ECLI:NL:RBOBR:2022:5244

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
71/311775-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen van in totaal EUR 1.095.835,- met voorwaardelijk opzet

Op 8 juni 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1964 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was preventief gedetineerd in P.I. Grave. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 november 2021 betrokken was bij meerdere geldoverdrachten, waarbij hij als koerier optrad. In totaal werd vastgesteld dat de verdachte geldbedragen van ongeveer € 1.095.835,- had gewitwasht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte werd op basis van de bewijsvoering, waaronder verklaringen van verbalisanten en aangetroffen tokens, schuldig bevonden aan het witwassen van deze bedragen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het merendeel van de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd. De door de officier van justitie gevorderde geldboete werd niet opgelegd, omdat de rechtbank onvoldoende bekend was met de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71/311775-21
Datum uitspraak: 8 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[Verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans preventief gedetineerd in: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 februari 2022, 13 april 2022 en 25 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 januari 2022.
Na wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 23 februari 2022 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 17 november 2021 te [plaatsnaam] , althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een of meerdere voorwerpen, te weten
- op of omstreeks 11 november 2021 een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) € 400.000 en/of
- op of omstreeks 13 november 2021 een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal)

(ongeveer) € 300.000 en/of

- op of omstreeks 17 november 2021 een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal)

(ongeveer) € 292.510 en/of € 103.325 en/of € 1.315

a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e)

voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of

b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2021 tot en met 17 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van € 1.097.150,-.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 november 2021 wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard, met uitzondering van het witwassen van het bedrag van € 1.315,- , waarvoor verdachte partieel vrijgesproken dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft op de gronden als vermeld in haar pleitaantekeningen integrale vrijspraak bepleit, nu niet bewezen kan worden verklaard dat de ten laste gelegde bedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Daarnaast kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Partiële vrijspraak.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het geldbedrag van € 1.315,- zijn eigen geld betreft, bestemd voor zijn dagelijkse uitgaven. De rechtbank stelt vast dat dit geldbedrag in de portemonnee van verdachte is aangetroffen, een (relatief) geringe omvang heeft en er geen apart onderzoek is gedaan naar de herkomst van het geldbedrag. De rechtbank zal verdachte hierom - in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouwe - partieel vrijspreken van het witwassen van het bedrag van € 1.315,-.
Bewijsmiddelen.

1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 mei 2022, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Ik wist dat het over geld ging. Er werd tegen mij gezegd dat het ongeveer 300.000 moest zijn. Ik heb het niet nageteld. Er staat 300k op het papier. Dat heb ik op het briefje gezet, om het bij te houden. Ik kreeg op enig moment bericht ‘er is geld, kom maar halen’. Ik heb het geld van iemand in Utrecht bij het stadion gekregen. Ik heb hem de sleutels gegeven, ben een half uur weggegaan en toen ik terugkwam zat de bigshopper in de kofferbak. Ik had gezegd dat ik zou helpen bij deze keer. Ik ben op de 17e
(de rechtbank begrijpt: 17 november 2021)niet onder druk gezet. Ik kende [medeverdachte] niet. De iPhone was inderdaad van mij en de notitie daarin heb ik zelf genoteerd en in de iPhone laten staan. Ik weet wat een token is. Ik zou een briefje van 5 krijgen met het nummer erop wat mij gegeven is. Daaruit kon ik verifiëren dat degene die het aan mij gaf ook dezelfde [persoon] was als die het zou moeten krijgen. Ik was de enige die de kluis open en dicht kon maken.

2. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 17 november 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 73 en 74)

Op 17 november 2021 reden wij over het parkeerterrein van [naam hotel], gelegen aan [adres] . Wij zagen dat er een zwartkleurige Mercedes Benz geparkeerd stond in een parkeervak op dit genoemde terrein. De bestuurder van de Mercedes Benz bleek later verdachte [Verdachte] te zijn. Wij zagen dat [Verdachte] de Mercedes Benz vervolgens naast de genoemde Volkswagen Golf parkeerde. Wij zagen dat het raam aan de passagierszijde van de Mercedes Benz open ging. Wij zagen dat de bestuurder van de Volkswagen Golf, later bleek dit verdachte [medeverdachte] te zijn, naar de passagierszijde van de Mercedes Benz liep. Wij zagen dat [medeverdachte] contact maakte met [Verdachte] . Wij zagen dat [medeverdachte] zijn hoofd door het raam van de Mercedes Benz stak. Wij zagen dat [medeverdachte] vervolgens een groenkleurige bigshopper vanaf de passagiersstoel van de Mercedes Benz pakte en met deze bigshopper naar de achterzijde van de Volkswagen Golf liep. Wij zagen dat [medeverdachte] de groenkleurige bigshopper achterin de kofferbak van de Volkswagen Golf zette. Wij zagen dat hij de hengsels van de bigshopper beet hield en deze uit elkaar trok om in de bigshopper te kijken. Wij zagen dat [medeverdachte] bij de geopende kofferbak bleef staan. Wij zagen dat [Verdachte] wegreed in de richting van de uitgang van het parkeerterrein. Wij gaven via de portofonische verbinding door dat er een Mercedes Benz, met het genoemde kenteken weg reed vanaf het [naam hotel] terrein, met het verzoek om de bestuurder staande te houden. De bestuurder [Verdachte] werd nog geen twee minuten nadat wij verzochten dit voertuig staande te houden, staande gehouden door collega’s. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , opende de kofferbak van de Volkswagen Golf, ter inbeslagname van de bigshopper. Ik zag hier de groenkleurige bigshopper. Ik zag dat er een grote hoeveelheid eurobiljetten in de groene bigshopper lag.

3. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 17 november 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 76 en 77):

Ik zag dat er aan de meest rechterzijde van het pompstation een zwarte Mercedes station stond. De persoon overhandigde ons een geldig huurcontract en een geldig op naam gesteld Nederlands rijbewijs en wij zagen dat de persoon genaamd was: [Verdachte] geboren [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] . Vervolgens vroeg ik, verbalisant [verbalisant 4] , of hij net een overdracht had gedaan van een bigshopper. Wij hoorden [Verdachte] verklaren dat hij inderdaad een bigshopper had afgegeven. Wij hebben verdachte [Verdachte] aangehouden terzake witwassen.

4. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 18 november 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 91):

Op 17 november 2021 trad ik binnen in de woning/hotelkamer [adres] , [kamernummer] , zijnde hotel [naam hotel] te [plaatsnaam] , bewoond/gehuurd door [Verdachte] .

5. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 30 november 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 105 t/m 108):

Op 17 november 2021 werd aangevangen met een doorzoeking van hotelkamer [kamernummer] van [naam hotel] te [plaatsnaam] . In de kledingkast werd een kluis aangetroffen. In deze kluis werd het volgende aangetroffen: een rode plastic tas, een gele plastic tas en een bundel van eurobiljetten. Deze bundel betrof in totaal vijftig biljetten van € 20,-, zijnde in totaal € 1.000,-. In totaal zat in de gele plastic tas € 38.625,- en in de rode plastic tas € 60.850,-. In de handtas werden meerdere eurobiljetten, totaal € 2.850, aangetroffen.

6. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] van 26 november 2021, incl. bijlagen, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 98 t/m 100):

