ECLI:NL:RBOBR:2022:5213

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
01/880229-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en oplichting door ambtenaar met betrekking tot politieke partijfinanciën

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ambtenaar betrokken was bij de politieke partij [politieke partij 1]. De verdachte heeft gedurende een periode van meerdere jaren, van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2014, een bedrag van in totaal € 140.855,85 verduisterd van de [politieke partij 1] -rekening. Dit bedrag was bestemd voor verkiezingscampagnes en andere partijgerelateerde uitgaven. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aannemen van giften en het wijzigen van de bestemming van subsidiegelden, wat leidde tot oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vertrouwen dat in hem was gesteld heeft beschaamd en zijn positie als ambtenaar heeft misbruikt voor persoonlijk gewin. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de slechte mentale en fysieke gezondheid van de verdachte. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/880229-15
Datum uitspraak: 02 december 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1956,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juli 2018, 21 januari 2019, 2 november 2022 en 21 november 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door of namens verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 mei 2018. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2014 te Helmond en/of te Nederland en/of Frankrijk en/of België en/of Duitsland en/of Tsjechië en/of Spanje en/of Brazilië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld, in totaal 170.850 euro (van een bank/giro rekening [rekeningnummer 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [politieke partij 1] ( [politieke partij 1] ) en/of donerende bedrijven, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of mededader(s) (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als wethouder en/of lid van de [politieke partij 1] , in elk geval anders dan door misdrijf, te weten als gemachtigde tot die [politieke partij 1] (campagne)rekening en/of in het kader van (donaties aan) de [politieke partij 1] campagne, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 mei 2007 tot en met 02 december 2014 te Helmond en/of te Nederland en/of Frankrijk en/of België en/of Duitsland en/of Tsjechië en/of Spanje en/of Brazilië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in totaal 170.850 euro (van een bank/giro rekening [rekeningnummer 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [politieke partij 1] ( [politieke partij 1] ) en/of donerende bedrijven, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 15 maart 2013 te Helmond, althans in Nederland tezamen en in vereniging met ander of anderen, althans alleen (telkens) als ambtenaar (te weten als wethouder van de gemeente [gemeente] en/of in het kader van een hem verleend mandaat ten aanzien van de werkzaamheden voor de kwaliteitsimpuls) in de uitoefening van zijn bediening, als verschuldigd aan hemzelf, aan een andere ambtenaar of aan enige openbare kas, heeft gevorderd van (een of meer personen handelende voor of namens) [bedrijf 1] , een geldbedrag van ongeveer 32.561,97 euro, waarvan hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte wist(en) dat dit bedrag niet verschuldigd was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 15 maart 2013 te Helmond, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels [bedrijf 1] en/of een of meer personen handelende voor of namens de BV, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld te weten, de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten 32.561,97 euro, (door storting ervan) op de rekening van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door:
  • die [bedrijf 1] mede te delen dat het (subsidie)geld een andere bestemming zou krijgen (te weten: kwaliteitsimpuls Helmond) en/of
  • (daarbij) het verzoek te doen het geld over te maken naar [bedrijf 2] en/of
  • die [bedrijf 1] een factuur ( [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ) te sturen met als omschrijving 'conform afspraak en telefonisch onderhoud te restitueren t.b.v. kwaliteitsimpuls, beheer en onderhoud Centrum Helmond';
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 mei 2007 tot en met 11 juni 2012 te Helmond, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van in totaal 32.561,97 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Gemeente [gemeente] en/of [stichting 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
3.
op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 11 januari 2010 te Helmond en/of Eindhoven, althans in Nederland als ambtenaar, althans in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar (welke aanstelling is gevolgd) een gift of belofte dan wel een dienst, te weten een donatie van 10.000 euro (op de [politieke partij 1] -campagnerekening), afkomstig van ' [bedrijf 4] ' en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] (telkens) heeft gevraagd en/of heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, verleend of werd aangeboden
  • teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of
  • ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten;
4.
op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 4 februari 2013 te Helmond en/of Nederweert, in elk geval in Nederland (telkens) als ambtenaar en/of in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar (welke aanstelling is gevolgd) (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) dan wel (een) dienst(en), te weten donaties (tot een totaal van 11.500 euro op de [politieke partij 1] -campagnerekening), afkomstig van ' [bedrijf 5] ' en/of ' [bedrijf 6] ' en/of [persoon 3] (telkens) heeft gevraagd en/of heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, verleend of werd aangeboden
  • teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of
  • ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten
en/of
op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 4 februari 2013 te Helmond en/of Nederweert, in elk geval in Nederland (telkens) als ambtenaar en/of in het vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar (welke aanstelling is gevolgd) (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) dan wel (een) dienst(en), te weten donaties (tot een totaal van 11.500 euro op de [politieke partij 1] -campagnerekening), afkomstig van ' [bedrijf 5] ' en/of ' [bedrijf 6] ' en/of [persoon 3] (telkens) heeft gevraagd en/of heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, verleend of werd aangeboden
  • teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of
  • ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Op de zitting van 27 juli 2018 is door de toenmalige advocaat van verdachte verzocht de vervolging te schorsen. De beslissing op dat verzoek is toen aangehouden. Op de zitting van 21 januari 2021 is het verzoek vervolgens gemotiveerd afgewezen. Ook overigens zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir weergegeven gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen zijn.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging vrijspraak van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
de bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
nadere overwegingen van de rechtbank.

