ECLI:NL:RBOBR:2022:5120

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
C/01/381900 / FA RK 22-1976
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en geslachtsnaamwijziging van een minderjarige in een internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag en wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige. De moeder en de stiefvader van de minderjarige hebben gezamenlijk verzocht om belast te worden met het gezag over het kind, dat geboren is uit een eerdere relatie van de moeder met de vader, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland ligt, ondanks dat de moeder en de vader tijdelijk in België hebben gewoond. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de focus lag op de zorg en de omgeving van de minderjarige. De rechtbank concludeert dat de moeder effectief de zorg voor de minderjarige heeft gedragen en dat de stiefvader een belangrijke rol in het leven van het kind speelt. De rechtbank heeft ook het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige toegewezen, zodat deze dezelfde achternaam kan dragen als de stiefvader en de moeder, wat in het belang van het kind wordt geacht. De vader is niet verschenen in de procedure en heeft geen rol gespeeld in het leven van de minderjarige sinds de moeder naar Nederland is teruggekeerd. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/381900 / FA RK 22-1976
Uitspraak : 8 november 2022
Beschikking betreffende gezag en geslachtsnaamwijziging in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A. Elias,
en

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
advocaat mr. A. Elias,
tegen
[verweerder],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: de vader.

De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 9 mei 2022.
De zaak is mondeling behandeld op 7 oktober 2022. Verschenen zijn de moeder en stiefvader, bijgestaan door mr. Elias en [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad. Hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen is de vader niet verschenen.

De feiten

De moeder en vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. De relatie van partijen is medio 2017 geëindigd.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is de navolgende minderjarige geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De vader heeft [minderjarige] op 5 april 2017 erkend.

Het verzoek

De moeder en stiefvader verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, tezamen met het gezag over [minderjarige] te worden belast, alsmede te bepalen dat de achternaam van [minderjarige] zal worden gewijzigd van [achternaam] in [achternaam] .

