ECLI:NL:RBOBR:2022:5180

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
C/01/385991 / KG ZA 22-489
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door asbestvervuiling en wateroverlast op terrein van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een vennootschap onder firma, en gedaagde, eigenaar van een naastgelegen perceel. Eiseres vorderde maatregelen tegen gedaagde vanwege hinder door asbestvervuiling en wateroverlast die voortkwamen van het dak van de loods van gedaagde. Eiseres stelde dat het hemelwater van het dak van gedaagde op haar terrein afstroomde, wat leidde tot schade aan haar terreinverharding en gezondheidsrisico's door asbestvezels die op haar terrein terechtkwamen.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat gedaagde in strijd handelde met artikel 5:52 BW, dat vereist dat een eigenaar ervoor zorgt dat water van zijn erf niet op een ander erf afloopt. Daarnaast werd vastgesteld dat de asbesthoudende golfplaten op het dak van gedaagde in slechte staat verkeerden, wat een onrechtmatige hinder voor eiseres opleverde. De rechtbank oordeelde dat eiseres een spoedeisend belang had bij het treffen van maatregelen om de onrechtmatige situatie te beëindigen.

De voorzieningenrechter heeft gedaagde veroordeeld om binnen een bepaalde termijn maatregelen te treffen om de asbestvervuiling en wateroverlast te beëindigen, en hem tevens veroordeeld tot betaling van een geldsom aan eiseres voor gemaakte kosten. De rechtbank heeft een dwangsom verbonden aan de veroordeling, om ervoor te zorgen dat gedaagde aan de uitspraak voldoet. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van eigenaren met betrekking tot hinder en vervuiling van aangrenzende percelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/385991 / KG ZA 22-489
Vonnis in kort geding van 24 november 2022
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiser sub 1],
gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
alsmede haar vennoten:
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. B.R. van Buul te Boxmeer,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Boerwinkel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2022 met 9 producties
  • de brief van mr. Van Buul van 7 november 2022 met aanvullende producties 10 tot en met 16
  • de brief van mr. Boerwinkel van 7 november 2022 met een conclusie van antwoord en 3 producties
  • de brief van mr. Van Buul van 9 november 2022 met aanvullende producties 17 tot en met 25
  • de mondelinge behandeling op 10 november 2022
  • de pleitnota van [eisers] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is eigenaar van de percelen met opstallen, staande en gelegen aan het adres [adres] en [adres] te [plaats] , alwaar zij haar onderneming
exploiteert.
2.2.
[gedaagde] is eigenaar van het naastgelegen perceel gelegen aan het adres [adres] , op welk perceel een grote bedrijfsloods aanwezig is. In die loods exploiteert [gedaagde] zijn onderneming onder de naam [bedrijf gedaagde] . De loods grenst aan de achterzijde (bezien vanaf het [straat] ) direct aan de percelen van [eisers] .
2.3.
Het dak van de loods is bij de bouw van de loods (omstreeks 1980) uitgevoerd in op afschot liggende asbest dakplaten. Onder aan de dakrand zijn goten geplaatst ten behoeve van de afvoer van hemelwater.
2.4.
Doordat de hemelwaterafvoer van de loods aan de achterzijde niet goed functioneert vloeit bij regenval het hemelwater van het dak van de loods van [bedrijf gedaagde] feitelijk af over het aangrenzend perceel van [eisers] .
2.5.
Bij brief van 21 juli 2022 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] gesommeerd om binnen 14 dagen na dagtekening schriftelijk te bevestigen dat [gedaagde] binnen 2 maanden de hemelwaterafvoer van het pand herstelt en een definitief einde maakt aan het laten afvloeien van hemelwater, afkomstig van het dak van het pand, op het terrein van [eisers] .
2.6.
Bij brief van 4 augustus 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] betwist dat er hemelwater van het dak van de loods van [gedaagde] via het terrein van [eisers] wordt afgevoerd of dat de hemelwaterafvoer van de loods (in dat verband) gebrekkig functioneert. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat de dakgoot zal worden vervangen en dat de werkzaamheden zullen worden afgerond binnen een termijn van drie maanden na 4 augustus 2022.
2.7.
