ECLI:NL:RBOBR:2022:5238

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
01/153806-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 2 december 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee verkeersongevallen. Het eerste ongeval vond plaats op 25 januari 2021 in Oss, waarbij de verdachte als bestuurder van een bestelauto een fietser, mevrouw [slachtoffer 1], aanreed, die hierbij om het leven kwam. De verdachte reed met een snelheid tussen de 74 en 87 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot de dood van het slachtoffer.

Het tweede ongeval vond plaats op 18 juli 2021 op de A50, waarbij de verdachte met een snelheid van 233 km/u, fors onder invloed van alcohol, een andere auto aanreed, bestuurd door de heer [slachtoffer 2]. Dit resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, die een gebroken lendenwervel opliep. De rechtbank concludeerde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat zijn schuld in deze zaak verzwakte.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere verkeersovertredingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01.153806.21 en 01.195431.21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 2 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2022. Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 13 oktober 2022.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01.153806.21 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te Oss, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de Molenstraat en/of de Nieuwe Hescheweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-met een (veel) te hoge snelheid gelegen tussen de 74 kilometer per uur en 87 kilometer per uur over de Molenstraat te rijden, terwijl daar een snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan en/of
-een voor hem van rechts komende bestuurster van een fiets niet en/of niet tijdig op te merken en/of
-tegen de bestuurster van de fiets aan te botsen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2021 te Oss, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Molenstraat en/of de Nieuwe Hescheweg,
-met een (veel) te hoge snelheid gelegen tussen de 74 kilometer per uur en 87 kilometer per uur over de Molenstraat heeft gereden, terwijl daar een snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan en/of
-een voor hem van rechts komende bestuurster van een fiets niet en/of niet tijdig heeft opgemerkt en/of
-tegen de bestuurster van de fiets is aangebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de zaak met parketnummer 01.195431.21 is aan verdachte (nadat de tenlastelegging op de zitting van 18 november 2022 is gewijzigd) tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 in de gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de Rijksweg A50), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (te weten 2,21 milligram ethanol/alcohol per milliliter bloed) met een snelheid van ongeveer 233 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over de Rijksweg A50 te rijden en/of niet voldoende aandacht bij het overige verkeer op die Rijksweg A50 te houden en/of een voor hem rijdende personenauto niet tijdig op te merken en/of niet voldoende ruimte tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die voor hem rijdende personenauto te houden en/of met een snelheid van ongeveer 198 kilometer per uur tegen die voor hem rijdende personenauto aan te rijden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken lendewervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding.
In de zaak met parketnummer 01.153806.21 gaat het om een verkeersongeval dat op 25 januari 2021 heeft plaatsgevonden. Verdachte was hierbij betrokken als bestuurder van een bestelauto. Het slachtoffer dat op de fiets bij het ongeval betrokken was, mevrouw [slachtoffer 1] , is hierbij om het leven gekomen.
In de zaak met parketnummer 01.195431.21 gaat het om een verkeersongeval dat op 18 juli 2021 heeft plaatsgevonden. Daarbij waren twee personenauto’s betrokken. Verdachte was de bestuurder van de ene auto en de heer [slachtoffer 2] , het slachtoffer, was bestuurder van de andere auto. Het slachtoffer heeft hierbij lichamelijk letsel opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van het verkeersongeval van 25 januari 2021 heeft de officier van justitie zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door de schuld van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor het slachtoffer is gedood. Onder verwijzing naar het geheel van de gedragingen, de aard en ernst daarvan alsmede de omstandigheden van het geval, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de mate van schuld als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gekwalificeerd kan worden.
Ten aanzien van het verkeersongeval van 18 juli 2021 heeft de officier van justitie, wederom overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, betoogd dat ook dit ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door de schuld van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Onder verwijzing naar het geheel van de gedragingen, de aard en ernst daarvan alsmede omstandigheden van het geval, heeft de officier van justitie zich ten aanzien van dit verkeersongeval op het standpunt gesteld, met verwijzing naar artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), dat de mate van schuld als roekeloos gekwalificeerd kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van het verkeersongeval van 25 januari 2021 heeft de raadsman een algehele vrijspraak bepleit. In de kern komt het verweer er op neer dat niet kan worden bewezen dat verdachte schuld had aan het ontstaan van het verkeersongeval en dat hij daarom moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De subsidiaire ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW (het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg) kan volgens de raadsman evenmin worden bewezen.
