ECLI:NL:RBOBR:2022:5176

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
C/01/384834 / KG ZA 22-433
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen in kort geding met betrekking tot aandeelhouders en bestuurders van vennootschappen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 23 november 2022, hebben eiseressen, [eiseres sub 1] B.V. en SmartVital B.V., een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en Visionlead Management B.V., met als doel terugbetaling van onverschuldigde betalingen. De eiseressen stellen dat er betalingen zijn verricht aan de gedaagden zonder rechtsgrond, omdat er geen goedkeuring van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) was voor deze betalingen. De gedaagden hebben verweer gevoerd en betwist dat de betalingen onverschuldigd zijn gedaan.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de gevorderde betalingen. De rechter heeft opgemerkt dat de eiseressen niet in financiële nood verkeren en dat hun vorderingen vooral gericht zijn op het doorbreken van een impasse in de samenwerking. Bovendien heeft de rechter geconcludeerd dat de betalingen, hoewel niet goedgekeurd door de AVA, niet zonder rechtsgrond zijn verricht, aangezien de gedaagden werkzaamheden hebben verricht voor de eiseressen. De rechter heeft de vorderingen van eiseressen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

De uitspraak benadrukt het belang van een rechtsgeldige besluitvorming binnen vennootschappen en de noodzaak voor aandeelhouders om zich aan de statuten en wettelijke vereisten te houden bij het vaststellen van vergoedingen voor bestuurders. De rechter heeft ook gewezen op de risico's van een gedwongen verkoop van aandelen en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/384834 / KG ZA 22-433
Vonnis in kort geding van 23 november 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMARTVITAL B.V.,
gevestigd te Maastricht,
eiseressen,
advocaten mr. B.A.J. Uitman en mr. P.R. Dekker te Rosmalen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VISONLEAD MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagden,
advocaat mr. J.L.E. Marchal te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden. Waar nodig worden eiseressen afzonderlijk aangeduid als [eiseres sub 1] en Smartvital en gedaagden afzonderlijk als [gedaagde sub 1] en Visionlead.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 augustus 2022 met 14 producties
  • de brief van mr. Uitman van 14 oktober 2022 met aanvullende producties 15 t/m 18
  • de brief van mr. Marchal van 19 oktober 2022 met pleitnotities en producties 1 t/m 9
  • de mondelinge behandeling op 24 oktober 2022
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] .
1.2.
Ter zitting heeft mr. Dekker een overzicht (exelbestand) overgelegd van alle betalingen die [eiseres sub 1] c.s. als onverschuldigd betaald terugvorderen in dit kort geding.
Mr. Marchal heeft tijdens de mondelinge behandeling tegen het overleggen van dit overzicht bezwaar gemaakt, omdat het niet tijdig is ingediend. De voorzieningenrechter heeft mr. Marchal na afloop van de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om binnen één week na de mondelinge behandeling nader schriftelijk te reageren op de overgelegde productie. Bij brief van 31 oktober 2022 heeft mr. Marchal een inhoudelijke reactie gegeven op het ter zitting overgelegde overzicht met betalingen. Nu mag worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] c.s. aldus in voldoende mate inhoudelijk op deze productie heeft kunnen reageren worden zij niet in hun procesbelang geschaad indien deze productie wordt toegelaten. De voorzieningenrechter passeert daarom het bezwaar van [gedaagde sub 1] c.s., zodat deze productie, evenals de akte uitlating daarover zijdens [gedaagde sub 1] Management B.V. c.s. deel uitmaken van de gedingstukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is op 2 juli 2015 opgericht door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [gedaagde sub 1] . [bedrijf 1] en [gedaagde sub 1] hielden vanaf de oprichting ieder 50 % van de aandelen in het geplaatste kapitaal van [eiseres sub 1] . Sinds 30 december 2016 houden [bedrijf 1] , [gedaagde sub 1] en Visionlead respectievelijk 40 %, 40 % en 20 % van de aandelen in [eiseres sub 1] . Bestuurders van [eiseres sub 1] waren [bedrijf 1] , [gedaagde sub 1] en Visonlead (vanaf 30 december 2016). De bestuurders waren gezamenlijk bevoegd [eiseres sub 1] te vertegenwoordigen.