het begrip ambtenaar[t.a.v. feiten 2 t/m 4]
De aan verdachte onder 2 t/m 4 ten laste gelegde feiten zouden zijn gepleegd in de periode van 16 mei 2007 tot en met 2 december 2014. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vanaf 5 april 2006 tot 1 oktober 2007 lid van de gemeenteraad in [gemeente] was, dat hij vanaf 1 oktober 2007 tot 6 april 2010 centrummanager in [gemeente] was en dat verdachte vanaf 6 april 2010 tot 2 juli 2013 wethouder bij de gemeente [gemeente] was.
In artikel 84, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat onder ambtenaren worden begrepen de leden van algemeen vertegenwoordigende organen. Uit de memorie van toelichting op de Wet van 27 maart 1986, Stb. 139 blijkt dat tot de algemeen vertegenwoordigende organen ook de gemeenteraden worden gerekend.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat iemand ook als ambtenaar wordt aangemerkt als hij door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de staat of zijn organen te verrichten. In latere rechtspraak wordt het begrip ’ambtenaar’ aldus uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, ook in de periode dat hij als centrummanager werkzaam was, als ambtenaar moet worden aangemerkt. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte in zijn functie van centrummanager via de [stichting 2] door de gemeente [gemeente] werd betaald, dat de taak van de centrummanager bestond uit het behartigen van de belangen van de winkeliers in het stadshart van [gemeente] en dat de centrummanager daarover frequent overleg met de gemeente [gemeente] had. Dit wordt bevestigd door de inhoud van het jaarprogramma 2009 [stichting 2] [pag. 2797 t/m 2831].
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 16 mei 2007 tot en met 2 juli 2013 als ambtenaar in de zin van de wet moet worden aangemerkt.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit voorts:
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vanaf het openen van de postgirorekening ten name van Campagne [politieke partij 1] [hierna: [politieke partij 1] -rekening], tot aan het beëindigen van die rekening [rekeningnummer 1] op 26 januari 2015 gemachtigd was die rekening te beheren. Deze rekening was bedoeld om gelden ten behoeve van de verkiezingscampagnes voor de politieke partij [politieke partij 1] [hierna: [politieke partij 1] ] en later [politieke partij 2] [hierna: [politieke partij 2] ] te beheren.
In de periode van 21 mei 2007 tot en met 30 oktober 2014 is deze rekening door diverse stortingen gevoed tot een bedrag van € 170.850,--. Evenals de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman is de rechtbank van oordeel dat de betalingen van € 15.335,63 aan [bedrijf 7] , de opname van € 158,52 in Praag en diverse donaties voor advocaatkosten van verdachte tot een bedrag van € 14.500,-- zijn besteed aan het doel waarvoor die betalingen waren bestemd. Wat resteert zijn betalingen tot een bedrag van € 140.855,85 die niet zouden zijn besteed aan het doel waarvoor de stortingen op de [politieke partij 1] -rekening waren bestemd. Deze betalingen zal de rechtbank hierna afzonderlijk bespreken.