Ten aanzien van het verkeersongeval van 18 juli 2021 heeft de raadsman geen inhoudelijk verweer gevoerd. Wel heeft de raadsman opgemerkt dat de rechtbank kritisch zal moeten kijken of het door slachtoffer [slachtoffer 2] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

Het verkeersongeval van 25 januari 2021
Op 25 januari 2021, omstreeks 20.00 uur, reed verdachte als bestuurder van een bestelbus over de Molenstraat in Oss richting de kruising Molenstraat/Nieuwe Hescheweg met de Hescheweg/Monseigneur van den Boerpark. Slachtoffer [slachtoffer 1] reed op dat moment op haar fiets over de Hescheweg in de richting van voornoemd kruispunt. Op het kruisingsvlak van voornoemd kruispunt kwam verdachte in botsing met het slachtoffer. Verdachte reed op dat moment over een voorrangsweg en had even daarvoor een voor hem groen uitstralend verkeerslicht gepasseerd, terwijl het slachtoffer ten opzichte van verdachte van rechts aan kwam fietsen en kort voor het ongeval een voor haar rood uitstralend verkeerslicht had genegeerd. Als gevolg van deze botsing kwam het slachtoffer met haar fiets ten val. Door de aanrijding en de val liep het slachtoffer aanzienlijk letsel op en is zij aan haar verwondingen komen te overlijden.
Forse overschrijding van de maximumsnelheid
Uit het forensisch onderzoek (het proces-verbaal snelheidsvalidatie en het proces-verbaal Analyse VRI data) naar het verkeersongeval is gebleken dat verdachte, kort voor het passeren van het kruispunt waar het fatale ongeval heeft plaatsgevonden, zijn snelheid heeft verhoogd. Bij het passeren van de stopstreep kort voor de plaats van de daadwerkelijke aanrijding reed verdachte in de bestelauto met een snelheid tussen de 74 km per uur en 87 km per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km per uur bedroeg. Er was dus sprake van een overschrijding van de maximumsnelheid tussen de 24 kilometer per uur en 37 kilometer per uur. De rechtbank overweegt dat dit een forse overschrijding is van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Bijkomende verkeersomstandigheden waarmee verkeersdeelnemers bij hun rijgedrag rekening dienen te houden zijn in deze specifieke situatie dat het ten tijde van het verkeersongeval donker was, dat het regende en het wegdek nat was. Voorts heeft het ongeval plaatsgevonden op een onoverzichtelijk kruispunt met een flauwe bocht naar links. Verdachte was ter plaatse goed bekend, hij wist dat rechts van die kruising een zijstraat was gesitueerd en dat uit die richting verkeer kon komen. Verdachte had er op bedacht moeten zijn dat er verkeersdeelnemers uit die richting zouden kunnen komen. Hierbij had verdachte ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat andere verkeersdeelnemers (zoals slachtoffer [slachtoffer 1] ) zich niet aan de verkeersregels zouden houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte nagelaten zijn snelheid aan te passen aan de verkeers-omstandigheden toen hij de bewuste kruising naderde, waar het slachtoffer op de fiets is overgestoken. In plaats van zijn snelheid aan te passen heeft verdachte kort voor de aanrijding zijn snelheid nog verhoogd.
Kwalificatie
Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat het rijgedrag van verdachte onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist. Naar het oordeel van de rechtbank moet het rijgedrag van verdachte worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer als gevolg daarvan is overleden.
Eigen schuld
De rechtbank is verder van oordeel dat de (enkele) aanwezigheid van eigen schuld aan de zijde van het slachtoffer in beginsel niet in de weg staat aan het aannemen van schuld van de verdachte. Van feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet gebleken. De aanwezigheid van eigen schuld aan de zijde van slachtoffer levert wel een omstandigheid op waarmee de rechtbank bij de straftoemeting rekening zal houden.

Het verkeersongeval van 18 juli 2021
Op 18 juli 2021 reed verdachte omstreeks 22.40 uur als bestuurder van een personenauto over de snelweg A50. Verdachte kwam uit de richting Eindhoven en reed in de richting van Uden. Op dat moment reed verderop op de A50 het slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn personenauto. Ter hoogte van Veghel naderde verdachte met grote snelheid het slachtoffer. Deze had op dat moment een inhaalmanoeuvre ingezet om een vóór hem rijdend vrachtwagen links in te halen. Verdachte is met zijn auto met grote snelheid frontaal tegen de achterzijde van de auto van het slachtoffer aangereden. Als gevolg van de aanrijding is de auto van het slachtoffer over de kop geslagen en in de naastgelegen berm terecht gekomen. Verdachte is met de door hem bestuurde auto verderop in een sloot terechtgekomen.
Het slachtoffer is met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar werd geconstateerd dat hij als gevolg van dit ongeval een gebroken lendenwervel had opgelopen.
Buitensporig hoge overschrijding maximumsnelheid
Uit de datamodule van de door verdachte bestuurde personenauto is gebleken dat verdachte vijf seconde voor de aanrijding gereden heeft met een snelheid van 233 km per uur én dat hij met een snelheid van 198 km per uur tegen het voertuig van het slachtoffer heeft aangereden. Dit terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid op dat moment 120 km per uur bedroeg. Verdachte heeft de maximumsnelheid voorafgaand aan het ongeval met 113 km per uur en op het moment van het ongeval met 78 km per uur overschreden.