2.2.
In de statuten van [eiseres sub 1] is bepaald dat de bezoldiging en de verdere voorwaarden voor iedere bestuurder afzonderlijk worden vastgesteld door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA).
2.3.
De heer [A] (hierna; [A] ) is bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] . De heer [B] (hierna: [B] ) is directeur en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] . [B] handelt tevens onder de naam van zijn eenmanszaak [eenmanszaak 1] (hierna: [eenmanszaak 1] ). De heer [C] is directeur en enig aandeelhouder van Visionlead en handelt tevens onder de naam van zijn eenmanszaak [eenmanszaak 2] (hierna: [eenmanszaak 2] ).
2.4.
[eiseres sub 1] is sedert 29 juli 2015 bestuurder en aandeelhouder (voor 95 %) van SmartVital B.V. (hierna: SmartVital). Smartvital is opgericht in 2011en drijft een onderneming die zich bezig houdt met het aanbieden van exclusieve natuurvoedingssupplementen via een online webshop die met name gericht is op de Europese markt. Deze supplementen zijn afkomstig van een vennootschap naar Canadees recht Les Produits Naturel Herbe-E-Concept Inc. (hierna: HEC), die ontwikkelaar en producent van deze supplementen is. HEC houdt 5% van de aandelen in SmartVital. SmartVital verkoopt op basis van een exclusieve distributieovereenkomst met HEC in meerdere Europese landen het product LT03 van HEC.
2.5.
Op 29 september 2017 heeft [bedrijf 1] een enquêteverzoek ingediend
bij de Ondernemingskamer en daarbij tevens onmiddellijke voorzieningen gevraagd. In haar
beschikking van 6 april 2018 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [eiseres sub 1] en Smartvital.
Tegelijk zijn alle bestuurders van [eiseres sub 1] ( [bedrijf 1] , [gedaagde sub 1] en Visionlead) geschorst voor de duur van het geding. In haar beschikking van 10 april 2018 heeft de Ondernemingskamer de heer [D] als tijdelijk bestuurder en de heer [E] als onderzoeker benoemd.
2.6.
[bedrijf 1] is per 1 januari 2019 teruggetreden als bestuurder van [eiseres sub 1] .
2.7.
Bij beschikking van 16 december 2019 [1] (zaaknummers 200.258.479/01 OK en 200.224.231/03 OK) heeft de Ondernemingskamer geoordeeld dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid van [eiseres sub 1] en Smartvital. De Ondernemingskamer heeft bij wijze van voorlopige voorziening een commissaris van [eiseres sub 1] en Smartvital benoemd, vooralsnog voor een periode van twee jaar en de bij beschikking van 6 april 2018 getroffen onmiddellijke voorzieningen beëindigd. Bij beschikking van 17 december 2019 is de heer [F] aangewezen als commissaris van [eiseres sub 1] c.s.
2.8.
Bij beschikking van 22 juni 2020 [2] heeft de Ondernemingskamer de besluiten van de AVA van [eiseres sub 1] B.V. van 4 februari 2020 en 10 maart 2020 vernietigd ten aanzien van de vaststelling van budgetten inzake de vergoeding van door [gedaagde sub 1] c.s. respectievelijk [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2] te verrichten management- en operationele werkzaamheden. Voorts heeft de Ondernemingskamer bij wijze van voorziening bepaald dat voor de duur van twee jaar de aandelen in [eiseres sub 1] met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders ten titel van beheer zijn overgedragen aan een beheerder van aandelen. Bij beschikking van 24 juni 2020 is mr. Borrius (hierna: Borrius) aangewezen als beheerder van de aandelen.