De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de vader niet in Nederland verblijft, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
De gewone verblijfplaats van [minderjarige] is gelegen in Nederland en daarom is de Nederlandse rechter de bevoegde rechter om kennis te nemen van het verzoek van de GI (artikel 7 verordening Brussel II ter). Aan het verblijf van [minderjarige] in [woonplaats] ontleent de rechtbank Oost-Brabant de relatieve bevoegdheid binnen Nederland.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Gezagssituatie
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag wie er het gezag heeft over [minderjarige] . Als een kind wordt geboren is het recht van het land waar het kind op dat moment de gewone verblijfplaats heeft van toepassing op de vraag wie het gezag heeft. De vraag is dus waar [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats had op het moment van zijn geboorte en op het moment dat de vader hem heeft erkend.
Juridisch kader
Aangezien het begrip “gewone verblijfplaats” niet nader gedefinieerd wordt in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, is het aan de nationale rechter om invulling te geven aan dit begrip. Voor deze beoordeling van deze vraag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Daaruit volgt dat de “gewone verblijfplaats” van het kind moet worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. Naast de fysieke aanwezigheid van het kind in een lidstaat moeten andere factoren aantonen dat deze aanwezigheid niet tijdelijk of toevallig is en dat de verblijfplaats van een kind een zekere integratie in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Er moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat (zie onder meer HvJEU, 2 april 2009, C-523/07).
Uit de uitspraken van het hof volgt voorts dat wanneer het kind in kwestie een zuigeling is, zijn omgeving hoofdzakelijk een familieomgeving is, die wordt bepaald door de referentiepersoon of -personen bij wie hij woont, die effectief gezag over hem uitoefenen en voor hem zorgen en dat het kind die sociale en familieomgeving noodzakelijkerwijs met die persoon of personen deelt. Wanneer een zuigeling dus effectief onder het gezag van zijn moeder staat in een andere lidstaat dan die waarin de vader zijn gewone verblijfplaats heeft, moet met name rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf van het kind op het grondgebied van de eerste lidstaat alsook met de plaats waar de moeder geografisch haar wortels heeft en haar familie vandaan komt en de familie- en sociale banden die zij en het kind in die lidstaat hebben (zie onder meer het arrest van HvJ EU 8 juni 2017, C-111/17).
Feitelijke situatie
De feitelijke omstandigheden in deze zaak zijn als volgt. De moeder heeft verklaard dat zij samenwoonde met de vader in zijn huurwoning in België. Dit blijkt ook uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen, waarop vermeld staat dat de moeder per 6 april 2016 in België woonde. De moeder omschrijft haar relatie met de vader als toxisch. De vader was fysiek gewelddadig richting de moeder. De moeder vertelt dat zij onverwacht zwanger is geraakt van de vader en dat de vader de ongeboren vrucht niet heeft willen erkennen. De moeder hoopte dat de geboorte van [minderjarige] de relatie zou verbeteren, maar zij had daar haar twijfels bij. De moeder heeft zich in het najaar van 2016 ingeschreven op het adres van haar ouders in Nederland. De moeder heeft er bewust voor gekozen om [minderjarige] in Nederland geboren te laten worden en zij heeft hem ook welbewust op het adres in Nederland ingeschreven waar zij zelf ook ingeschreven stond. De moeder heeft na de geboorte van [minderjarige] geprobeerd een gezonde relatie met de vader te onderhouden, maar dit is niet gelukt. De moeder heeft verklaard dat zij weliswaar met [minderjarige] bij de vader in België woonde, maar dat haar leven gericht was op Nederland. De moeder studeerde in Rotterdam, terwijl [minderjarige] werd opgevangen door de grootouders moederszijde in Nederland. De moeder heeft kraamzorg ontvangen in een kraamhotel in Nederland en [minderjarige] ontving zorg van het consultatiebureau in Nederland. Ook dit was een bewuste keuze van de moeder. De moeder verbleef samen met [minderjarige] veel in haar ouderlijk huis waar zij beiden ook ingeschreven stonden en daar was ook een kamer voor [minderjarige] ingericht. Zij was de ene keer wel in België, de andere keer in Nederland. Als de vader er niet was, ging de moeder niet naar België. Enkele maanden na de geboorte van [minderjarige] heeft moeder de relatie definitief verbroken, heeft zij haar spullen gepakt en is zij naar Nederland teruggegaan, zo heeft zij verklaard.
Gelet op de stellingen van de moeder concludeert de rechtbank dat de moeder ten tijde van de geboorte van [minderjarige] en ten tijde van de erkenning van [minderjarige] door de vader met [minderjarige] wisselend in Nederland en België verbleef. De vraag is daarmee waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in die periode zich bevond. De rechtbank overweegt dat het enige wat de moeder en [minderjarige] verbond met België hun verblijf in de huurwoning bij de vader was in een poging van de moeder de relatie te redden. De rechtbank begrijpt dit verblijf van de moeder met [minderjarige] bij de vader als een proefperiode, maar niet als een beslissing van de moeder om zich met [minderjarige] duurzaam in België te vestigen gelet op de twijfels die zij had over de relatie. De rest van het sociale, familiale en studie- en beroepsmatige leven van de moeder speelde zich af in Nederland. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de moeder dat zij (en niet de vader) effectief de zorg voor [minderjarige] droeg, zodat de vraag waar de gewone verblijfplaats van de moeder was gelegen met name relevant is voor de vraag waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] was gelegen. De rechtbank is van oordeel dat het centrum van moeders belangen in Nederland was gelegen.