De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van een buitensporig hoge overschrijding van de maximumsnelheid.
Alcoholgebruik
Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een voorlopig ademonderzoek. De uitkomst hiervan leidde tot de verdenking dat verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank aan het verkeer had deelgenomen. Uit een daaropvolgend bloedonderzoek is een alcoholpromillage van 2,21 gemeten, terwijl de grens bij een ervaren bestuurder is vastgesteld op 0,5 promille. Verdachte is dus met een forse hoeveelheid alcohol op gaan rijden en dat is naar het oordeel van de rechtbank een zeer ernstige verkeersfout.
Aan zijn schuld te wijten
De rechtbank stelt aldus vast dat verdachte op de snelweg buitensporig te hard heeft gereden en vrijwel zonder vaart te minderen tegen het voertuig van het slachtoffer is aangereden. Op het moment van de aanrijding verkeerde verdachte bovendien fors onder invloed van alcohol. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol en met name in de door verdachte genuttigde hoeveelheden de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt, onder andere door verminderding van het reactievermogen en oplettendheid. Op grond van het voorgaande voldoet het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval naar het oordeel van de rechtbank aan het begrip “schuld” in de zin van artikel 6 WVW.
Roekeloosheid
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW.
Per 1 januari 2020 is in werking getreden de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” (Stb. 2019, 413). Met deze wet heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. Indien het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW, bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a, eerste lid, WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een motorvoertuig heeft bestuurd, na gebruik van fors meer alcohol dan is toegestaan. Daarbij heeft verdachte tevens de ter plaatse geldende maximumsnelheid fors overschreden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin hij onder invloed van alcohol de auto is gaan besturen. Verdachte heeft immers bewust de keuze gemaakt om een motorvoertuig te besturen, wetende dat hij te veel alcohol had genuttigd, en vervolgens ook bewust de keuze gemaakt om het gaspedaal in te trappen om de geconstateerde uitzonderlijk hoge snelheden te kunnen behalen. De hiervoor genoemde gedragingen zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke schending van de verkeersregels.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het ook voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een dronken bestuurder het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat het verkeersgedag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer een gebroken ruggenwervel, medisch aangeduid als L2 (lendenwervel), opgelopen. Het slachtoffer heeft gedurende een langere periode medicijnen en pijnstillers moeten innemen en zich onder behandeling moeten stellen van een fysiotherapeut om de (pijn)klachten te kunnen verdragen. Het functioneel herstel is door een arts ingeschat op minimaal een half jaar. Op grond van het procesdossier en het door het slachtoffer op de zitting uitgeoefende spreekrecht volgt echter dat het slachtoffer 16 maanden na het ongeval nog altijd kampt met (pijn)klachten. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat het opgelopen letsel door het slachtoffer naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van 01.153806.21 (primair)
op 25 januari 2021 te Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de Molenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met een veel te hoge snelheid gelegen tussen de 74 kilometer per uur en 87 kilometer per uur over de Molenstraat te rijden, terwijl daar een snelheid van 50 kilometer per uur is toegestaan en
- een voor hem van rechts komende bestuurster van een fiets niet tijdig op te merken en
- tegen de bestuurster van de fiets aan te botsen,

waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood;

ten aanzien van 01.195431.21
op 18 juli 2021 in de gemeente Meierijstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de Rijksweg A50), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos en terwijl hij danig onder invloed van alcohol was (te weten 2,21 milligram ethanol/alcohol per milliliter bloed) met een snelheid van ongeveer 233 kilometer per uur over de Rijksweg A50 te rijden en niet voldoende aandacht bij het overige verkeer op die Rijksweg A50 te houden en een voor hem rijdende personenauto niet tijdig op te merken en niet voldoende ruimte tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die voor hem rijdende personenauto te houden en met een snelheid van ongeveer 198 kilometer per uur tegen die voor hem rijdende personenauto aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken lendenwervel, werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De oplegging van straf en bijkomende straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot (1) een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, (2) een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis én (3) een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar met aftrek van de tijd dat verdachtes rijbewijs ingevorderd en ingehouden is.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft opgemerkt dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is. Hij heeft er op gewezen dat verdachte nog jong is en een baan heeft, er geen criminogene factoren aan de orde zijn en dat een langdurige detentie verdachte hard zal raken. Door de raadsman is verzocht om bij de strafoplegging hiermee rekening te houden alsook met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en bijkomende straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag op 25 januari 2021 een dodelijk verkeersongeval in het centrum van Oss veroorzaakt. Verdachte heeft niet alleen de maximumsnelheid fors overschreden maar heeft ook nagelaten op de verkeersomstandigheden te anticiperen. Verdachte is toen het donker was en het regende met een te hoge snelheid een onoverzichtelijke kruising opgereden en heeft een overstekende fietsster, slachtoffer [slachtoffer 1] , het slachtoffer, die een rood licht negeerde aangereden. Het slachtoffer (57 jaar oud) is door dit ongeval om het leven gekomen.