Op 17 november 2021 werd in het onderzoek 26Morley op verschillende locaties contant geld in beslag genomen. Het grootste deel van dat geld werd daarna in waardezakken gedaan en door het KBH overgedragen aan de Nederlandsche Bank, alwaar het geld werd geteld. Op 23 november 2021 ontving ik een email van het KBH met daarin bijlagen met telstaten en stortingsbewijzen van het geld uit deze waardezakken.
Op 17 november 2021 werd een tas met daarin een hoeveelheid contant geld in de Volkswagen Golf met [kenteken] in beslaggenomen. Op 17 november 2021 vertelde een medewerker van het KBH mij dat hij samen met verbalisanten van het Flex Interventie Team van de Landelijke Eenheid het geld in de waardezakken met de nummers 82109450, 82109451, 82109452, 82109453 had gedaan. Op de ontvangen telstaten van het KBH zag ik de volgende geldtellingen per waardezak:
Waardezak
bedrag
82109450
€ 75.010
82109451
€ 105.550
82109452
€ 79.950
82109453
€ 32.000
Totaal
€ 292.510
Op 17 november 2021 vond een doorzoeking plaats van hotelkamer [kamernummer] van hotel [naam hotel] in [plaatsnaam] . Daarbij werden vier verschillende geldbedragen in beslag genomen.
Omschrijving goed
Bedrag
Geld uit handtas
€ 2.850
Geld uit gele plastic tas (uit kluis)
€ 38.625
Geld uit rode plastic tas (uit kluis)
€ 60.850
Bundel 20 eurobiljetten (uit kluis)
€ 1.000
Totaal
€ 103.325
In de portemonnee van [Verdachte] werd ook een vijfeurobiljet aangetroffen en in beslag genomen met daarop de handgeschreven tekst “17-1 1 300k”.
In de jaszak van [Verdachte] werd een mobiele telefoon aangetroffen van het merk Samsung. In het telefoonhoesje daarvan werden twee vijfeurobiljetten aangetroffen en in beslag genomen.
Op één daarvan stond de handgeschreven tekst “11-11-2021 400.000”. Op de andere stond de tekst “13-11-2021 300.000”.

7. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] van 24 november 2021, incl. bijlage, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 146):

De iPhone is aangetroffen in de auto waar [Verdachte] in reed op de betreffende dag. In de map ‘Notities’ op de iPhone staat het volgende geschreven:
Ontvang. 187500. En 317000. 2 rug tekort 11-11 400.000 af gegeven 12-11. 237.500 ontv. 13-11-300k afgegeven 15-301625. Afgeven 300-15-11.
Deze notitie is aangemaakt op 10-11-2021 en voor het laatst aangepast op 16-11-2021.
Opmerking verbalisant: Het lijkt een administratie waarbij steeds de datum is genoemd met daarna een ontvangen of afgegeven geldbedrag.
Eerder is beschreven dat er twee tokens zijn aangetroffen: bankbiljetten van 5 euro, waar met pen de volgende tekst op was geschreven:
11-11-2021 400.000
13-11-2021 300.000
Deze tekst, de data en bedragen, komen overeen met de notitie in de telefoon van [Verdachte] .

8. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 26 november 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 132):

Op 26 november 2021 heb ik de ontvangen gegevens van iCOV nader onderzocht. Het
betreft een iRVI van verdachte [Verdachte] . De volgende bankrekeningen zijn bekend bij [Verdachte] met het daarbij behorende saldo op 31 december van het genoemde jaar:
Bank
Rekeningnummer
2020
2019
2018
2017
2016
Volksbank
[rekeningnummer]
€ 567
€ 601
€ 678
€ 707
€ 800

9. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] van 14 december 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (p. 142):

Uit de gegevens van iCOV blijkt dat [medeverdachte] geen legaal inkomen conform de inkomstenbelasting heeft.