Tritium Advies B.V. (hierna: Tritium) heeft, in opdracht van [eisers] op 16 augustus 2022 een inspectie uitgevoerd aan de [adres] te [plaats] aan het dak op de naast gelegen loods aan de [adres] .
2.8.
In haar inspectierapport concludeert Tritium het volgende:

-De algemene staat van de golfplaten is licht tot ernstig verweerd. Op meerdere plaatsen zijn er
scheuren in de golfplaten aanwezig. (zie foto 1 en 2).
-Aan de onderzijde van de golfplaten zijn op meerdere plekken losse schilfers van de golfplaten
zichtbaar. (zie foto 3 en 4)
-Op de golfplaten is mos begroeiing aanwezig. (zie foto 5 en 6)
-In de regengoot ligt over de gehele lengte restanten golfplaat verspreid. (zie foto 7 t/m 11). Deze
blijken asbesthoudend. Zie M01 van bijgevoegd analysecertificaat in bijlage 2.
-Enkele delen van het mos zijn losgeraakt en op het maaiveld terecht gekomen (zie foto 12 en 14)
Deze blijken asbest verontreinigd te zijn. Zie M02 van bijgevoegd analysecertificaat in bijlage 2.
-Regengoot is niet waterdicht
Het is aannemelijk dat bovengenoemde zaken [ertoe] kunnen leiden dat er delen mos los weken door
weersinvloeden waaraan asbesthoudende vezels vastzitten of dat er asbesthoudende vezels
uitspoelen. Het is niet uit te sluiten dat hierdoor een ophoping van asbestvezels ontstaan in de
ondergelegen bodem, uitvloei stroken dan wel de afvoerput.”
2.9.
Bij brief van 30 augustus 2022 heeft [eisers] de rapportage van Tritium toegezonden aan [gedaagde] en daarbij medegedeeld dat uit die rapportage niet alleen blijkt dat de dakgoot van [gedaagde] lekt op het perceel van [eisers] , maar tevens dat het dak van de loods aan de zijde die grenst aan de percelen van [eisers] in zeer slechte staat verkeert en dat er daadwerkelijk asbest, afkomstig van het dak van de loods, op het terrein van [eisers] terecht komt. [gedaagde] is gesommeerd om binnen twee dagen noodmaatregelen te treffen om het voortduren van het vervuilen van het terrein van [eisers] met asbest afkomstig van het dak van [gedaagde] te beëindigen.
2.10.
Op 18 oktober 2022 heeft [A] , in opdracht van [gedaagde] , een asbestinventarisatie uitgevoerd ter plaatse van de [adres] te [plaats] . In haar rapportage van 28 oktober 2022 heeft [A] het volgende geconstateerd:
“Het dakvlak van de loods is voorzien van asbesthoudende golfplaten welke licht verweerd zijn. Er zijn op het voorste en achterste dakvlak mosproppen op het dakvlak aanwezig welke vastzitten op het dakvlak. In de dakgoot aan beide zijden van de loods is staand water aanwezig waardoor inspectie van de goot beperkt mogelijk is. Er is waargenomen op enkele plekken op het achterste deel van het dakvlak dat er stukken van de toplaag van de licht verweerde asbesthoudende golfplaat loszitten. In de goot aan de voorzijde van de loods zijn geen mosproppen aangetroffen. In de goot aan de achterzijde van de loods zijn sporadisch mosproppen aanwezig. Op de mosproppen welke zijn bemonsterd afkomstig van het dakvlak zijn asbestvezels aangetroffen. Op de terreinverharding op het naastgelegen perceel aan [adres] zijn geen asbestvezels aangetroffen in de bemonsterde mosproppen op het terrein (grindstrook tussen 2 gebouwen in). Op de terreinverharding op het naastgelegen perceel aan de [adres] zijn visueel mosproppen aangetroffen, maar er is geen toestemming gegeven door de eigenaar voor monstername en het maken van foto's hiervan. Een en
ander is derhalve uitgesloten van inspectie aangezien er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de aanwezigheid van een asbestverontreiniging. Er zijn t.p.v. het dakvlak van de loods geen urgente toepassingen welke per direct gesaneerd dienen te worden in verband met gevaarlijke situaties voor de gezondheid van gebouwgebruikers. De kans op vezelemissie wordt klein geacht. De asbesthoudende toepassingen dienen gesaneerd te worden voorafgaand aan renovatie- /sloopwerkzaamheden in het onderzoeksgebied.”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen
vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn:
a. noodmaatregelen te treffen ter beëindiging van de vervuiling van het terrein van [eisers] met asbest dat afkomstig is van het dak van de loods van [gedaagde] en
b. maatregelen te treffen om het lozen/laten overlopen van water van het dak van de loods van [gedaagde] op terrein van [eisers] te beëindigen,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom,
