ECLI:NL:RBOBR:2022:5118

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
01/242164-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeluk door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol en drugs

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 september 2021 in Eindhoven een dodelijk verkeersongeluk heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed onder invloed van alcohol en drugs met een snelheid van ongeveer 97 kilometer per uur op de Noord-Brabantlaan. Hij botste tegen een fietser die de weg overstak, waardoor het slachtoffer om het leven kwam. De verdachte weigerde medewerking te verlenen aan een bloedproef, waardoor niet vastgesteld kon worden welke drugs hij had gebruikt en in welke mate. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast kreeg de verdachte een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg voor een substantiële straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.242164.21
Datum uitspraak: 22 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren [geboortedatum] 1999,
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 oktober 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1, primair:
hij op of omstreeks 4 september 2021 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijkals bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over deweg, Noord Brabantlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld tewijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer,althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, gekomen op of ter hoogtevan de kruising van die Noord Brabantlaan en de weg, Van der Muydenstraat, terijden onder invloed van en/of na gebruik van alcoholhoudende drank, en/of terijden met een snelheid van ongeveer 97 km/uur, in elk geval met een aanzienlijkhogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/uur,en/of (vervolgens) tegen een die Noord Brabantlaan overstekende fietser te rijden,waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid vande Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevelgegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemdewet;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 september 2021 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig(personenauto), daarmee rijdende op de weg, Noord Brabantlaan, gekomen op ofter hoogte van de kruising van die weg en/of de weg, Van der Muydenstraat, heeftgereden met een snelheid van ongeveer 97 km/uur, in elk geval met een aanzienlijkhogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/uur,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,althans kon worden gehinderd;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 4 september 2021 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt, dan wel zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 4 september 2021 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door de schuld van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor het slachtoffer is gedood. Onder verwijzing naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan alsmede de omstandigheden van het geval, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de mate van schuld als zeer onvoorzichtig en onoplettend gekwalificeerd kan worden. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich, conform de pleitnota, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de verdediging het navolgende bepleit. Het staat niet ter discussie dat verdachte schuld heeft aan het ongeval. Verdachte was de bestuurder van de auto. Hij heeft de maximumsnelheid overschreden en was onder invloed van alcohol en drugs. Mede hierdoor is het ongeval ontstaan. De verdediging refereert zich dan ook aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring aangaande het causale verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Gelet op de bevindingen van de deskundige van [bedrijf] , die op verzoek van de verdediging nader onderzoek heeft verricht, kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte in zijn auto heeft gereden met een snelheid van ongeveer 97 kilometer per uur. Hij dient hiervan dan ook partieel vrijgesproken te worden. Voor wat betreft het deel van de tenlastelegging dat ziet op de aanzienlijke hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de mate van schuld heeft de verdediging, onder verwijzing naar de jurisprudentie, bepleit dat dit gekwalificeerd dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig. Van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend gedrag is geen sprake, omdat er naast het rijden onder invloed en het overschrijden van de maximumsnelheid geen sprake is geweest van een andere verkeersfout. Verdachte dient dan ook partieel vrijgesproken te worden van de kwalificatie zeer onvoorzichtig en/of onoplettend. Datzelfde geldt voor de kwalificatie roekeloosheid.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Aan verdachte is onder feit 1 primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: artikel 6 WVW) ten laste gelegd, inhoudende dat hij zich op 4 september 2021 op de Noord-Brabantlaan in Eindhoven zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen in het verkeer, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is gedood, terwijl verdachte meer alcohol had genuttigd dan was toegestaan en waarna hij vervolgens niet heeft voldaan aan het door de politie bevolen bloedonderzoek.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het misdrijf op grond van artikel 6 WVW moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander wordt gedood of zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Voor deze ‘schuld’ moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van (strafrechtelijke) schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.
Fataal ongeval
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Het ongeval heeft plaatsgevonden op 4 september 2021 omstreeks 02:30 uur op het kruispunt van de Noord-Brabantlaan met de Van der Muydenstraat, binnen de bebouwde kom van Eindhoven. Verdachte reed in de auto van zijn moeder, een Volkswagen Golf, over de Noord-Brabantlaan in de richting van de Heerbaan. De ter plaatse geldende maximumsnelheid bedroeg 50 kilometer per uur. Op het kruispunt regelt een verkeersinstallatie de stoplichten. Op grond van de camerabeelden die beschreven zijn in het dossier, kan worden vastgesteld dat de botsing tussen de auto van verdachte en het slachtoffer die op zijn fiets de weg overstak heeft plaatsgevonden op de oversteekplaats voor brom-/fietsers op de rechterrijstrook. Uit het schouwverslag volgt dat het slachtoffer, [slachtoffer] , aan de gevolgen van het ongeval is overleden.