2.9.
In diezelfde beschikking heeft de Ondernemingskamer in aanvulling op r.o. 4.17 van haar eerdere beschikking van 16 december 2019 overwogen dat [F] het thans ook tot zijn taak als commissaris mag rekenen opdracht te geven aan een daarin gespecialiseerd bureau om een objectief advies te geven over de marktconformiteit en de condities van de remuneratie van [gedaagde sub 1] c.s., zowel waar het gaat om, indien en voor zover dat onderscheid nuttig wordt geacht, hun managementtaken als bestuurders als om hun operationele consultancyrol
2.10.
[F] heeft vervolgens [G] ingeschakeld om te adviseren over de bezoldiging van [gedaagde sub 1] c.s. [G] heeft op 22 augustus 2020, mede op basis van een door [gedaagde sub 1] c.s. ingevulde vragenlijst, geoordeeld dat een totale beloning van
€ 141.800,00 per jaar als marktconform moet worden beschouwd.
2.11.
Bij beschikking van 2 december 2020 [3] heeft de Ondernemingskamer [gedaagde sub 1] c.s. ontslagen als bestuurders van [eiseres sub 1] , [F] voor de duur van twee jaar benoemd als bestuurder van [eiseres sub 1] en de bij beschikking van 16 december 2019 getroffen voorziening bestaande uit de benoeming van [F] als commissaris van [eiseres sub 1] en Smartvital beëindigd.
2.12.
In diezelfde beschikking heeft de Ondernemingskamer de besluiten van de AVA van Smartvital van 23 juli 2020 over de beloning van [eenmanszaak 1] , de betaling van € 108.000,00 aan [eenmanszaak 1] en de vaststelling van de beloning van [gedaagde sub 1] c.s. voor operationele adviesdiensten vernietigd, voor zover deze besluiten niet nietig zijn vanwege het ontbreken van voorafgaande goedkeuring door de AVA van [eiseres sub 1] B.V..
2.13.
Op 6 oktober 2021 heeft [F] [gedaagde sub 1] c.s. vergeefs gesommeerd tot terugbetaling van een bedrag van € 108.000,00 dat aan [eenmanszaak 1] was overgeboekt op 23 juli 2020.
2.14.
Bij beschikking van 23 december 2021 [4] is de Ondernemingskamer naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde sub 1] c.s. tot ontslag van [F] als bestuurder en de naar aanleiding daarvan door [F] en [bedrijf 1] gedane tegenverzoeken tot de conclusie gekomen dat de verhoudingen tussen [bedrijf 1] en haar mede aandeelhouders duurzaam zijn ontwricht en dat het in de rede ligt om te komen tot een ontvlechting tussen [gedaagde sub 1] c.s. enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds door middel van ontbinding en vereffening van [eiseres sub 1] . In die vereffening kunnen de aandelen van [eiseres sub 1] in SmartVital - en daarmee de onderneming als going concern - door de vereffenaar worden verkocht en overgedragen aan [gedaagde sub 1] c.s., [bedrijf 1] of een derde. Het verzoek van [F] om [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 108.000,-- aan SmartVital vanwege de eerdere onttrekking van dit bedrag door [gedaagde sub 1] c.s. wijst de Ondernemingskamer af nu de partij aan wie dit bedrag (na vernietiging door de Ondernemingskamer van de daartoe strekkende besluiten) onverschuldigd is betaald ( [eenmanszaak 1] ) geen partij is in de enqueteprocedure (daarbij uitdrukkelijk in het midden latend in hoeverre art. 2:257 lid 2 BW voldoende grondslag biedt voor toewijzing van een dergelijk verzoek tot terugbetaling).
2.15.