2. [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen na de datum van het in deze te wijze vonnis een bedrag van € 250,00 te betalen aan [eisers] ter zake de kosten die [eisers] heeft moeten maken voor het inschakelen van Tritium als deskundige,
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[eisers] legt daaraan het volgende ten grondslag. Het laten aflopen van het water van het dak van de loods van [gedaagde] op het erf van [eisers] is in strijd met art. 5:52 BW en daarmee onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW. Het vervuilen van het perceel van [eisers] met asbest, afkomstig van het dak van de loods van [gedaagde] is op grond van art. 5:37 in combinatie met art. 6:162 BW te kwalificeren als onrechtmatige hinder. Daarnaast maakt [gedaagde] met het vervuilen c.q. besmetten van het perceel van [eisers] met
asbest(-resten), afkomstig van het dak van de loods van [gedaagde] , inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] , hetgeen onrechtmatig is jegens [eisers] . [eisers] wil dat die voortdurende inbreuk wordt beëindigd en dat [gedaagde] ervoor zorgdraagt dat er geen water van het dak van de loods van [gedaagde] op het terrein van [eisers] komt en dat niet langer asbest(-resten), afkomstig van het dak van de loods van [gedaagde] , op het terrein van [eisers] terecht komt. De wateroverlast leidt tot schade aan de onlangs door [eisers] vernieuwde terreinverharding, die wordt veroorzaakt doordat de aanzienlijke hoeveelheden hemelwater, afkomstig van het dak van [gedaagde] , er voor zorgen dat het zand wegspoelt tussen en onder de bestrating, waardoor verzakkingen dreigen te ontstaan. Daarnaast leidt ook de asbestvervuiling tot schade voor [eisers] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het in aanraking komen met ongebonden asbestvezels aanmerkelijke gezondheidsrisico's meebrengt. [eisers] kan haar personeel niet op haar terrein laten werken als dat terrein met asbest is vervuild. Bovendien zal de asbestvervuiling moeten worden opgeruimd. Naarmate de asbestvervuiling voortduurt zullen de opruimingskosten verder oplopen. Weliswaar is [gedaagde] voor die kosten aansprakelijk, maar gezien de slechte financiële positie waarop [gedaagde] zich beroept om het voortduren van de asbestvervuiling niet te beëindigen, valt te vrezen dat [gedaagde] die kosten niet zal kunnen dragen, zodat het oplopen van die - alsdan mogelijk voor rekening van [eisers] blijvende schade - zoveel mogelijk dient te worden beperkt. [eisers] heeft dan ook een spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vorderingen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

strijd met artikel 5:52 BW?

4.1.
Ingevolge artikel 5:52 BW is een eigenaar verplicht de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt.
4.2.
Op grond van de stellingen van [eisers] , de ter onderbouwing van die stellingen door haar overgelegde foto’s en het als prod. 25 overgelegde filmbestand, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er (overtollig) hemelwater vanuit de dakgoot van de loods van [gedaagde] rechtstreeks op het perceel van [eisers] stroomt. Dat er water van het dak van de loods van [gedaagde] op het erf van [eisers] afloopt wordt door [gedaagde] ook niet betwist. Op grond hiervan komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [gedaagde] niet voldoet aan haar wettelijke verplichting om te voorkomen dat het water vanaf het dak van zijn loods op het erf van [eisers] afloopt. Gelet op de aanzienlijke hoeveelheden water die blijkens het filmbestand vanaf het dak respectievelijk vanuit de dakgoot van de loods van [gedaagde] op het perceel van [eisers] stroomt, is voldoende aannemelijk dat [eisers] daardoor (water)overlast ondervindt, onder andere omdat zand wegspoelt tussen en onder de bestrating, die recentelijk is aangelegd, waardoor verzakking ontstaat en dreigt te ontstaan. Dat dit effect optreedt blijkt ook uit de (in samenhang met genoemd filmbestand in ogenschouw te nemen) door [eisers] als prod. 4 overgelegde foto’s van het terrein, waarop het kennelijk uit de voegen tussen de klinkers gespoelde zand duidelijk zichtbaar is. Op grond hiervan bestaat voldoende aanleiding voor toewijzing van de vordering van [eisers] onder 1a als na te melden.
onrechtmatige hinder
4.3.