Daarbij komt dat de moeder er welbewust voor heeft gekozen om [minderjarige] in te schrijven in Nederland en zorg en opvang voor hem in Nederland te organiseren, omdat de moeder twijfelde over de aard van de relatie met de vader. [minderjarige] verbleef feitelijk ook veel in Nederland met de moeder in haar ouderlijk huis, waar hij ook een eigen kamer had. [minderjarige] en de beide ouders hebben bovendien de Nederlandse nationaliteit en ook de erkenning van [minderjarige] door de vader heeft in Nederland plaatsgevonden. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op het moment van zijn geboorte op 3 januari 2017 en op het moment van zijn erkenning door de vader op 5 april 2017 was gelegen in Nederland zodat Nederlands recht van toepassing is op de vraag wie er ten tijde van de geboorte en na de erkenning het gezag over hem hebben.
In Nederland kan een vader op verschillende manieren gezag verkrijgen, namelijk door met de moeder gehuwd te zijn of een geregistreerd partnerschap te hebben met de moeder, door dit samen met de moeder aan te vragen of door aan de rechtbank te verzoeken om mede met het gezag te worden belast. Omdat de vader niet gehuwd is geweest met de moeder, geen geregistreerd partnerschap heeft gehad met de moeder, de ouders niet samen het gezag hebben aangevraagd en de vader dit ook niet via de rechtbank heeft verkregen, is de moeder van rechtswege op dit moment alleen belast met het gezag over [minderjarige] .
Verzoek gezamenlijk gezag
De moeder en stiefvader verzoeken gezamenlijk op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek om samen belast te worden met het gezag over [minderjarige] . In artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
Als één ouder alleen het gezag heeft over een kind, kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van die ouder en een persoon die niet de ouder is, maar wel in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, hen samen met het gezag over het kind belasten.
Als het kind ook een andere juridisch ouder heeft, wordt het verzoek alleen toegewezen als:
de ouder en de ander op het moment dat het verzoek wordt gedaan ten minste een aaneengesloten periode van een jaar direct voorafgaande aan het verzoek samen de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op het moment dat het verzoek wordt gedaan ten minste een aaneengesloten periode van drie jaar alleen het gezag over het kind heeft gehad.
Het verzoek wordt afgewezen als er gegronde redenen zijn om te vrezen dat bij toewijzing van het verzoek de belangen van het kind zullen worden verwaarloosd. Hierbij spelen ook de belangen van de andere juridisch ouder een rol.
De moeder en de stiefvader hebben sinds december 2017 een relatie en kort daarna zijn zij bij elkaar ingetrokken. Sindsdien delen zijn de zorg voor [minderjarige] en [minderjarige] ziet de stiefvader als zijn vader. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het vereiste onder a. wordt voldaan.
Uit het hiervoor overwogene over het gezag blijkt tevens dat de moeder al [minderjarige] hele leven alleen het gezag over hem uitoefent. Ook aan het vereiste onder b. is dus naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
De moeder en stiefvader hebben nog niet aan [minderjarige] verteld dat de stiefvader niet zijn biologische vader is. Zij willen dat binnenkort doen onder begeleiding van een kindercoach. De raad adviseert ook om professionele hulpverlening in te zetten om [minderjarige] in stapjes te vertellen over zijn afkomst. De rechtbank ziet een betrokken moeder en stiefvader die oog hebben voor de gevoelens en belangen van [minderjarige] . Ze willen hem begeleiden en de rechtbank vindt het net als de raad belangrijk dat [minderjarige] op de hoogte wordt gebracht van het feit dat zijn stiefvader niet zijn biologische vader is. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de moeder en stiefvader dat op gepaste wijze zullen doen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de vader al jarenlang geen rol meer speelt in het leven van [minderjarige] . Er is sinds de moeder naar Nederland is vertrokken medio 2017 geen contact meer geweest tussen [minderjarige] en de vader en de vader informeert ook niet naar [minderjarige] , aldus de moeder. De moeder staat open voor contact tussen [minderjarige] en vader, mocht een van hen dat ooit willen, maar de vader toont daar op dit moment, en ook de afgelopen jaren, geen interesse in. De rechtbank is gelet op de houding van de moeder en de stiefvader van oordeel dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van [minderjarige] , ook met het oog op de belangen van de vader, zouden worden verwaarloosd bij toewijzing van het verzoek.
Verzoek geslachtsnaamwijziging
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid van artikel 1:265t BW kan vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Een zodanig verzoek wordt afgewezen, indien
het kind van twaalf jaar of ouder ter gelegenheid van zijn verhoor niet heeft ingestemd met het verzoek;
het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgewezen; of
het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet.
[minderjarige] maakt al bijna vijf jaar onderdeel uit van het gezin van de moeder en stiefvader. Inmiddels heeft [minderjarige] ook een broertje. [minderjarige] heeft als enige een andere achternaam en [minderjarige] kan zich daardoor buitengesloten voelen en anders. De rechtbank acht het in [minderjarige] belang dat hij dezelfde achternaam draagt als de overige gezinsleden, zodat hij zich onderdeel voelt van de eenheid van het gezin waartoe hij al jaren behoort. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder en stiefvader om de geslachtsnaam van [minderjarige] te wijzigen naar [achternaam] daarom toe.

De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de moeder gezamenlijk met de stiefvader, [stiefvader] , het gezag uitoefent over [minderjarige] ;
bepaalt dat de geslachtsnaam van [minderjarige] wordt gewijzigd van ‘ [achternaam] ’ in ‘ [achternaam] ’ zodat [minderjarige] nu [voornaam] [achternaam] heet;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] van deze beschikking een latere vermelding toe te voegen aan de akte van geboorte onder nummer […] , voorkomende in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] over 2017, in die zin dat de geslachtsnaam van [minderjarige] wordt gewijzigd in ‘ [achternaam] ’;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P.A. Wensink-Vergunst, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Hout-Jansen als griffier op 8 november 2022.
Conc: W-VS(O
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.