Bij afzonderlijke e-mailberichten van 15 februari 2022 [5] heeft [F] [B] en [C] aangeschreven en namens [eiseres sub 1] en Smartvital (terug-)betaling gevorderd van een bedrag van € 437.410,00 van [gedaagde sub 1] en [eenmanszaak 1] (met inbegrip van het hiervoor genoemde bedrag ad € 108.000,00) en een bedrag van € 399.990,12 van Visionlead en [eenmanszaak 2] . Het betreft – volgens [F] onverschuldigde - betalingen ter zake management- en consultancywerkzaamheden ten behoeve van [eiseres sub 1] c.s. over de periode 2017 tot en met 2020. Blijkens de specificatie in randnummer 20 van de dagvaarding heeft [eiseres sub 1] B.V. € 151.384,99 te vorderen van Visionlead, € 134.610,08 van [gedaagde sub 1] , €54.200,00 van [eenmanszaak 2] en € 71.200,00 van [eenmanszaak 1] . Volgens randnummer 21 heeft SmartVital van [eenmanszaak 2] € 194.405,13 te vorderen en van [eenmanszaak 1] € 339.600.
2.16.
Op 6 mei 2022 heeft Borrius een concept ontvlechtingsplan voorgelegd aan de drie aandeelhouders van [eiseres sub 1] . Voorwaarde daarbij is dat de aandelen [eiseres sub 1] , Smartvital en HEC worden gewaardeerd en dat de waarde van de toe te delen belangen in evenwicht kunnen worden gebracht.
2.17.
Bij beschikking van 23 mei 2022 [6] heeft de Ondernemingskamer [F] , op zijn verzoek, ontheven uit zijn functie van bestuurder als bedoeld in de beschikking van 2 december 2020 en mr. P.R. Dekker (Dekker) aangewezen tot (opvolgend) bestuurder als bedoeld in de beschikking van 2 december 2020.
2.18.
Dekker is voornemens SMAN Business Valuators (SMAN) opdracht te geven om tot een waardering te komen van de aandelen [eiseres sub 1] , Smartvital en HEC.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair:
[gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van € 205.810,00 aan [eiseres sub 1] en € 339.600,00 aan SmartVital,
Visionlead te veroordelen tot betaling van € 205.584,00 aan [eiseres sub 1] en € 194.405,00 aan SmartVital,
subsidiair:
1. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van € 205.810 aan [eiseres sub 1] en € 189.600,00
(€ 339.600,00 minus € 150.000,00) aan SmartVital,
2. Visionlead te veroordelen tot betaling van € 205.584,00 aan [eiseres sub 1] en € 54.905,00
(€ 194.405,00 minus € 139.500,00) aan SmartVital,
zowel het primair en subsidiair gevorderde te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te rekenen vanaf de datum van de sommatie van [F] d.d. 15 februari 2022 tot de datum der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres sub 1] c.s. leggen daaraan het volgende ten grondslag. Uit de (onherroepelijke) beschikkingen van de Ondernemingskamer in de enqueteprocedure blijkt dat er betalingen aan (dan wel ten behoeve van) [gedaagde sub 1] en Visionlead zijn verricht ter zake management- en consultancywerkzaamheden, waarvoor geen rechtsgrond bestond; ofwel omdat er géén besluit van de ava van [eiseres sub 1] c.s. aan de betaling ten grondslag lag, ofwel omdat het desbetreffende besluit nietig was of door de Ondernemingskamer is vernietigd. Nu aan de betalingen nimmer een rechtgeldig besluit ten grondslag heeft gelegen, is al hetgeen gepresteerd is, onverschuldigd betaald en dient dit terugbetaald te worden (artikel 6:203 BW). Voor de omvang van hun vorderingen uit hoofde van onverschuldigde betaling verwijzen [eiseres sub 1] c.s. naar de door hen als prod. 10 en 11 overgelegde sommaties en een ter zitting door mr. Dekker overgelegd overzicht, waarin drie periodes zijn te onderscheiden (de periode van vóór het enqueteverzoek, de bestuursperiode van [D] en de periode waarin [gedaagde sub 1] en Visionlead weer bestuurder waren). Uit dit overzicht blijkt - en dit volgt ook uit de stellingen van [eiseres sub 1] c.s. - dat zij, op grond van onverschuldigde betaling, terugbetaling vorderen door [gedaagde sub 1] c.s. van alle betalingen die zijn gedaan ten titel van bestuursvergoeding, voor zover deze het bedrag van € 8.000,00 per maand per bestuurder te boven gaan. Er is door de aandeelhouders nimmer een hoger bedrag vastgesteld of afgesproken dan € 8.000,00 per bestuurder per maand, zodat alle betalingen boven dit bedrag als onverschuldigd betaald dienen te worden terugbetaald. Voorts vorderen [eiseres sub 1] c.s. ook alle verrichtte betalingen terzake directievoering en kosten van eigen rechtsbijstand terug van [gedaagde sub 1] c.s.