Nadere bewijsoverwegingen.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde bedragen. Voor een veroordeling van witwassen dient te worden bewezen dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In dit geval zijn er geen specifieke misdrijven aan te duiden waaruit het geld afkomstig is geweest. Verdachte is niet recent in verband gebracht of te brengen met concrete eigen of andermans strafbare feiten. Nu geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de geldbedragen en een gronddelict, zal vastgesteld dienen te worden of het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn [2] .
De overdracht op 17 november 2021.
Verdachte heeft op 17 november 2021 een geldbedrag van bijna drie ton overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte] door zijn Mercedes naast de Volkswagen Golf van [medeverdachte] te parkeren, kort contact met [medeverdachte] te maken en daarna de bigshopper met daarin het geld die op de passagiersstoel van de Mercedes stond door [medeverdachte] in de Volkswagen Golf te laten plaatsen. De rechtbank constateert het volgende aangaande deze overdracht. Het aangetroffen geldbedrag kan om te beginnen niet verklaard worden uit de geregistreerde legale inkomsten van de verdachte of medeverdachte [medeverdachte] . Vervolgens geldt dat verdachte een ongebruikelijk grote hoeveelheid geld contant heeft vervoerd en verpakt in een bigshopper, dit alles in een gehuurde auto die niet op naam van verdachte stond. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Daarnaast is het in een auto vervoeren van een dergelijk groot geldbedrag zonder verder enige bescherming zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Verder heeft verdachte het van iemand ontvangen geldbedrag van drie ton ongeteld aan een voor hem onbekend persoon, te weten [medeverdachte] , geleverd, aldus de verklaring van verdachte. Deze overdracht vond plaats op een parkeerterrein aan de openbare weg. Tot slot is er door verdachte gebruik gemaakt van een zogenaamde ‘token’, een biljet van € 5,- met een uniek serienummer, dat verdachte en anderen in staat stelde te verifiëren of het geldbedrag wel aan de juiste persoon werd overgedragen. Dit komt overeen met de verklaring van de verdachte. Op de token die voor deze overdracht werd gebruikt stond “17-11” en “300k” geschreven, overeenkomend met de datum van 17 november en het bedrag van ongeveer
€ 300.000,- dat op deze dag door verdachte kort voor zijn aanhouding is overgedragen.
Anders dan door de raadsvrouwe bepleit, is de rechtbank van oordeel dat voornoemde omstandigheden het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven rechtvaardigen. Uit de jurisprudentie, anders dan de twee uitspraken die door de raadsvrouwe zijn aangehaald, volgt immers dat er - ook in het geval van Hawala-bankieren - naast de witwastypologieën, geen extra omstandigheden zijn vereist om het ontstaan van dit witwasvermoeden te rechtvaardigen. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er in casu geen sprake is van Hawala-bankieren, nu de rechtbank hiervoor - anders dan de tokens en de contante geldbedragen - geen aanwijzingen in het procesdossier vindt en verdachte - anders dan de door de verdediging aangehaalde uitspraken doen vermoeden- dat standpunt niet inneemt en daarover niet heeft verklaard.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen aldus het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven en maken dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit blijkt dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 mei 2022 en verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij nog geld tegoed had van zijn overleden vader, dat een oude zakenpartner van zijn vader ervoor gezorgd heeft dat verdachte dat geld alsnog ontving en dat verdachte vervolgens door deze persoon werd gevraagd op zijn beurt hier iets terug voor te doen. Dat ‘iets terug doen’ bestond uit het overdragen van het geld op 17 november 2022 omdat de persoon die de overdracht eigenlijk zou doen ziek was geworden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee niet de vereiste concrete verifieerbare verklaring heeft gegeven. Verdachte verklaart inconsistent over hoe vaak en op welke tijdstippen hij zijn ‘opdrachtgever’ heeft ontmoet en over wanneer hij het geld heeft gekregen. Daarnaast wordt niet duidelijk wie deze ‘opdrachtgever’ en diens entourage waren. Verdachte verklaart uiteindelijk enkel dat de persoon die het geld voor verdachte bij zijn vader heeft ‘teruggehaald’ [persoon] heet, maar verdachte wil of kan geen achternaam noemen. Verdachte is ter terechtzitting van 25 mei 2022 uitvoerig bevraagd door de rechtbank en de officier van justitie alsmede uitgebreid in de gelegenheid gesteld om aan zijn verklaring handen en voeten te geven, maar is niet in staat gebleken om zijn verhaal voldoende te concretiseren, zodat onderzoek door het openbaar ministerie naar zijn verklaring ook niet mogelijk is.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich minstgenomen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 292.510,-.
