ECLI:NL:RBOBR:2022:5223

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
21/1502
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving woonbestemming in relatie tot hobbymatig gebruik van paarden op perceel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de handhaving van de woonbestemming van een perceel in Bosschenhoofd. Eiser, die zich benadeeld voelde door het hobbymatig houden van twee paarden op het naastgelegen perceel, had het college van burgemeester en wethouders van Halderberge verzocht om handhavend op te treden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het verzoek om handhaving op 27 oktober 2020 had afgewezen, en dat dit besluit in stand was gebleven na een bezwaarprocedure. Eiser stelde dat het houden van de paarden in strijd was met de woonbestemming van het perceel, en dat hij hinder ondervond van stankoverlast en aantasting van zijn privacy.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de relevante jurisprudentie en de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij is gekeken naar de aard en intensiteit van het gebruik van het perceel, de omvang van het perceel, de plaats van het gebruik op het perceel, en de afstand tot naburige woonbebouwing. De rechtbank concludeerde dat het hobbymatig gebruik van de paarden niet in strijd was met de woonbestemming, omdat het gebruik plaatsvond in een relatief grote tuin aan de rand van de bebouwde kom, en de paarden niet bedrijfsmatig werden gehouden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat het college terecht geen handhavend optreden heeft gepleegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij handhaving van bestemmingsplannen rekening te houden met de specifieke omstandigheden van het gebruik en de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge,(het college),
(gemachtigden: C. Nuijten en mr. H. Marcus).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[naam]en
[naam]uit [woonplaats] , eigenaren en bewoners van het perceel [adres] ,
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat gaat over de afwijzing van het college van het verzoek van eiser om handhavend op te treden ten aanzien van het houden en berijden van paarden op het perceel [adres] te [woonplaats] (het afwijzingsbesluit).
Het college heeft het afwijzingsbesluit genomen op 27 oktober 2020. Met het bestreden besluit van 7 april 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven (het bestreden besluit). Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en het afwijzingsbesluit - met aanvulling van de motivering - in stand gelaten.
Bij beslissing van 18 juni 2021 (BRE 21/2138) heeft de rechtbank ZeelandWest Brabant de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de rechtbank OostBrabant.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 28 september 2022 heeft het college een nader stuk ingediend.
De derde-partij heeft een schriftelijke reactie gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, diens gemachtigde, de gemachtigden van het college en de derde-partij.
Beoordeling door de rechtbank
Het beroep gaat over het afwijzingsbesluit. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzoek om handhaving
Bij brief van 22 juli 2020 heeft eiser aan het college verzocht over te gaan tot handhavend optreden tegen het houden en berijden van paarden en de aanwezigheid van een paardenbak en mestopslag op een open kar op het aangrenzend perceel aan de [adres] te [woonplaats] (het perceel). Op 30 juli 2020 heeft ter plaatse een controle van het terrein door een inspecteur bouw -en woningtoezicht plaatsgevonden.
Misbruik van procesrecht?
Bij brief van 28 september 2022 heeft het college het standpunt ingenomen dat met het instellen van beroep door eiser sprake is van misbruik van procesrecht. Daarbij is verwezen naar een door eiser op 12 augustus 2021 ingediend verzoek om handhaving met betrekking tot alle bebouwing op het perceel en daarmee samenhangende procedures, waaronder de uitspraak inzake niet tijdig beslissen daarop (reg. nummers SHE 21/2677 en SHE 21/3172.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] zijn voor het aannemen van misbruik van procesrecht die met overeenkomstige toepassing van artikel 3:13, gelezen in combinatie met artikel 3:15 van het Burgerlijk Wetboek leidt tot niet-ontvankelijkverklaring, zwaarwichtige gronden vereist. Dergelijke gronden kunnen onder meer aanwezig zijn als een recht zodanig evident is aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor dat is gegeven, dat het aanwenden van het recht blijk geeft van kwade trouw.
12. Eiser heeft geen misbruik van procesrecht gemaakt. Het enkele feit dat eiser naast het verzoek om handhaving dat bij dit beroep aan de orde is, nog een verzoek om handhaving heeft gedaan ten aanzien van het perceel is onvoldoende voor dat oordeel. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de verzoeken om handhaving niet identiek zijn, omdat het andere verzoek gaat over de bebouwing op het perceel. Bovendien kan niet worden gezegd dat eiser zonder redelijk doel of belang beroep heeft ingesteld in de onderhavige zaak. Het belang van eiser is gelegen in het wegnemen van (stank-)overlast en aantasting van zijn privacy door het gebruik van het naastgelegen buurperceel. Daarmee is sprake van een gerechtvaardigd belang bij het voeren van een bestuursrechtelijke procedure. Of eiser gelijk heeft, is daarbij niet van belang.