De Ondernemingskamer heeft ten aanzien van deze betalingen overwogen dat deze materieel zijn te beschouwen als bezoldiging in de zin van van de statuten van [eiseres sub 1] en Smartvital en dat alleen de AVA van [eiseres sub 1] en Smartvital bevoegd zijn de omvang daarvan vast te stellen. Dat er betalingen feitelijk zijn gedaan aan de Duitse eenmanszaken van [B] en [C] , [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2] doet niet af aan het feit dat het hier gaat om betalingen als beloning voor de bestuurders [gedaagde sub 1] en Visionlead. Ook deze betalingen dienen door [gedaagde sub 1] c.s., als onverschuldigd gedaan, te worden terugbetaald. [gedaagde sub 1] en Visionlead hebben het er als bestuurder van [eiseres sub 1] en (indirect van) Smartvital toe geleid dat zonder rechtsgrond in de perioden 1 tot en met 3 betalingen van meer dan € 8.000,00 per maand zijn gedaan aan hun respectievelijke eenmanszaken, terwijl die geen contractuele relatie hadden met [eiseres sub 1] en/of Smartvital.
Subsidiair stellen [eiseres sub 1] c.s. zich op het standpunt dat de (terug)betalingsverplichting (ook) volgt uit het bepaalde in artikel 2:9 BW. De Ondernemingskamer heeft in haar respectievelijke beslissingen van 16 december 2019 en 2 december 2020 vastgesteld dat sprake is van “collectief wanbeleid” en dat dit wanbeleid ook na het treffen van definitieve voorzieningen van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. is blijven voortduren hetgeen geleid heeft tot hun ontslag. Onbehoorlijke taakvervulling door [gedaagde sub 1] c.s. staat vast; hen valt ter zake een ernstig persoonlijk verwijt te maken.
[eiseres sub 1] c.s. hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen, omdat er op dit moment een impasse is ontstaan. De ondernemingskamer heeft geoordeeld dat er tot een ontbinding van [eiseres sub 1] c.s. dient te worden gekomen, maar [gedaagde sub 1] c.s. weigeren om daaraan op enigerlei wijze hun medewerking aan te verlenen. Zij weigeren hun medewerking te verlenen aan een waardering van de aandelen door SMAN en hebben niet gereageerd op diverse voorstellen van Dekker om tot ontvlechting te komen. Dit terwijl de tijd dringt nu de distributieovereenkomst met HEC (in de visie van HEC) afloopt op 1 april 2024 en HEC heeft aangegeven deze niet te zullen verlengen als één van gedaagden bij [eiseres sub 1] c.s. als aandeelhouder betrokken blijven. Indien [eiseres sub 1] c.s. een titel verkrijgen voor hun vorderingen, kunnen zij overgaan tot executie van de reeds gelegde beslagen op de aandelen die [gedaagde sub 1] c.s. houden in [eiseres sub 1] , teneinde op die wijze de impasse die op dit moment is ontstaan, te doorbreken. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aan deze vereisten in meerdere opzichten niet voldaan.