Forse overschrijding maximumsnelheid
Er is onderzoek gedaan naar de snelheid van de Volkswagen Golf waarin verdachte reed, door het volledig uitlezen van de Airbag Controle Module (ACM) en Event Data Recorder (EDR). Op basis van dit onderzoek kan worden vastgesteld dat verdachte, als bestuurder van de Volkswagen Golf heeft gereden met een snelheid van ongeveer 97 kilometer per uur over de Noord-Brabantlaan in Eindhoven. De rechtbank overweegt dat dit een forse overschrijding is van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur.
De rapportage die de verdediging heeft ingebracht, wijkt qua vaststelling van de snelheid slechts in beperkte mate af, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de bewezenverklaring op dit punt aan te passen. Het onderzoek naar de snelheid van de Volkswagen Golf waarin verdachte reed, heeft uitgewezen dat:
  • Het voertuig een halve seconde voor de botsing een opbouwende snelheid had van 85 naar 98 kilometer per uur;
  • Het gaspedaal tijdens het accelereren 100% bediend werd door de bestuurder;
  • Het toerental tot aan de registratie van 98 kilometer per uur, oplopend is geweest van 1856 naar 2176 RPM;
  • Tot aan de registratie van 98 kilometer per uur nagenoeg geen stuuruitslag heeft plaatsgevonden;
  • In de laatste registratie sprake is geweest van een stuuruitslag van 16 graden en een botssnelheid van 97 kilometer per uur.
  • Het antiblokkeersysteem van de remmen niet geactiveerd was.
Gelet op die gegevens, die worden ondersteund door de beschreven camerabeelden, kan worden vastgesteld dat verdachte heeft nagelaten zijn snelheid aan te passen toen hij de kruising naderde, waar het slachtoffer zou gaan oversteken. Verdachte heeft tot zeer kort voor de aanrijding, te weten een halve seconde, geaccelereerd zonder enige handeling te verrichten om het ongeval te voorkomen.
Uit de vermijdbaarheidsberekening die is opgesteld door de deskundigen van de Verkeersongevallenanalyse [VOA] van de politie kan worden afgeleid dat als verdachte zich als bestuurder van de auto aan de maximale toegestane snelheid van 50 kilometer per uur zou hebben gehouden, het dodelijke verkeersongeval niet zou hebben plaatsgevonden of dat het slachtoffer op de fiets hooguit zou zijn aangetikt.
Alcoholgebruik
Verdachte is een beginnend bestuurder. Nadat het verkeersongeval had plaatsgevonden heeft hij medewerking verleend aan een blaastest. Hij blies 360 μg/l, terwijl voor een beginnend bestuurder de grens ligt op 88 μg/l. Maar ook voor een ervaren bestuurder is de geconstateerde hoeveelheid alcohol te hoog om nog een auto te mogen besturen. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij eerder op de avond slechts drie tot vier glazen bier gedronken had, acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op de uitslag van de blaastest en gelet op het feit dat alcohol door het lichaam wordt afgebroken naarmate de tijd verstrijkt. Dat verdachte met teveel alcohol op is gaan rijden, is naar het oordeel van de rechtbank een zeer ernstige verkeersfout.
Omstandigheden waaronder de verkeersfouten zijn gemaakt
De rechtbank constateert op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de ten laste gelegde verkeersfouten gepaard gingen met ander (strafbaar) verkeersonveilig gedrag, hetgeen die verkeersfouten des te ernstiger maakt.
Zo staat vast dat er sprake is geweest van een combinatie van middelengebruik. De politie heeft na het ongeval wit poeder onder de neus van verdachte waargenomen. Een indicatieve (speeksel)test die na het ongeval is afgenomen scoorde positief op cocaïne én amfetamine en verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij die avond – naast alcohol – cocaïne had gebruikt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de rijvaardigheid negatief beïnvloed wordt wanneer er sprake is van drugsgebruik of (meer dan het toegestane) alcoholgebruik. Hierdoor is een bestuurder minder goed in staat te anticiperen op onverwachte gebeurtenissen en ook is de reactiesnelheid vertraagd.
Tevens blijkt uit het dossier dat tijdens de autorit meerdere uitgaande telefoonoproepen hebben plaatsgevonden met de telefoon van verdachte en dat de speaker kort voor het ongeval op verschillende momenten geactiveerd was, evenals de front- en backcamera van de telefoon. Gelet hierop heeft verdachte “niet mono” gereden.
Kwalificatie
Gelet op voornoemde verkeersfouten, die gepaard gingen met ander (strafbaar) verkeersonveilig gedrag, was het naar het oordeel van de rechtbank voorzienbaar dat een verkeersongeval veroorzaakt zou kunnen worden. Dat verkeersongeval is ook verwezenlijkt, als gevolg waarvan het slachtoffer [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als bestuurder van de auto zich dusdanig heeft gedragen, dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, in de schuldgradatie zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Conclusie bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Ook de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
De door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1, primair:
op 4 september 2021 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Noord Brabantlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, gekomen op of ter hoogte van de kruising van die Noord Brabantlaan en de weg, Van der Muydenstraat, te rijden onder invloed van en na gebruik van alcoholhoudende drank, en te rijden met een snelheid van ongeveer 97 km/uur en vervolgens tegen een die Noord Brabantlaan overstekende fietser te rijden, waardoor een ander (te weten die fietser, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van genoemde wet.
