ECLI:NL:RBOBR:2022:5360

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22/911
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag en overschrijding beslistermijn door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft eiser op 29 december 2020 een verzoek tot herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser heeft de Belastingdienst op 19 januari 2022 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Op 7 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld, waarbij hij verzocht om een spoedige beslissing. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn voor het verzoek tot herbeoordeling is overschreden. Eiser heeft recht op een dwangsom, die door de Belastingdienst is toegekend, maar er is nog steeds geen beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak alsnog moet beslissen op het verzoek van eiser. De rechtbank wijst op de bijzondere omstandigheden, waaronder het grote aantal aanvragen voor herbeoordeling, dat rechtvaardigt dat de Belastingdienst een extra beslistermijn van 12 weken krijgt.

De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 379,50. Tevens moet de Belastingdienst het griffierecht van € 50,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter J.L.M. Dohmen en is openbaar uitgesproken op 8 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen (verweerder)

(gemachtigde: mr. [naam] ).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 29 december 2020 bij verweerder een verzoek gedaan tot herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag.
1.2
Eiser heeft verweerder in een brief van 19 januari 2022 in gebreke gesteld.
1.3
Op 7 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek tot herbeoordeling. Eiser heeft verzocht verweerder op te dragen zo spoedig mogelijk alsnog een beslissing te nemen op zijn verzoek.
1.4
Verweerder heeft op 15 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft zich op 29 december 2020 gemeld voor een herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen. In een brief van 17 maart 2021 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een compensatiebedrag van minimaal € 30.000,-. In een brief van 5 juni 2021 heeft verweerder de termijn voor de herbeoordeling verlengd met zes maanden.
3. Vast staat dat de beslistermijn op het verzoek van 29 december 2020 tot herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag is overschreden.
4. Vast staat ook dat eiser verweerder op 19 januari 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Bij de ingebrekestelling heeft eiser vermeld dat als niet tijdig een beslissing volgt, hij aanspraak maakt op een dwangsom.
5. In een besluit van 7 mei 2022 heeft verweerder eiser de maximale dwangsom van
€ 1.442,- van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegekend.
6. Verweerder heeft ook na de toekenning van de dwangsom, tot de dag van deze uitspraak nog geen besluit genomen op het verzoek tot herbeoordeling. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder dit alsnog moet doen. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb staat dat verweerder dit in beginsel binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak moet doen
7. Verweerder heeft gemotiveerd gevraagd om met toepassing van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, een langere termijn vast te stellen.
8. De rechtbank heeft onlangs in een eerdere zaak over het niet tijdig beslissen bij zaken over de herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb, de volgende lijn uitgezet.
9. Een termijn moet recht doen aan de reële mogelijkheid om zorgvuldig op een verzoek of bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
10. Bij verweerder zijn veel meer aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag binnengekomen dan was voorzien. Het verweerschrift zegt dat het aantal aanmeldingen is gestegen tot 54.000. Deze aanvragen - en eventuele bezwaren - moeten zorgvuldig worden beoordeeld. Volgens de rechtbank is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat afgeweken moet worden van de standaardtermijn van twee weken.
11. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een extra beslistermijn.
12. Verweerder heeft in eerdere zaken in het verweerschrift gevraagd om een extra beslistermijn van 12 weken. De rechtbank heeft daarop als lijn vastgesteld dat verweerder door de bijzondere omstandigheden een extra beslistermijn krijgt van 12 weken en dat die termijn termijn gaat lopen op de dag na de datum van het verweerschrift. Dit omdat verweerder in die eerdere zaken heeft toegelicht dat verweerder ongeveer 12 weken nodig heeft om alsnog te beslissen en de rechtbank er van uit gaat dat verweerder met de herbeoordeling aan de slag gaat meteen na het toezenden van het verweerschrift en niet wacht tot de rechtbank in het beroep tegen het niet tijdig beslissen uitspraak heeft gedaan.
13. De door de rechtbank uitgezette lijn houdt verder in dat als na het indienen van het verweerschrift tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank meer dan 12 weken zijn verstreken, de rechtbank geen reden meer ziet om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken.
14. Wat betekent de lijn van de rechtbank in deze zaak?
15. Verweerder heeft in deze zaak in het verweerschrift het volgende gezegd.
De verzoeken van ouders worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Helaas vindt in die afhandeling vertraging plaats. Leidend blijft echter, ondanks de vertraging, de volgorde van binnenkomst. De procedures die zien op het niet tijdig nemen van een besluit, waarin de rechter een nadere beslistermijn vaststelt, doorbreken dit systeem. Verweerder maakt zich hier zorgen over, dit mede gezien de te verwachten aantallen beroepen niet tijdig nemen van een besluit. De volgorde waarin de verzoeken kunnen worden behandeld wordt immers vanwege de door de rechter gestelde termijnen negatief beïnvloed. De ouders die niet procederen worden benadeeld en nog later in behandeling genomen. Verweerder verzoekt de rechtbank om hier mee rekening te houden bij de vaststelling van een beslistermijn en de hoogte van de dwangsom.
16. De rechtbank maakt uit het verweerschrift op dat verweerder vraagt om een termijn van 12 weken die gaat lopen op het moment dat de herbeoordeling daadwerkelijk begint, zoals met aanwijzing van persoonlijk zaakbehandelaar.
17. Voor zover de rechtbank bekend is er tot op dag van deze uitspraak nog geen begin gemaakt met de herbeoordeling en is er ook nog geen persoonlijk zaakbehandelaar aangewezen.
18. De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden nu af te wijken van de ingezette lijn.
19. In de wet is al een ruime termijn van in totaal één jaar voor de herbeoordeling opgenomen. Dat er veel meer meldingen zijn binnengekomen dan verwacht vindt de rechtbank, mede omdat verweerder ook nog de extra termijn van 42 dagen uit artikel 4:17 van de Awb heeft gehad en er in beginsel ook nog 12 weken worden toegekend vanaf de datum van het verweerschrift, onvoldoende reden om te bepalen dat de termijn van 12 weken pas gaat lopen op het moment dat daadwerkelijk met de herbeoordeling wordt begonnen, zoals door aanwijzing van een persoonlijk zaakbehandelaar. Toekenning van wat verweerder vraagt zou overigens ook betekenen dat de termijn om alsnog te beslissen onzeker wordt en afhankelijk van de keuzes van verweerder.
20. Het argument van verweerder dat het toewijzen van dwangsommen bij zaken als deze leidt tot doorkruising van de volgorde van afhandeling van de verzoeken, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om hierover anders te oordelen in het licht van het door verweerder genoemde aantal van 54.000 meldingen. Want dat komt er toch op neer dat degene die zich heeft gemeld moet wachten tot er capaciteit is om de herbeoordeling te behandelen en na het verbeuren van de dwangsom van € 1.442,- van artikel 4:17 van de Awb geen mogelijkheden meer heeft om behandeling van zijn verzoek af te dwingen. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de oplossing voor het probleem bij de afhandeling van de herbeoordelingen moet zijn dat degene die een beroep niet tijdig beslissen instelt moet wachten tot verweerder voldoende capaciteit heeft en dat dus geen dwangsom wordt opgelegd.
21. Daarom zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak alsnog op het verzoek van eiser moet beslissen.
22. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als die termijn van twee weken wordt overschreden.
De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
23. Het beroep is dus gegrond.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat hij alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom is verschuldigd.
25. Verweerder moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen 2 weken na verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit te nemen op het verzoek om herbeoordeling;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 8 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.