de overeenkomst van 4 mei 2002 ondertekend door verdachte en [persoon 4] .
Ter terechtzitting van 2 november 2022 heeft verdachte verklaard dat hij van de [politieke partij 1] -rekening privébetalingen heeft gedaan en dat deze betalingen plaatsvonden in het kader van verrekening van door verdachte voorgeschoten geldbedragen voor het voeren van verkiezingscampagnes van de [politieke partij 1] / [politieke partij 2] . Van die afspraak was alleen de in 2006 overleden [persoon 4] op de hoogte aldus verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat verdachte privégelden heeft besteed aan verkiezingscampagnes van [politieke partij 1] en [politieke partij 2] , maar niet dat dit in de vorm van leningen is gedaan. Verdachte heeft gesteld dat hij deze stortingen wel schriftelijk heeft vastgelegd, maar dat hij die documenten kwijt is geraakt
In de pleitnota heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een bedrag van € 75.481,--, bestaande uit € 57.672,-- vermeerderd met 6% rente op rente, via de [politieke partij 1] -rekening kon en mocht verrekenen. Daartoe heeft verdachte een kopie van een handgeschreven overeenkomst van 4 mei 2002 in het geding gebracht. Deze overeenkomst zou door verdachte en de toenmalige penningmeester van de [politieke partij 1] , [persoon 4] [1] , zijn ondertekend.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aanvankelijk heeft verklaard dat er niets was vastgelegd over de wijze van verrekening van de door hem voorgefinancierde bedragen voor verkiezingscampagnes van de [politieke partij 1] / [politieke partij 2] via de [politieke partij 1] -rekening, maar dat die verrekening op een gentlemen’s agreement berustte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 november 2022 verklaard dat hij de ordner waarin de overeenkomst van 4 mei 2002 zat, ongeveer drie jaren na de doorzoeking van zijn woning per toeval in zijn bijkeuken heeft aangetroffen. In dat verband constateert de rechtbank dat de ordner waarin deze overeenkomst zich volgens verdachte bevond, niet bij de doorzoeking van de toenmalige woning van verdachte is aangetroffen. De door verdachte gestelde privé-betalingen zijn niet concreet, noch gedetailleerd gedocumenteerd en verdachte heeft eerst in een laat stadium van deze strafzaak melding gemaakt van het bestaan van de overeenkomst met [persoon 4] . Als verdachte van het bestaan van deze overeenkomst op de hoogte was geweest, had het voor de hand gelegen daarvan terstond melding te maken omdat uit die overeenkomst zou kunnen volgen dat verdachte gerechtigd was privéopnamen van de [politieke partij 1] -rekening te doen. Dat heeft verdachte nagelaten. Bovendien past de overeenkomst met [persoon 4] niet bij het beeld dat de verrekening op basis van een gentlemen’s agreement zou plaatsvinden zoals verdachte heeft verklaard, alleen al omdat hierin een (zeer) ruime rentevergoeding voor verdachte was opgenomen. De rechtbank acht al met al niet aannemelijk dat de door verdachte in het geding gebrachte kopie-overeenkomst een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid is.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte gerechtigd was de door hem (gestelde) gedane betalingen ten behoeve van de [politieke partij 1] / [politieke partij 2] te verrekenen via de [politieke partij 1] -rekening.