Nog geen zes maanden later heeft verdachte, nu door roekeloos rijgedrag op de A50 ter hoogte van Veghel (Meijerijstad), opnieuw een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte is met een forse hoeveelheid alcohol op met een snelheid van 198 km per uur tegen de voor hem rijdende auto van slachtoffer [slachtoffer 2] aangereden. De auto van slachtoffer [slachtoffer 2] is vervolgens over de kop geslagen en in een naastgelegen berm terechtgekomen. Als gevolg van dit ongeval heeft slachtoffer [slachtoffer 2] een gebroken lendenwervel opgelopen.
Door zijn gedrag in het verkeer heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Zijn gedrag heeft tot twee ongevallen geleid, waarbij een verkeersdeelnemer is komen te overlijden en een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 1] en ingrijpende en dramatische veranderingen aangericht in het leven van slachtoffer [slachtoffer 2] . Op de zitting heeft slachtoffer [slachtoffer 2] indringend en treffend verwoord dat het ongeval een grote impact heeft gehad, zowel psychisch als lichamelijk, voor hem en zijn gezin.
Gelet op de ernst en de gevolgen van de bewezenverklaarde feiten en de verwijtbare omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden, is een straf zonder meer gerechtvaardigd. De rechtbank realiseert zich evenwel dat geen enkele straf recht kan doen aan het gemis dat de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 1] hun leven lang nog zullen ervaren en dat een straf er niet toe zal leiden dat slachtoffer [slachtoffer 2] zal genezen van het door hem opgelopen lichamelijk letsel.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten voor strafoplegging. Deze oriëntatiepunten nemen in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood als gevolg door een aanmerkelijke verkeersfout tot uitgangspunt een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende een jaar. Voorts nemen voornoemde oriëntatiepunten voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg door een zeer hoge mate van schuld en waarbij sprake is van een alcoholgehalte boven de 570 μg/l tot uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende vier jaren.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening mee dat het niet de eerste keer is dat verdachte met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens het overtreden van de verkeersregels. Uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatieregister van 17 februari 2022 blijkt immers dat aan hem eerder een strafbeschikking is uitgevaardigd door de officier van justitie ter zake van een forse snelheidsovertreding. Aan verdachte is toen een geldboete van € 800,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 48 dagen opgelegd. Voorts blijkt uit het procesdossier dat aan verdachte eerder meermalen bekeuringen zijn uitgeschreven voor relatief lichte verkeersovertredingen (zogenaamde Muldergedragingen), bestaande uit onder meer een snelheidsovertreding, het niet dragen van een autogordel en het rijden door rood verkeerslicht.
De rechtbank houdt verder in het voordeel van verdachte rekening met zijn jeugdige leeftijd en met de omstandigheden dat verdachte het gesprek is aangegaan met de nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 1] , hij een excuusbrief heeft geschreven aan slachtoffer [slachtoffer 2] en hij heeft aangegeven open te staan voor een persoonlijk gesprek met slachtoffer [slachtoffer 2] na afloop van deze strafzaak. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn handelen slachtoffer [slachtoffer 1] is overleden.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden. Om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, acht de rechtbank een groot voorwaardelijk strafdeel van belang. De rechtbank zal daarom een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal bij het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd vaststellen van twee jaar en daaraan koppelen de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op aard en ernst van de feiten, tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen moet volgen. Hiermee wordt niet alleen beoogd verdachte in te scherpen dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig was voor verkeersdeelnemers, maar ook om verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag. De rechtbank heeft grote zorgen over het rijgedrag van verdachte, nu hij in kort tijdsbestek steeds vaker in beeld komt voor verkeersovertredingen die in aard en ernst bovendien toenemen. Het gebrek aan het lerend vermogen van verdachte maakt dat de rechtbank een ontzegging voor de duur van 5 jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest op zijn plaats acht en zal deze dan ook aan hem opleggen.
De rechtbank acht het niet aangewezen om daarnaast ook een taakstraf aan verdachte op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd en zal deze daarom achterwege laten.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het wijzen van dit vonnis rechtens gelden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart
het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01.153806.21en
het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01.195431.21 bewezenzoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van 01.153806.21, primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
ten aanzien van 01.195431.21
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, de schuld bestaat in roekeloosheid en de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en bijkomende straf:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren;
stelt als voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
 een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren met aftrekovereenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. W.B. Kok en mr. I. Klein, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 2 december 2022.
mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.