Overtreding?
13. Partijen zijn verdeeld over vraag of het gebruik van het perceel voor het hobbymatig houden en berijden van een paard en een pony in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Kom Bosschenhoofd”. Tijdens de zitting is door eiser en zijn gemachtigde aangegeven dat hij met het verzoek tot handhaving alleen beoogt dat het gebruik van het perceel voor het houden en berijden van een paard en pony wordt beëindigd. Het geschil ziet niet meer op de activiteit “bouwen” (paardenbak). Verder is niet in geschil dat de paarden niet bedrijfsmatig worden bereden.
13. Op het perceel [adres] rust op grond van het bestemmingsplan “Kom Bosschenhoofd” (het bestemmingsplan) de bestemming “Wonen” (artikel 14 van de planregels). Tussen partijen is dat ook niet in geschil. Op grond van artikel 14.1.1 van de planregels zijn deze gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor woningen, één en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorziening, parkeervoorzieningen, paden e.d. en overeenkomstig de in 14.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
13. Eiser betoogt dat het hobbymatig houden van een paard en een pony in strijd is met het bestemmingsplan. Het stallen en berijden van 2 paarden in een paardenbak in de achtertuin van een woning is in strijd met de woonbestemming. Eiser voert aan dat planologisch gezien de [adres] duidelijk behoort tot de bebouwde kom van Bosschenhoofd. Eiser ondervindt in de naastgelegen achtertuin overlast door het gebruik van de paarden. De overlast uit zich onder meer in schending van privacy, geluid -en geurhinder (geur paardenmest) en vliegen die op de paarden afkomen, aldus eiser.
13. Voor zover eiser aanvoert dat het college de feiten ten onrechte niet heeft vastgesteld aan de hand van een door een toezichthouder opgesteld proces-verbaal, omdat het verslag dat is gemaakt niet op ambtseed of belofte is opgemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals tijdens de zitting aangekondigd, ziet de rechtbank aanleiding om aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt met het berijden van de paarden als volgt vast te stellen. De aard van het gebruik leent zich daarvoor en partijen hebben tijdens de zitting de hierna volgende weergave van het gebruik niet betwist. Dat betekent dat ook het college zonder een op ambtseed of belofte opgemaakt proces-verbaal dat gebruik kon vaststellen. In zoverre slaagt het betoog van eiser niet.
13. Voor zover van belang voor dit beroep, stelt de rechtbank het volgende vast.
Gelet op een luchtfoto van Google die tijdens de zitting aan partijen is getoond en die door partijen niet wordt betwist, ligt het perceel aan de rand van de bebouwde kom in een straat met aan één kant vrijstaande woningen en relatief grote en diepe percelen. Aan de andere kant van de straat ligt een woonwijk. Het perceel grenst aan de westkant aan het perceel van eiser. Aan de achterkant van het perceel - waar de paarden worden bereden - bevindt zich een spoorlijn en begint het buitengebied. Los van de vraag wat de exacte oppervlakte is van het deel van het perceel waar het houden en berijden plaatsvindt, betreft het een relatief diep perceel waar de betreffende paarden in het achterste deel onder een overkapping kunnen verblijven (paddock) maar ook uit eigen beweging naar voren kunnen lopen en in het met schriklint en palen omheinde middengedeelte (rijbak) kunnen verblijven. Het berijden vindt plaats op het middendeel. Tussen de afrastering en de perceelsafscheiding/heg van circa 2,25 meter hoog bevindt zich een smalle strook grond. Door de eigenaren van het perceel is de heg ter hoogte van de rijbak voorzien van heidematten om doorkijk naar het perceel van eiser te voorkomen. De paarden schuilen en overnachten onder een open overkapping. Ter hoogte van het gedeelte waar de dieren worden bereden, is geen sprake van woonbebouwing op het naastgelegen perceel van eiser. De paarden worden meerdere dagen van de week bereden. De pony wordt door een jong meisje uit de buurt gereden zonder betaling. Op het grotere paard rijdt de bewoonster van de woning.