Het geld op de hotelkamer.
Op de hotelkamer van verdachte wordt in plastic tassen en een bundel een contant geldbedrag van in totaal € 103.325,- aangetroffen. De rechtbank constateert dat dit geld kort na de hierboven weergegeven overdracht bij verdachte wordt aangetroffen. Bij die eerdere overdracht was het geld verpakt in een tas, net als het de grote hoeveelheid contant geld op de hotelkamer van verdachte. Verdachte heeft een groot contant geldbedrag voorhanden zonder dat daarvoor de noodzaak van beroep of bedrijf bestaat, terwijl het fysieke bezit van grote bedragen in contanten ook hier veiligheidsrisico’s met zich brengt. Tot slot kan het geldbedrag niet uit de geregistreerde legale inkomsten van verdachte worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, bezien in het licht van de eerdere overdracht, het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven rechtvaardigt en dat maakt dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou moeten volgen dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft verklaard dat het geld in de kluis zijn eigen geld was. Het betrof het geld dat hij had teruggekregen van [persoon] . Volgens verdachte was [persoon] een oude zakenpartner van zijn vader, die het geld waar verdachte na zijn vaders overlijden nog recht op zou hebben vanwege zijn participatie in het bedrijf van zijn vader, voor verdachte heeft ‘teruggehaald’. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 25 mei 2022 en de eerdere verhoren in het onderzoek geeft verdachte - ondanks dat hem daar uitgebreid de mogelijkheid toe is geboden – echter verder geen duidelijkheid over de herkomst van het aangetroffen geld; bijvoorbeeld over bij wie of hoe dat geld van zijn overleden vader is teruggehaald of hoe het geld aan verdachte is teruggegeven. Verder maakt verdachte niet inzichtelijk, bijvoorbeeld door een duidelijke verklaring of het overleggen van administratie, waarom verdachte recht heeft op een bedrag van € 103.325,-. De door de verdediging overlegde e-mail van de broer van verdachte maakt dit niet anders, nu daaruit enkel geconcludeerd kan worden dat de vader van verdachte mogelijk in het bezit was van meerdere panden, maar waar verder niets over de (hoogte van de) vordering van verdachte uit blijkt. Tot slot weigert verdachte over [persoon] , anders dan zij voornaam, meer gegevens, zoals zijn achternaam te verschaffen. De rechtbank is hierom - anders dan de raadsvrouwe - van oordeel dat de verklaring van verdachte niet voldoet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde eisen, nu deze onvoldoende geconcretiseerd wordt door verdachte en daarmee voor het openbaar ministerie niet verifieerbaar is.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich minstgenomen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 103.325,-.
De tokens.
In de jaszak van verdachte wordt een mobiele telefoon van het merk Samsung gevonden. In het telefoonhoesje daarvan worden twee briefjes van € 5,- aangetroffen. De rechtbank gaat ervanuit dat deze briefjes zogenaamde ‘tokens’ zijn, nu beide briefjes grote overeenkomsten vertonen met het token (het briefje van € 5,- aangetroffen in de portemonnee van verdachte) - waarover verdachte heeft verklaard dat het een token betrof - dat bij de hierboven beschreven overdracht van 17 november 2021 is gebruikt. Op beide briefjes staat immers een datum - ‘11-11-2021’ en ‘13-11-2021’ – én een geldbedrag - respectievelijk ‘400.000’ en ‘300.000’ - geschreven. De rechtbank constateert dat de datum op de eerdere token overeenkomt met de datum van de daadwerkelijke overdracht van het geld op 17 november 2021. De rechtbank constateert ook dat het geldbedrag bij benadering overeenkomt met het overgedragen bedrag, immers bleek uit het token dat er 300.000 overgedragen zou worden terwijl het overgedragen bedrag € 292.510,- betrof. Gelet op deze omstandigheden, alsmede in het licht van de eerdere overdracht van 17 november 2021, concludeert de rechtbank - anders dan door de raadsvrouwe betoogd - dat verdachte op 11 november 2021 een geldbedrag van € 400.000,- en op 13 november 2021 een geldbedrag van € 300.000,- voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Daarbij betrekt de rechtbank dat er in de iPhone van verdachte een notitie wordt aangetroffen die overeenkomt met de informatie die blijkt uit de tokens: “