de betalingen aan [persoon 5] en [persoon 6] .
Door en namens verdachte is aangevoerd dat door verdachte in 2010 via de [politieke partij 1] -rekening
€ 5.000,-- is betaald aan [persoon 5] voor door hem verrichtte werkzaamheden voor de [politieke partij 1] -campagne en dat verdachte € 5.000,-- heeft betaald aan [persoon 6] voor door hem in 2013 verrichtte ICT-werkzaamheden voor de [politieke partij 1] . Beide betalingen vallen in de onder feit 1 ten laste gelegde periode. De verdediging heeft deze betalingen onderbouwd door op 1 november 2022, de dag voordat deze strafzaak inhoudelijk zou worden behandeld, schriftelijke verklaringen van [persoon 5] van 27 oktober 2022 en van [persoon 7] van 26 oktober 2022 over te leggen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft tot 1 november 2022 volstaan met de stelling dat de betalingen aan [persoon 5] en [persoon 6] vergoedingen betroffen voor werkzaamheden die zij voor de [politieke partij 1] -campagne hadden verricht. Verdachte heeft deze stelling tot 1 november 2022 niet onderbouwd, hoewel verdachte daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad en het op zijn weg had gelegen die onderbouwing veel eerder te doen. Zelfs nadat het opsporingsonderzoek naar het handelen van verdachte was afgerond en nadat bij hem bekend was geworden wat hem werd verweten, heeft verdachte deze betalingen niet onderbouwd. Eerst één dag voor de zitting van 2 november 2022 heeft verdachte eind oktober 2022 opgemaakte schriftelijke verklaringen overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de betalingen aan [persoon 5] en [persoon 6] vergoedingen waren voor werkzaamheden die zij voor de verkiezingscampagne van de [politieke partij 1] / [politieke partij 2] zouden hebben verricht.
Bij zijn verhoren heeft [persoon 5] niet over deze betaling en de werkzaamheden die hij daarvoor zou hebben verricht, verklaard. De betaling aan [persoon 6] is enkel onderbouwd door de schriftelijke verklaring van [persoon 7] . [persoon 7] heeft slechts verklaard dat hij kennis draagt van de betaling aan [persoon 6] , maar niet hoe hij aan die kennis is gekomen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging overgelegde verklaringen van [persoon 5] en [persoon 7] niet geloofwaardig zijn. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat [persoon 5] en [persoon 6] werkzaamheden voor de [politieke partij 1] / [politieke partij 2] hebben verricht.

de reis naar Praag.
Door en namens verdachte is gesteld dat binnen de [politieke partij 1] tijdens de campagne was besloten dat de kandidaat met de meeste voorkeursstemmen na de lijsttrekker, een lang weekend met partner naar een buitenlandse stad cadeau kreeg. De kosten van dat weekend zouden ten laste van de [politieke partij 1] -campagnerekening komen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 was verdachte de kandidaat met de meeste voorkeursstemmen. Als beloning daarvoor is hij met zijn partner een weekend naar Praag geweest op kosten van de [politieke partij 1] -campagnekas. Verdachte schat dat hij daar ongeveer € 5.000,-- heeft gespendeerd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Door ING Bank NV zijn de mutatiegegevens van bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van [politieke partij 1] Campagne over de periode vanaf 2007 tot 29 oktober 2014 verstrekt. [2] Uit de mutaties van die rekening blijkt enkel dat op 6 mei 2010 in Praag een bedrag van € 158,52 van die rekening is opgenomen [3] . Van andere mutaties op die rekening in Praag is niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat voor de reis in Praag een bedrag van € 158,52 ten laste van de [politieke partij 1] -rekening is gebracht en niet het door verdachte geschatte bedrag van circa € 5.000,--.

de donateurs van de advocaatkosten.
Evenals de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman, is de rechtbank, zoals hiervoor al is overwogen, van oordeel dat de betalingen tot een totaalbedrag van € 14.500,--, te weten betalingen van € 5.000,-- door [bedrijf 2] , € 1.500,-- door [persoon 8] , € 4.000,-- en € 2.000,-- en € 2.000,-- telkens door [persoon 9] , betrekking hadden op het doel waarvoor die donaties waren gedaan, te weten voor de betaling van advocaatkosten van verdachte.
Dat geldt niet voor de betalingen van € 5.000,-- door [persoon 10] namens [bedrijf 8] op 30 september 2013 en € 2.500,-- door [persoon 11] namens [bedrijf 9] op 14 december 2009. Uit de door [persoon 11] , [4] [persoon 10] [5] en verdachte [6] afgelegde verklaringen blijkt dat die betalingen donaties voor verkiezingscampagnes van de [politieke partij 1] waren en niet voor betaling van de kosten van de advocaat van verdachte.