18. De rechtbank heeft voor de beoordeling van de vraag of met het houden en berijden van een paard en een pony op het perceel sprake is van gebruik in strijd met de woonbestemming, gekeken naar recente jurisprudentie op dit gebied, waaronder de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 november 2019 [2] en de door verweerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2022 [3] . In deze rechtspraak hanteert de Afdeling bij de beoordeling van de vraag of bepaalde vormen van gebruik zich verdragen met een woonbestemming een vaste lijn. De vraag of het gebruik van de gronden voor het houden en rijden van paarden in strijd is met de woonbestemming dient te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat specifieke gebruik, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, heeft. Hierbij dient de aard van de omgeving en de relatie van het perceel tot het buitengebied te worden betrokken. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het betrokken perceel, aldus de Afdeling.
19. De rechtbank ontleent aan de hiervoor weergegeven rechtspraak dat als het gaat om de vraag of hobbymatig gebruik van dieren in overeenstemming met een woonbestemming is, naast de aard en intensiteit van het gebruik, de omvang van het perceel, de plaats van het gebruik op het perceel (voor -of achterkant woning), de afstand tot naburige woonbebouwing, en de omgeving van het perceel van belang wordt geacht door de Afdeling. Als het gebruik plaatsvindt in een betrekkelijk grote tuin die aansluit op het buitengebied, zal het gebruik eerder in overeenstemming zijn met de woonbestemming dan gebruik in een achtertuin die onderdeel is van een achtererfgebied dat door woning wordt omsloten, zo leidt de rechtbank af uit de rechtspraak van de Afdeling.
19. Gelet op de aard en intensiteit van het gebruik en de ligging van het deel van het perceel waar de paarden worden gehouden, is de rechtbank van oordeel dat het houden en berijden van de twee dieren niet in strijd is met de woonbestemming. Wat betreft de aard en intensiteit van het gebruik: de dieren worden een aantal uren per week door bereden door de eigenaresse van het naburige perceel, de vaste verzorgster, terwijl de pony door de eigenaar en een jong meisje uit de buurt worden gereden. Wat betreft de ligging van het perceel:
de paarden worden bereden aan de achterkant van het perceel. Weliswaar is de omvang van de paardrijbak voor een woonperceel niet onaanzienlijk, vast dat het gaat om een perceel aan de rand van de bebouwde kom in een straat met aan één kant vrijstaande woningen en relatief grote en diepe percelen. Aan de achterkant van het perceel - waar de paarden rijden - bevindt zich een spoorlijn en begint het buitengebied. Verder grenst de paardenbak niet direct aan de woning van eiser en het aangrenzende terras.
19. Door eiser is tevens aangevoerd dat het hobbymatig gebruik ook in strijd is met de woonbestemming omdat bij agrarische percelen in de omgeving een paardenbak in de planregels alleen uitdrukkelijk en onder voorwaarden is toegestaan. Bij een lichtere bestemming zoals “wonen”, moet het houden van paarden in een paardenbak geacht te zijn uitgesloten van het gebruik dat is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit niet dat het houden van de paarden een overtreding van het bestemmingsplan oplevert. Het gaat in dit geval alleen om de uitleg van de woonbestemming die op het perceel rust en de vraag of het houden en berijden van de beide dieren in overeenstemming daarmee is met de woonbestemming. De uitleg van de agrarische bestemming op percelen in de omgeving van het perceel is niet aan de orde. Ook in zoverre slaagt het betoog van eiser niet.
19. Nu geen sprake is van een overtreding in strijd met artikel 14 van de planregels van het bestemmingsplan “Kom Bosschenhoofd”, wordt niet toegekomen aan de door eiser aangevoerde gronden dat het college behoort op te treden vanwege stankoverlast (paardenmest) en schending van zijn privacy (inkijk in zijn tuin), en dat het college ten onrechte niet uitgaat van een beginselplicht tot handhaving, maar een belangenafweging toepast.
Conclusie en gevolgen
19. Het gebruik van het perceel is niet in strijd met de woonbestemming van het bestemmingsplan. Het college is derhalve niet bevoegd tot handhavend optreden en heeft het verzoek van eiser terecht afgewezen.
19. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
.
.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:4442.
2.ECLI:NL:RVS: 2019:3803.
3.ECLI:NL:RVS: 2022:2587.