11-11 400.000 af gegeven 13-11-300k afgegeven.”Er is voor deze twee transacties dus zowel een afgiftebewijs als een administratie voorhanden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 mei 2022 verklaard dat de Samsung van iemand anders was en dat de tokens al in het hoesje van de Samsung zaten toen hij de telefoon van die ander ontving. Ondanks dat verdachte ter terechtzitting door de rechtbank en de officier van justitie uitgebreid is bevraagd over de Samsung, kon verdachte geen duidelijkheid geven over de naam van de eigenaar van de telefoon, wanneer hij de telefoon van de eigenaar had gekregen, waarom hij deze bij zich moest houden, waarom hij hem op zak had en niet veilig in de kluis bewaarde, wanneer hij de telefoon aan de eigenaar terug zou geven en hoe hij met de eigenaar in contact zou komen als hij de telefoon diende terug te geven. In dit verband heeft verdachte ook verklaard dat hij de notitie in zijn iPhone op verzoek van deze persoon heeft gemaakt en dat deze notitie aantekeningen bevat van overdachten waarbij die persoon was betrokken en niet verdachte. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Niet alleen is op geen enkele manier te verifiëren wie die persoon van wie de Samsung zou zijn dan is, maar ook klopt het door verdachte geschetste tijdpad niet. De notitie in zijn iPhone is immers voor het eerst aangemaakt vóórdat de overdrachten op 11 en 13 november 2021 hebben plaatsgevonden. Uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring volgt dat hij de opdracht een notitie te maken en de Samsung zelf kreeg nadat de overdrachten van 11 en 13 november 2021 hadden plaatsgevonden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen door de rechtbank, acht de rechtbank bewezen dat de overdracht van deze twee geldbedragen onder dezelfde omstandigheden heeft plaatsgevonden als de eerder besproken overdracht van 17 november 2021 en acht aldus een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven gerechtvaardigd. Er mag in dat geval van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou moeten volgen dat de geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Een dergelijke verklaring van verdachte ontbreekt.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich minstgenomen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de geldbedragen van ongeveer € 400.000,- en € 300.000,-.
Conclusie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van verschillende geldbedragen van in totaal € 1.095.835,-.
Pleegperiode.
De rechtbank constateert dat de bewezenverklaarde handelingen zich in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 november 2021 concentreren en zal daarom de bewezenverklaarde periode verkorten tot die (ruim) twee weken in november 2021.
Gewoontewitwassen.
Uit het dossier volgt tevens dat verdachte in de bewezenverklaarde periode betrokken is geweest bij meerdere geldoverdrachten in Nederland. Verdachte had daarbij een uitvoerende rol als koerier. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gewoonte, zijn - naast de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handeling - ook de omstandigheden waaronder verdachte de witwashandelingen heeft gepleegd, alsmede de intentie van verdachte bij een en ander, van belang. Uit hetgeen hierboven is weergegeven volgt dat verdachte op 11 november 2021, 13 november 2021 en 17 november 2021 geldbedragen van respectievelijk ongeveer € 400.000,-, ongeveer € 300.000 en € 292.510,- heeft overgedragen. Daarnaast heeft verdachte op 17 november 2021 een contant geldbedrag van € 103.325,- voorhanden. Het betroffen aldus steeds forse geldbedragen die verdachte in zijn bezit had en/of heeft overgedragen. Bij de drie overdrachten werd bovendien gebruik gemaakt van tokens; een veelgebruikte vorm van ‘legitimatie’ binnen het criminele milieu. Ook hield verdachte een administratie bij op zijn iPhone. Tot slot nemen verbalisanten op 17 november 2021een efficiënte, zakelijke overdracht tussen verdachte en [medeverdachte] waar, hetgeen volgens de rechtbank eveneens wijst op de professionaliteit van verdachte als geldkoerier.
Uit bovengenoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verdachte niet slechts incidenteel betrokken was bij het witwassen, maar dat de betrokkenheid van verdachte en structureel van aard was in deze relatief korte periode van ruim twee weken. Gelet op de professionaliteit van uitvoering, de hoogte van de aangetroffen bedragen en de ernst van de gedraging concludeert de rechtbank dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Nu verdachte de criminele geldbedragen steeds aan een ander afgeleverd heeft en aldus in samenwerking met een ander heeft witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 november 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten
- op 11 november 2021 een geldbedrag van in totaal ongeveer € 400.000 en
- op 13 november 2021 een geldbedrag van in totaal ongeveer € 300.000 en
- op 17 november 2021 geldbedragen van in totaal € 292.510 en € 103.325
