Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
maanden later’. Een nadere toelichting op het bericht of hoe het de desbetreffende avond is gegaan en wanneer die (ongeveer) heeft plaatsgevonden, is niet gegeven. En zelfs als de schriftelijke huurovereenkomst maanden later zou zijn ondertekend dan de ingangsdatum van de huurovereenkomst, volgt daaruit niet dat mondeling iets anders is afgesproken dan in de schriftelijke overeenkomst is vastgelegd. [gedaagden] is daarmee niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs, zodat aangenomen moet worden dat partijen op 15 augustus 2017 een huurovereenkomst op basis van de Leegstandwet zijn overeengekomen zoals overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding.
Track & Trace-gegevens overgelegd, waarin een bezorging op 8 juni 2021 om 16:10 uur wordt vermeld. [gedaagden] heeft de ontvangst van die opzegging zonder verdere toelichting bestreden. In geval van verzending van de verklaring bij aangetekende brief en van betwisting van de ontvangst daarvan, zal volgens vaste jurisprudentie de afzender moeten bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en bovendien aannemelijk moeten maken dat de brief aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven. Indien correcte aanbieding aannemelijk is gemaakt, is daarmee in beginsel komen vast te staan dat de brief de geadresseerde heeft bereikt of zich een geval voordoet dat met een zodanig bereiken gelijk moet worden gesteld. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de opzegbrief op 2 juni 2021 aan [gedaagden] heeft verzonden en dat deze op 8 juni 2021 is bezorgd. Dit betekent dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2021 is geëindigd door opzegging. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de huurovereenkomst op grond van artikel 16 lid 8 van de Leegstandwet sowieso zou eindigen op het tijdstip dat de vergunning haar geldigheid verliest (15 augustus 2022).