Op grond van artikel 5:37 BW in samenhang met artikel 6:162 BW is het de eigenaar van een erf niet toegestaan in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, hinder toe te brengen aan eigenaren van andere erven. Daaruit volgt dat niet elke vorm van hinder onrechtmatig is. De beoordeling of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade in verband met de overige omstandigheden van het geval.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het dak op de loods van [gedaagde] wordt gevormd door asbesthoudende golfplaten. Op zichzelf is het bezitten of gebruiken van een opstal waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt en dat overigens aan alle daaraan te stellen (wettelijke) eisen voldoet, niet onrechtmatig. Uit het door [eisers] als productie 6 overgelegde rapport van Tritium blijkt evenwel dat de algemene staat van de golfplaten op het dak van de loods licht tot ernstig verweerd is, dat op meerdere plaatsen scheuren in de golfplaten aanwezig zijn, dat op de golfplaten mosbegroeiing aanwezig is en dat in de regengoot over de gehele lengte restanten (schilfers) golfplaat verspreid liggen, die onderzocht zijn en asbesthoudend blijken te zijn. Tritium heeft op het perceel van [eisers] op maaiveldniveau van het hoger gelegen dak losgeraakte mosdelen aangetroffen die - zo bleek uit analyse van genomen monsters - asbesthoudende vezels bevatten. Tritium acht het aannemelijk dat de door haar beschreven situatie er toe kan leiden dat op het dak groeiende mosdelen met asbestvezels onder weersinvloeden losweken of dat asbesthoudende vezels van het dak uitspoelen. Het is niet uit te sluiten dat hierdoor een ophoping van asbestvezels ontstaan in de ondergelegen bodem, uitvloei stroken dan wel de afvoerput.
4.5.
[gedaagde] heeft, onder verwijzing naar een door hem als productie 1 overgelegde asbestinventarisatie van [A] van 28 oktober 2022, het verweer gevoerd dat in de mosproppen die op de grond van [gedaagde] en [B] meubelmakerij zijn aangetroffen geen asbest is ontdekt. [gedaagde] stelt zich dan ook op het standpunt dat geen sprake is van een onveilige situatie die meebrengt dat onmiddellijk ingrijpen is vereist. Dat wordt, aldus [gedaagde] , ook niet gesteld in het rapport van [A] en is evenmin vastgesteld door de omgevingsdienst die onlangs een inspectie heeft verricht naar het dak van de loods. [gedaagde] is wel voornemens om de achterste zijde van het dak te vernieuwen in 2024.
4.6.
De enkele omstandigheid dat uit het onderzoek van [A] blijkt dat de mosproppen die zijn gevonden op de grond van [gedaagde] en [B] meubelmakerij geen asbestvezels bevatten, sluit geenszins uit dat de mosproppen die op het terrein van [eisers] terecht komen wél asbest bevatten, zoals Tritium in haar rapportage heeft gemeld op basis van monsteranalyses van de door haar op maaiveld aangetroffen mosproppen. Daar komt bij dat uit het rapport van [A] blijkt dat zij van het dakvlak aan de achterzijde van de loods zelf ook diverse mosproppen heeft bemonsterd (welke zij heeft losgetrokken van het dakoppervlak) waarop asbesthoudende vezels zijn aangetroffen (pag. 11 van de [A] rapportage). Dit bevestigt in zoverre de constateringen van Tritium. Datzelfde geldt voor de constatering van [A] dat op het achterste deel van het dakvlak delen van de toplaag van de licht verweerde asbesthoudende golfplaat loszitten. Verder volgt (ook) uit de pagina’s 16, 17 en 18 van het [A] rapport dat er (naar uit monsteranalyse blijkt) asbesthoudende mosproppen op het dakvlak aan de achterzijde van de loods zijn aangetroffen. [gedaagde] heeft, naast zijn stelling dat er geen asbest is gevonden op de mosproppen die op zijn terrein zijn gevonden, onvoldoende onderbouwd dat er serieus te nemen redenen bestaan om te twijfelen aan de conclusies die Tritium heeft getrokken in haar rapportage. Daarnaast is op grond van het rapport van Tritium voldoende aannemelijk geworden dat reëel risico bestaat dat er asbesthoudend materiaal van het dak van de loods van [gedaagde] op het terrein van [eisers] terecht komt. Tritium heeft immers geconstateerd dat er in de regengoot over de gehele lengte restanten (schilfers) golfplaat verspreid liggen, die asbesthoudend zijn. [gedaagde] heeft niet betwist dat er (regelmatig) (grote) hoeveelheden water uit de dakgoot op het terrein van [gedaagde] stroomt, waardoor ernstig rekening dient te worden gehouden met het risico dat aldus delen asbesthoudende golfplaten, althans ongebonden asbestvezels (schilfers) met het water meekomen en over het terrein van [eisers] uitspoelen met alle risico’s op verdere verspreiding (o.a. door de wind) in de directe omgeving van dien.