slotsom
Gelet op wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat in de periode van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2014 een bedrag van € 170.850,-- op de [politieke partij 1] -rekening is gestort en dat van dat bedrag € 29.994,15 is besteed aan het doel waarvoor die bedragen waren bestemd. Hieruit volgt dat verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 140.855,85 dat op de [politieke partij 1] -rekening was gestort en van welke rekening verdachte de gemachtigd gebruiker was.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 aan verdachte ten laste gelegde verduistering wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezen verklaring” nader zal worden omschreven.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit voorts
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van 2 november 2022 stelt de rechtbank vast dat op 18 juni 2007 aan [bedrijf 1] [hierna: [bedrijf 1] ] door de gemeente [gemeente] een bedrag van € 35.700,-- is overgemaakt in het kader van het project Kwaliteitsimpuls Centrum. De te verrichten werkzaamheden zouden moeten bestaan uit het verlichten van de beelden van de beeldenroute in het centrum van [gemeente] . Deze werkzaamheden zijn echter nooit uitgevoerd.
Op 20 mei 2012 hebben [bedrijf 2] en verdachte een bezoek aan [bedrijf 1] gebracht. Zij hebben toen medegedeeld dat het door de gemeente [gemeente] aan [bedrijf 1] betaalde bedrag een andere bestemming had gekregen. Dit zou niet langer bestemd zijn voor het verlichten van de beelden van de beeldenroute, maar voor een kwaliteitsimpuls van de [wal] in het centrum van [gemeente] . Ook deze werkzaamheden zijn echter nooit uitgevoerd.
Toen bleek dat de verlichting van de beelden niet zou worden uitgevoerd, heeft verdachte van [bedrijf 1] gevorderd om het eerder door de gemeente [gemeente] aan [bedrijf 1] betaalde bedrag aan [bedrijf 2] over te maken. Na aftrek van de door haar al gemaakte kosten heeft [bedrijf 1] op 13 juni 2012 € 32.516,97 aan [bedrijf 2] overgemaakt. [bedrijf 2] wist op dat moment dat dit bedrag aanvankelijk was bestemd voor de verlichting van de beelden van de beeldenroute in het centrum van [gemeente] en niet voor andere projecten ten behoeve van Kwaliteitsimpuls Centrum.
Met deze wetenschap heeft [bedrijf 2] desondanks het bedrag van € 32.516,97 geaccepteerd, omdat verdachte hem had gezegd dat dit een tegemoetkoming was voor de kosten die [bedrijf 2] al had gemaakt en nog zou moeten maken voor de realisatie van het [podium] in het centrum van [gemeente] . Ook de bouw van dit podium is echter nooit gerealiseerd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] overgemaakte bedrag is besteed aan het project [project] in brede zin. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] betaalde bedrag door [bedrijf 1] naar de gemeente [gemeente] terug had moeten worden gestort omdat dit bedrag niet was besteed aan het doel waarvoor dat bestemd was, te weten de verlichting van de beelden van de beeldenroute in het centrum van [gemeente] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in zijn hoedanigheid van centrummanager terecht van [bedrijf 1] heeft gevorderd een bedrag van € 32.561,97 terug te betalen omdat dit bedrag onverschuldigd aan [bedrijf 1] was betaald. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het bedrag van € 32.561,97 niet aan [bedrijf 2] had moeten worden betaald, maar aan de gemeente [gemeente] omdat het door de gemeente [gemeente] overgemaakte bedrag niet werd besteed aan het doel waarvoor dat bestemd was, te weten het verlichten van de beelden van de beeldenroute in het centrum van [gemeente] . [bedrijf 2] en verdachte hadden de bedoeling het aan [bedrijf 2] over te maken bedrag te besteden aan andere projecten ten behoeve van de [project] , maar dat strookte niet met het doel waarvoor dat subsidiebedrag was bestemd. Uiteindelijk zijn ook de alternatieve projecten die [bedrijf 2] en verdachte voor ogen hadden niet gerealiseerd.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van 2 november 2022 blijkt dat [bedrijf 2] , in zijn hoedanigheid van projectmanager, en verdachte, in zijn hoedanigheid van centrummanager, aan [bedrijf 1] hebben medegedeeld dat het door [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] over te maken bedrag niet zou worden besteed aan de verlichting van de beelden van de beeldenroute in het centrum van [gemeente] , maar aan andere projecten ten behoeve van het project [project] . Zoals hiervoor al is overwogen, viel dat niet onder het doel waarvoor het door de gemeente [gemeente] beschikbaar gestelde subsidiebedrag was bestemd.
Door hun handelwijze hebben [bedrijf 2] en verdachte bij [bedrijf 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen over de identiteit van de rechthebbende op het door [bedrijf 1] terug te betalen bedrag. Door de status die zowel verdachte als wethouder als ook [bedrijf 2] en verdachte tezamen als betrokkenen bij het project [project] hadden en de vertrouwensband die zij in de jaren daarvoor met [bedrijf 1] hadden opgebouwd, was hun mededeling aan [bedrijf 1] over het storten van het geld op rekening van [bedrijf 2] van zodanig gewicht dat dit tot misleiding van [bedrijf 1] heeft geleid waardoor [bedrijf 1] is bewogen € 32.561,97 aan [bedrijf 2] over te maken.
[bedrijf 2] en verdachte hebben in hun contacten met [bedrijf 1] over het terug storten van het bedrag van € 32.561,97 bewust en nauw samengewerkt. Zij hebben ieder een significante bijdrage geleverd aan de handeling van [bedrijf 1] om dat bedrag aan [bedrijf 2] en niet aan de gemeente [gemeente] over te maken.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit medeplegen van oplichting, wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit voorts.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat vast dat op 11 januari 2010 na bemiddeling door [persoon 2] , door coffeeshop [bedrijf 4] , het bedrijf van zijn broer [persoon 1] , een bedrag van € 10.000,-- op de [politieke partij 1] -rekening is overgemaakt. [persoon 1] heeft verklaard dat hij deze donatie heeft gedaan met in het achterhoofd de gedachte dat de relatie met verdachte nog wel eens van pas zou kunnen komen.
Ter terechtzitting van 2 november 2022 heeft verdachte verklaard dat hij met [persoon 2] had afgesproken dat deze een bedrag van € 10.000,-- op de [politieke partij 1] -rekening zou doneren. Nadat dit bedrag was ontvangen, zag verdachte dat de donatie van een coffeeshop afkomstig was. Navraag bij [persoon 2] leerde verdachte dat de donatie door coffeeshop ’ [bedrijf 4] ’, was gedaan, het bedrijf van [persoon 1] , de broer van [persoon 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij er over heeft nagedacht of hij die donatie wel kon accepteren omdat die van een coffeeshop afkomstig was. Uiteindelijk zag verdachte daar geen kwaad in en is de donatie geaccepteerd.