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een geldboete ter hoogte van € 40.000,- [zegge: veertigduizend euro]. Tot slot heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 103.325,- gevorderd (items 1 tot en met 4 op de beslaglijst), alsmede de verbeurdverklaring van de briefjes van € 5,- (items 6 tot en met 8 op de beslaglijst) en de iPhone (item 9). De overige inbeslaggenomen goederen kunnen volgens de officier van justitie worden teruggegeven aan verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend is. Er dient volgens de raadsvrouwe een lagere straf dan genoemd in de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten opgelegd te worden, nu er in casu geen sprake is van een frauduleuze context. Daarnaast dient de rechtbank enkele strafverminderende factoren bij haar strafoplegging te betrekken, te weten onder andere de omstandigheid dat verdachte inzicht heeft gegeven in zijn handelen en verantwoordelijkheid neemt voor deze overdracht, dat verdachte fysieke problemen heeft waardoor zijn verblijf in detentie hem zwaar valt, dat de familie van verdachte in Colombia verblijft en hij hen niet kan bezoeken tijdens zijn detentie, en dat verdachte al ruim een half jaar in voorarrest verblijft.
Ten aanzien van het beslag vraagt de verdediging om teruggave van het geld uit de kluis en de iPhone van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een aanzienlijk geldbedrag, te weten (in totaal) ongeveer € 1.095.835,-. In een relatief korte periode van ruim twee weken heeft verdachte meerdere geldbedragen waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren als koerier overdragen. Dit is een ernstig feit. Door het witwassen van crimineel vermogen komen inkomsten uit onderliggende criminaliteit ter vrije beschikking. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. Daarnaast houdt het ook het plegen van ernstige criminele feiten lucratief, omdat het illegaal verdiende geld zo besteed kan worden. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de effecten van zijn gedrag voor de samenleving waar hij deel van uitmaakt. Sterker nog, uit het procesdossier lijkt het beeld naar voren te komen dat verdachte onderdeel uitmaakt van een professioneel netwerk waarin gebruikt wordt gemaakt van tokens.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten met betrekking tot fraude. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor wat betreft fraude met een benadelingsbedrag van meer dan
€ 1.000.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank zal in strafverzwarende zin rekening houden met het feit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overdrachten van (grote) geldbedragen in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 november 2021, waardoor sprake is geweest van een gewoonte en met het feit dat, anders dan bij gewoonweg fraude, met witwassen het zware criminele milieu gediend wordt. Gelet op het hiervoor overwogene, acht de rechtbank de door de raadsvrouwe bepleite strafmaat in casu niet passend.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van dertig maanden op zijn plaats.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde oplegging van een geldboete op zich passend bij een feit als het onderhavige, maar is van oordeel dat in casu onvoldoende bekend is over de draagkracht van verdachte alsmede de verdiensten van verdachte met het bewezenverklaarde feit. Bovendien wordt er een groot onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag verbeurdverklaard. Al met al acht de rechtbank oplegging van een geldboete daarom niet opportuun.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Conclusie.
Alles afwegend, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht passend en geboden.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan of met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;

Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- 2.850 euro (lefc921032_696971);
- 38.625 euro (Lefc921032_696972);
- 60.820 euro (lefc921032_696973);
- 1.000 euro (LEFc921032_696974);
- 5 euro (PL0900-2021364036-2908031);
- 5 euro (PL0900-2021364036-2908033);
- 5 euro (PL0900-2021364036-2908038).
Teruggave inbeslaggenomen goederen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
- 1.315 euro (PL0900-2021364036-2908045);
- 1 STK GSM, iPhone (PL0900-2021364036-G2907985);
- 1 STK Papier (PL0900-2021364036-G2908011);
- 2 STK Papier met notitie (PL2600-LEFC921032_703581),
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. M.R.A. de Werd en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 8 juni 2022.
Mr. W.B. Kok is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, Team Finec, genummerd LEFC921032, onderzoeksnaam 26Morley.
2.Overeenkomstig: Gerechtshof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.