4.7.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vrijgekomen asbestvezels een ernstig gevaar opleveren voor de gezondheid en het milieu. Nu op basis van het rapport van Tritium aannemelijk is dat er een niet te veronachtzamen risico bestaat dat er asbesthoudende vezels, afkomstig van het dak van de loods van [gedaagde] , op het terrein van [eisers] neerkomen en zich vervolgens vandaaruit verder verspreiden in de directe omgeving, is daarmee voorshands ook voldoende aannemelijk dat sprake is van (dreigende) schade aan de zijde van [eisers] . Van [eisers] kan niet worden gevergd dat zij berust in een – door [gedaagde] in het leven geroepen c.q. in stand gelaten - situatie, waarin zij voortdurend wordt geconfronteerd met het feit dat er asbestvezels op haar terrein neerkomen en zich vandaaruit verder verspreiden met alle risico’s voor de gezondheid van haar medewerkers en allen die haar bedrijfsvestiging bezoeken van dien. Er is met andere woorden sprake van hinder door het verspreiden van asbestdelen op het terrein van [eisers] in een vorm en mate die jegens [eisers] , als eigenaar van het terrein, onrechtmatig is. Gelet op de aard en ernst van deze hinder en de invloed daarvan op de (veiligheid van de) bedrijfsvoering van [eisers] heeft zij een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening op korte termijn die aan deze onrechtmatige situatie een einde maakt. Dit betekent dat ook de vordering onder 1b zal worden toegewezen, waarbij aan [gedaagde] een termijn zal worden gegund tot uiterlijk 31 januari 2023 om die maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om aan de veroordeling te voldoen. Het is daarbij aan [gedaagde] om te bepalen welke maatregelen doeltreffend zijn om te waarborgen dat aan de verspreiding van hemelwater en asbest vanaf zijn perceel een einde wordt gemaakt.
De voorzieningenrechter houdt er bij de bepaling van deze termijn tevens rekening mee dat [gedaagde] voor het treffen van adequate maatregelen vermoedelijk (deels) aangewezen is op de medewerking en beschikbaarheid van derden en het gegeven dat die beschikbaarheid op korte termijn onder druk staat vanwege de naderende feestdagen.
4.8.
Er bestaat tevens aanleiding om aan de veroordelingen een dwangsom te verbinden, van na te melden hoogte.
geldvordering
4.9.
De onder 2 gevorderde voorziening ziet op betaling van een geldsom. Deze vordering kan, als voldoende onderbouwd en niet door [gedaagde] weersproken, worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 133,57
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.825,57

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om voor, doch uiterlijk op 31 januari 2023 zodanige maatregelen c.q. voorzieningen te treffen dat:
de vervuiling van het terrein van [eisers] met asbesthoudend materiaal dat afkomstig is van het dak van de loods van [gedaagde] , alsmede
het lozen/laten overlopen c.q. aflopen van hemelwater van het dak van de loods van [gedaagde] op het terrein van [eisers]
wordt beëindigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na heden aan [eisers] te betalen een bedrag van € 250,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.825,57,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2022.