4.2.
[eiseres sub 1] c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening geboden is.
Zo is gesteld noch gebleken dat zij dringend verlegen zitten om financiële middelen op grond waarvan betaling op korte termijn van de door hen in dit kort geding gevorderde bedragen geboden is. Integendeel, zij hebben aangevoerd dat hun belang niet zozeer bestaat in het ter beschikking krijgen van de – volgens hen – onverschuldigd betaalde bedragen maar dat dit belang gelegen is in de doorbreking van de impasse die volgens hen is ontstaan in het kader van de ontvlechting van [eiseres sub 1] c.s.. [eiseres sub 1] c.s. willen die impasse doorbreken door met een toewijzend vonnis in de hand over te gaan tot uitwinning van de gelegde aandelenbeslagen. Dit zou evenwel betekenen dat [eiseres sub 1] c.s. er juist geen belang hebben bij hebben dat [gedaagde sub 1] c.s. aan een eventueel uit te spreken veroordeling voldoen; in dat geval immers wordt hen het instrument uit handen geslagen om de gepercipieerde impasse te doorbreken. Een dergelijk (oneigenlijk) belang bij de door [eiseres sub 1] c.s. ingestelde vorderingen behoort naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel niet tot de belangen die in het kader van de beoordeling van toewijsbaarheid van een geldvordering in kort geding voor bescherming in aanmerking komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat – voor zover [gedaagde sub 1] c.s. nalatig blijven om de redelijkerwijs van hen te vergen medewerking te verlenen aan ontvlechting van de zakelijke samenwerking binnen [eiseres sub 1] c.s. – het op de weg van de bestuurder van laatstgenoemden ligt om specifiek op het verkrijgen van medewerking toegespitste voorzieningen te vorderen.
4.3.
Weliswaar is het zo dat aan het voor toewijzing van geldvorderingen in kort geding verlangde spoedeisende belang minder strenge eisen worden gesteld naar mate de vordering waarvan betaling wordt gevorderd aannemelijker wordt geacht. Echter, te dien aanzien oordeelt de voorzieningenrechter dat in het onderhavig kort geding niet, althans niet met de voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereiste mate van zekerheid, te verwachten is dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. (tot het door haar gestelde beloop) zal toewijzen.
4.4.
Voor zover [eiseres sub 1] c.s. aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd dat sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203, lid 2 BW), omdat aan de betalingen (ten behoeve van) [gedaagde sub 1] c.s. geen rechtsgeldig besluit van de AVA ten grondslag heeft gelegen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het enkele feit dat er geen besluit van de AVA aan de door [eiseres sub 1] c.s. gestelde betalingen ten grondslag ligt, leidt nog niet (zonder meer) tot de conclusie dat de betalingen die zijn gedaan daarmee van elke rechtsgrond ontbloot (en daarmee onverschuldigd verricht) zijn. Deze betalingen hebben immers plaatsgevonden in het kader van de rechtsverhouding tussen [eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. op grond waarvan [gedaagde sub 1] c.s. gehouden was om management- en consultancywerkzaamheden te verrichten voor c.q. ten behoeve van [eiseres sub 1] c.s. Het bestaan van die rechtsverhouding en ook de uitvoering van de in dat kader ten behoeve van [eiseres sub 1] c.s. bedongen werkzaamheden wordt door [eiseres sub 1] c.s. ook met zoveel woorden erkend. Zij vorderen immers slechts de betalingen terug voor zover die een bedrag van € 8.000,00 per bestuurder per maand te boven gaan, terwijl ook aan die betalingen tot
€ 8.000,00 (zo staat tussen partijen vast) geen besluit van de AVA ten grondslag ligt. Niet alleen ondergraven zij daarmee hun eigen stelling dat het enkel ontbreken van een op de bestuursvergoedingen betrekking hebbend AVA-besluit de gevolgtrekking rechtvaardigt dat de desbetreffende betalingen (dus ook die tot € 8.000,- per maand) onverschuldigd zijn, maar het ontbreken van een dergelijk besluit laat onverlet dat de betreffende werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en [gedaagde sub 1] c.s. uit dien hoofde (ook bij gebreke van een AVA-besluit) onverminderd recht hebben op een redelijke beloning.