In de periode dat [persoon 1] deze donatie deed, speelde in [gemeente] de discussie over het verlenen van een vergunning aan een tweede coffeeshop in het centrum van [gemeente] . [persoon 1] was in die branche werkzaam. Als hij interesse in het verkrijgen van de vergunning voor deze tweede coffeeshop zou hebben, had hij groot belang bij een goede verstandhouding met verdachte. Verdachte was in zijn hoedanigheid van centrummanager in de gemeente [gemeente] van alle ins en outs van dat proces op de hoogte en hij was mogelijk in de gelegenheid sturing aan de uitkomst van dat proces te geven.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in samenhang met de hoogte van het gedoneerde bedrag op zijn klompen had kunnen en moeten aanvoelen dat [persoon 2] en/of [persoon 1] een tegenprestatie voor de donatie zouden verlangen..
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder ’De bewezenverklaring’ nader zal worden omschreven.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit voorts.
Uit de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 2 november 2022 is de rechtbank gebleken dat in 2008 en 2009 vier donaties tot een totaalbedrag van € 6.500,-- zijn gedaan ten gunste van de [politieke partij 1] -rekening door bedrijven waarvan [persoon 3] enig aandeelhouder en bestuurder was. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze donaties zijn gedaan als tegenprestatie voor advieswerkzaamheden die verdachte voor Het [bedrijf 10] , ook een bedrijf van [persoon 3] , ten behoeve van een project in Nederweert heeft verricht. Niet is gebleken dat verdachte wist of redelijkerwijs had kunnen of moeten vermoeden dat [persoon 3] die donaties heeft gedaan om een tegenprestatie van verdachte te verkrijgen in zijn hoedanigheid van ambtenaar of toekomstig wethouder.
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Dat gaat niet op voor de donatie op 4 februari 2013 van € 5.000,-- door [bedrijf 5] . Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van 2 november 2022 is de rechtbank gebleken dat verdachte in de periode van 6 april 2010 tot 2 juli 2013 werkzaam was als wethouder bij de gemeente [gemeente] met als portefeuille ruimtelijke ordening en economie. In die hoedanigheid was verdachte direct betrokken bij de voorbereiding, de uitvoering en de afronding van fase 3 van de verbouwing en uitbreiding van [hotel] te Helmond.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , ambtenaren die de daarop betrekking hebbende vergunningaanvraag in behandeling hadden, blijkt dat verdachte hen onder druk heeft gezet om gerezen problemen bij de vergunningaanvraag ten aanzien van het herschrijven van het bestemmingsplan op te lossen. Daartoe zou verdachte op 27 september 2012 een gesprek met [getuige 1] en [getuige 2] hebben. Nog voordat dit gesprek heeft plaatsgevonden, stuurt verdachte een e-mail aan [persoon 3] met de tekst: “ [persoon 3] , ik heb [getuige 2] en [getuige 1] as vrijdag bij me ontboden. Ik verzeker je dat de ruis van de lijn gaat. Gr. [verdachte] .” Zowel [getuige 2] als [getuige 1] hebben verklaard dat zij wisten dat verdachte rechtstreeks contact met [persoon 3] over de vergunningaanvraag voor fase 3 had en dat dit niet de gebruikelijke gang van zaken was.
Uiteindelijk is op 6 november 2012, in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, vergunning verleend voor de realisatie van fase 3 van de verbouwing/uitbreiding van [hotel] te Helmond. Op 30 december 2012 heeft verdachte een factuur van € 5.000,-- aan [bedrijf 5] verstuurd. Dit bedrag heeft [persoon 3] op 4 februari 2013 op de [politieke partij 1] -rekening gestort.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het accepteren van de betaling van [persoon 3] van € 5.000,-- op 4 februari 2013, wist dat deze betaling in de vorm van een donatie was gedaan als compensatie voor de inspanningen van verdachte bij het verkrijgen van de vergunning voor fase 3 van de uitbreiding/verbouwing van [hotel] in Helmond.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder ’De bewezenverklaring’ nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank komt tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2014 te Nederland en/of Frankrijk en/of België en/of Duitsland en/of Spanje en/of Brazilië telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, in totaal € 140.855,85 van een bankrekening [rekeningnummer 1] toebehorende aan [politieke partij 1] ( [politieke partij 1] ) welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gemachtigde tot die [politieke partij 1] -campagnerekening onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten € 32.561,97 door storting ervan op de rekening van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door:
  • Van [bedrijf 1] mede te delen dat het subsidiegeld een andere bestemming zou krijgen te weten: [project] en
  • daarbij het verzoek te doen het geld over te maken naar [bedrijf 2] en
  • [bedrijf 1] een factuur ( [bedrijf 2] en [bedrijf 3] ) te sturen met als omschrijving 'conform afspraak en telefonisch onderhoud te restitueren t.b.v. [project] ',
3.
op 11 januari 2010 in Nederland als ambtenaar een gift te weten een donatie van € 10.000,-- op de [politieke partij 1] -campagnerekening, afkomstig van ' [bedrijf 4] ' heeft aangenomen redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten;
4.
op tijdstippen in de periode van 6 april 2010 tot en met 4 februari 2013 in Nederland als ambtenaar een gift, te weten een donatie van € 5.000,-- op de [politieke partij 1] -campagnerekening afkomstig van ' [bedrijf 5] ' en/of [persoon 3] heeft gevraagd en heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten
of
op tijdstippen, in de periode van 6 april 2010 tot en met 4 februari 2013 in Nederland als ambtenaar een gift, te weten een donatie van € 5.000,-- op de [politieke partij 1] -campagnerekening afkomstig van ' [bedrijf 5] ' en/of [persoon 3] heeft gevraagd en heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte werd gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening is gedaan of nagelaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota omschreven gronden heeft de verdediging - indien de rechtbank tot bewezenverklaring zou komen - primair bepleit verdachte schuldig te verklaringen zonder oplegging van straf of maatregel en subsidiair om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

De ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft als ambtenaar giften aangenomen. Door het aannemen van deze giften heeft hij het in hem gestelde vertrouwen beschaamd en zijn positie misbruikt voor zijn persoonlijk of andermans voordeel. Ook is het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen door het handelen van verdachte geschaad en is de waardigheid en de integriteit van de overheid aangetast. De burger moet er immers op kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen. Daarnaast moet de overheid kunnen vertrouwen op de loyaliteit, betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van de eigen ambtenaren. Dat vertrouwen heeft verdachte door zijn handelen beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een reeks van jaren gelden toegeëigend die bestemd waren voor de politieke partij waar hij toen deel van uitmaakte en hem toevertrouwd waren ter bekostiging van de verkiezingscampagnes van deze partij. Daardoor heeft verdachte het vertrouwen dat zijn partijleden in hem stelden structureel beschaamd.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting. Nadat de gemeente [gemeente] aan [bedrijf 1] subsidiegelden had uitgekeerd, heeft verdachte de bestemming van die gelden gewijzigd. Verdachte heeft vervolgens niet aan [bedrijf 1] verzocht het reeds betaalde subsidiegeld naar de gemeente [gemeente] terug te storten, maar verdachte heeft verzocht dat geldbedrag op de rekening van een bevriend bedrijf, [bedrijf 2] te storten. Door zijn handelwijze heeft verdachte de gemeente [gemeente] benadeeld.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten jarenlang gepleegd. Het initiatief tot het plegen van de bewezen verklaarde handelingen is van verdachte uitgegaan. Daardoor heeft hij voor zichzelf en voor anderen geldelijk voordeel bewerkstelligd.

