eiser onjuiste conclusies uit de rapporten trekt. Volgens eiser blijkt hieruit namelijk dat hij niet kan reiken en dat voorover buigen veel moeite kost, maar volgens het UWV zijn dit slechts bevindingen van eiser zelf die in het rapport van 20 september 2021 worden genoemd, en zijn het geen bevindingen van de onderzoeker. Ook merkt het UWV op dat de onderzoeker ten aanzien van de beperking op ‘reiken’ hoogstwaarschijnlijk niet het begrip ‘reiken’ in CBBS-termen heeft gehanteerd. Voor het werken boven schouderhoogte is eiser al beperkt geacht. Ook de mededeling ‘dat er aanwijzingen zijn voor een reactie depressie’ betekent niet dat er beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren zouden moeten gelden. De rechtbank kan deze motivering van het UWV volgen en ziet geen aanleiding om aan te nemen dat deze rapporten tot andere beperkingen hadden moeten leiden.
De arbeidskundige beoordeling
16. Volgens eiser zijn de geduide functies niet geschikt omdat hij sociaal ongeschikt is om in de directe omgeving van collega’s te werken en omdat de afstand tot het toilet maar 25 meter kan zijn. Deze stelling is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd dan ook geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
17. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 1 februari 2020 met de middelste van deze functies 60,86% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als productiemedewerker, zodat eiser voor de overige 39,14% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

18. Het UWV heeft de WIAuitkering van eiser per 1 februari 2020 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,14%.
19. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.