4.5.
Voor zover [eiseres sub 1] c.s. stellen dat er slechts aan de betalingen tot € 8.000,00 per maand per bestuurder een afspraak tussen de aandeelhouders ten grondslag lag, maar voor de betalingen daarboven niet, zodat deze betalingen op die grond in ieder geval als onverschuldigd hebben te gelden, wijst de voorzieningenrechter er op dat de Ondernemingskamer in de enqueteprocedure (zie de beschikking van de Ondernemingskamer van 22 juni 2020) naar aanleiding van het debat omtrent de betaalde vergoedingen voor management- en consultancywerkzaamheden aanleiding heeft gezien om [F] onderzoek te laten verrichten naar de marktconformiteit en de condities van de beloning van [gedaagde sub 1] c.s. Uit het te dier zake door [G] op 22 augustus 2020 uitgebrachte advies blijkt dat deze adviseur een bedrag van € 141.800,00 per jaar marktconform acht. Dit komt (afgerond) neer op een bedrag van (bijna) € 12.000,00 per maand per bestuurder, hetgeen (bijna) 50% hoger ligt dan de afgesproken bestuursvergoeding van € 8.000,00 per bestuurder per maand. Daar komt nog bij dat [gedaagde sub 1] c.s. het verweer hebben gevoerd dat het rapport van [G] enkel ziet op de vergoeding voor hun managementtaken als bestuurders en niet op hun operationele consultancyrol, zodat de vergoeding voor [gedaagde sub 1] c.s., in hun visie althans, nog aanmerkelijk hoger zou moeten worden vastgesteld. Bij gebreke van daarop toegespitst debat valt in het beperkte bestek van dit kort geding niet met enigerlei mate van zekerheid vast te stellen of en in hoeverre de kritiek van [gedaagde sub 1] c.s. op het rapport van [G] aanleiding behoort te geven tot een opwaartse bijstelling van de beloning voor de in het verleden verrichtte werkzaamheden. Echter, in het licht van het voorgaande acht de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de aan [gedaagde sub 1] c.s. betalingen voor zover deze het bedrag van € 8.000,00 te boven gaan, onverschuldigd zijn gedaan. Er bestaat in het licht van de onder 4.1. weergegeven maatstaf dan ook onvoldoende grond voor toewijzing van de geldvorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in kort geding.
4.6.
Daarbij komt nog dat uit de overgelegde overzichten in de producties 10 en 11 volgt dat het overgrote gedeelte van de betalingen (waaronder de betaling van een bedrag van € 108.000,00) zijn verricht aan [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2] en niet aan [gedaagde sub 1] c.s. [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2] zijn (in de personen van hun eigenaren [B] en [C] ) evenwel niet als partij gedagvaard in dit kort geding. [eiseres sub 1] c.s. hebben niet uitgelegd, laat staan onderbouwd, op grond van welke concrete feiten en omstandigheden [gedaagde sub 1] c.s. rechtens gehouden zijn om bedragen, die onverschuldigd aan [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2] zijn uitbetaald, aan haar terug te betalen. Een nadere onderbouwing en toelichting had te meer op de weg van [eiseres sub 1] c.s. gelegen nu de Ondernemingskamer reeds eerder een verzoek van [eiseres sub 1] tot terugbetaling van € 108.000,-- om diezelfde reden heeft afgewezen.
4.7.