Strafmatigende omstandigheden
Verdachte is niet eerder veroordeeld. Nadat de bewezen verklaarde feiten aan het licht zijn gekomen, is verdachte op non-actief gesteld en is de fysieke en de mentale gezondheid van verdachte flink achteruit gegaan.
Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 19 oktober 2015, de dag van de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van zijn toenmalige woning. Hoewel de overschrijding van de redelijke termijn deels aan verdachte is te wijten, is er nog steeds sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn die niet aan verdachte toe te rekenen is. Ook is geen sprake van feiten en omstandigheden die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur zou passend zijn geweest indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In de mate van die termijnoverschrijding, afgezet tegen de ingewikkeldheid van de zaak en het gebrek aan voortvarendheid waarmee de vervolging van verdachte heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank reden thans aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen.

De strafmodaliteit
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank geen acht geslagen op de aandacht die de media aan deze strafzaak hebben geschonken. Enerzijds heeft verdachte voor een deel zelf het contact met de media gezocht. Anderzijds is die aandacht een gevolg van het feit dat tegen verdachte de verdenking bestond dat hij als publiek en lokaal zeer bekend ambtenaar een groot geldbedrag zou hebben verduisterd en dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan passieve omkoping.
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf passend en geboden. Gelet op de fysieke en mentale gezondheid waarin verdachte verkeert, zal de rechtbank niet tot oplegging van de wettelijk maximaal toegestane taakstraf overgaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit het oogpunt van juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met alleen oplegging van een taakstraf. Daarom zal de rechtbank ook een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Die voorwaardelijke gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte, opdat hij niet opnieuw een strafbaar feit begaat.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis onder aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 321, 326, 362 en 363 [oud] van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Verklaart de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit:

Verduistering, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde feit:

medeplegen van oplichting
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit:

als ambtenaar een gift aannemen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit:

als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten
of
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening is gedaan of nagelaten.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
ten aanzien van de onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur
van vier maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 Een
taakstraf van 120 uren[honderdtwintig uren] te vervangen door 60 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op twee uren te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. T. Kraniotis, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 2 december 2022.

Voetnoten

1.Deze overeenkomst is ook bijgevoegd bij de schriftelijke reactie van de verdediging op het door de officier van justitie overgelegde bewijsmiddelenoverzicht.
2.Proces-verbaal van bevindingen, ontnemingsdossier pag. 240 t/m 257.
3.Proces-verbaal van bevindingen, ontnemingsdossier, pag. 254.
4.De verklaring van [persoon 11] op 9 november 2015 aan verbalisanten [persoon 13] en [persoon 14] afgelegd, pag. 2294 t/m 2296.
5.De verklaring van [persoon 10] op 29 oktober 2015 aan verbalisanten [persoon 13] en [persoon 14] afgelegd, pag. 2341 t/m 2343.
6.De verklaring van verdachte [verdachte] op 21 oktober 2015 aan verbalisanten [persoon 15] en [persoon 16] afgelegd, pag. 1508.