Ook de subsidiair door [eiseres sub 1] c.s. (summierlijk) gestelde grondslag, gelegen in bestuurdersaansprakelijkheid, kan niet leiden tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. dienen te worden toegewezen. Indien al zou moeten worden aangenomen dat in de beslissingen van de Ondernemingskamer in het kader van de enqueteprocedure besloten ligt dat [gedaagde sub 1] c.s. wegens wanbeleid als bestuurders ex artikel 2:9 BW een ernstig verwijt kan worden gemaakt [7] , doet dit niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de (on)verschuldigdheid van de betalingen die [gedaagde sub 1] c.s. hebben bewerkstelligd. Dat [eiseres sub 1] c.s. schade hebben geleden als gevolg van het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. is daarmee eveneens onvoldoende aannemelijk geworden.
Nu [eiseres sub 1] c.s. ook overigens geen feiten en omstandigheden hebben gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een causaal verband tussen het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. en mogelijk door [eiseres sub 1] c.s. geleden schade liggen ook in deze subsidiaire grondslag onvoldoende aanknopingspunten besloten om de geldvorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in kort geding (geheel of gedeeltelijk) toe te wijzen.
4.8.
Tenslotte mag niet onvermeld blijven de omstandigheid dat [eiseres sub 1] c.s. bij toewijzing van de vorderingen – naar zij zelf ter zitting verklaarden - voornemens zijn om tot uitwinning over te gaan van de gelegde aandelenbeslagen, hetgeen – behoudens vrijwillige betaling door [gedaagde sub 1] c.s. - onomkeerbare gevolgen zal hebben. Die executie zal immers leiden tot een gedwongen verkoop van de aandelen van [gedaagde sub 1] c.s. in [eiseres sub 1] , waarvan de gevolgen, mocht de bodemrechter ten aanzien van de geldvorderingen van [eiseres sub 1] c.s. anders oordelen, niet ongedaan kunnen worden gemaakt, hetgeen zich dan vertaald in een vordering tot vervangende schadevergoeding op twee vennootschappen waarvan er één ( [eiseres sub 1] B.V.) alsdan zal zijn vereffend. Bovendien valt te vrezen dat een gerechtelijke uitwinning van het aandelenbelang in [eiseres sub 1] c.s. tot een (zeer) aanzienlijk waardeverval zal leiden, althans afgezet tegen de te verwachten waardering van die aandelen in het kader van de voorgenomen ontvlechting, waarbij [gedaagde sub 1] c.s. alsdan als gewezen aandeelhouders achterblijven met substantiële schulden aan [eiseres sub 1] c.s.
Dit alles leidt er toe dat ook het restitutierisico als bedoeld in r.o. 4.1. aan toewijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in de weg staat. Het belang van [gedaagde sub 1] c.s. om niet reeds nu (mogelijk) geconfronteerd te worden met een gedwongen verkoop van haar aandelen in [eiseres sub 1] voor vorderingen waarvan het bestaan in dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden, weegt hier zwaarder dan het belang van [eiseres sub 1] c.s. om reeds nu een voorziening te verkrijgen in kort geding, vooruitlopend op een eventueel te voeren bodemprocedure.
4.9.
De conclusie van het voorgaande luidt dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. zullen worden afgewezen. [eiseres sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 5.737,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 6.753,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 6.753,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.

Voetnoten

1.zaaknummers 200.258.479/01 OK en 200.224.231/03 OK; productie 4 [eiseres sub 1] c.s.
2.Zaaknummer: 200.258.479/02 OK; productie 5 [eiseres sub 1] c.s.
3.zaaknummer: 200.258.479/03 OK; productie 6 [eiseres sub 1] c.s.
4.zaaknummer: 200.258.479/05 OK; productie 7 [eiseres sub 1] c.s.
5.prod. 10 en 11 bij dagvaarding
6.zaaknummer: 200.258.479/03 OK
7.[gedaagde sub 1] c.s. hebben dit gemotiveerd betwist