t.a.v. feit 2:
op 4 september 2021 te Eindhoven als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 360 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
t.a.v. feit 3:
op 4 september 2021 te Eindhoven als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de dag die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient aan verdachte te worden opgelegd een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft veel spijt van wat hij heeft gedaan en schaamt zich enorm. Hij zal professionele hulp nodig hebben om te leren hoe hij met zijn gevoelens kan omgaan en het ongeval voor de rest van zijn leven een plek kan geven. Hij had graag eerder in contact willen komen met de nabestaanden van het slachtoffer, maar door miscommunicatie is dit niet gelukt. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking geweest, ook niet voor verkeersovertredingen. Voorts dient bij de bepaling van de straf enigszins rekening gehouden te worden met de mate van eigen schuld van het slachtoffer in het ontstaan van het ongeval. Indien de rechtbank overweegt een gevangenisstraf op te leggen, is het verzoek deze straf zoveel mogelijk voorwaardelijk op te leggen in combinatie met een taakstraf. Verdachte is nog zeer jong en blijkens het rapport van de reclassering d.d. 11 oktober 2022 heeft hij zijn leven goed op de rit. Hij zou zijn baan verliezen als de rechtbank hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt. Ten aanzien van de gevorderde rijontzegging is aangevoerd dat de duur hiervan te lang is. Het rijbewijs is reeds vier maanden ingehouden geweest. Indien de rechtbank van oordeel is een langere rijontzegging nodig is, is het verzoek deze zoveel mogelijk voorwaardelijk op te leggen nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor het woon-werkverkeer.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een dodelijk verkeersongeluk veroorzaakt. Verdachte heeft op de Noord-Brabantlaan in Eindhoven onder invloed van alcohol en drugs zo hard gereden en is zo onoplettend geweest, dat hij met een snelheid van ongeveer 97 kilometer per uur tegen het slachtoffer is gereden, die op dat moment op zijn fiets de weg overstak. Het slachtoffer is door dit ongeval om het leven gekomen. Verdachte heeft als beginnend bestuurder gereden onder invloed van veel te veel alcohol. Nadat een speekseltest had uitgewezen dat verdachte ook onder invloed van harddrugs verkeerde, heeft hij geweigerd medewerking te verlenen aan de door de politie bevolen bloedproef. Hierdoor heeft verdachte verhinderd dat kon worden vastgesteld onder invloed van welke soorten drugs hij verkeerde en in welke mate. De rechtbank rekent verdachte deze gedragingen zwaar aan.
Gedrag op eigen merites te beoordelen
Uit het Forensisch Onderzoek Verkeersdelict volgt dat het slachtoffer dat op de fiets zat, het kruispunt is opgereden op het moment dat voor hem het licht op rood stond. Hij droeg donkere kleding, voerde geen verlichting op zijn fiets en was voor verdachte pas op een laat moment zichtbaar. De rechtbank is daar niet blind voor. Het neemt echter niet weg dat de rechtbank het gedrag van verdachte op de eigen merites beoordeelt. Die beoordeling levert, zoals hiervoor is overwogen, een bewezenverklaring op zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het fatale verkeersongeval plaatsvond. Daar dient een passende straf voor de volgen.
Nabestaanden
Verdachte heeft de nabestaanden, zoals is gebleken uit de slachtofferverklaringen, onherstelbaar leed aangedaan. De impact van het fatale ongeval is zeer groot. [slachtoffer] is door het gedrag van verdachte plotseling uit het leven weggerukt. Hij wordt als zoon, als broer, als familie en als vriend enorm gemist. Ter zitting heeft de moeder van het slachtoffer vertelt wie [slachtoffer] was. Zij heeft op invoelbare wijze verwoord wat het verlies van [slachtoffer] voor haar en anderen betekent en uiting gegeven aan haar intense verdriet.
Persoon van de verdachte
De rechtbank realiseert zich dat ook de verdachte het verkeersongeval niet heeft gewild. Verdachte is erg jong en heeft nog nauwelijks professionele begeleiding gehad na het ongeval. Ter terechtzitting kwam verdachte terughoudend over, wist hij zich zichtbaar geen raad met zijn eigen emoties en de emoties van de nabestaanden en kwamen zijn woordkeuzes soms ongelukkig over. De rechtbank meent bij verdachte een zekere sociale en emotionele onrijpheid te zien. Naarmate de zitting vorderde, kwam duidelijker naar voren dat verdachte oprecht spijt heeft van het door zijn handelwijze ontstane ongeval en dat hij gebukt gaat onder het onomkeerbare gevolg daarvan, waar hij de rest van zijn leven mee moet leven.
Het is te betreuren dat deels door de onrijpheid van verdachte, maar ook door miscommunicatie bij en met de politie, het verdachte niet is gelukt contact te leggen met de nabestaanden of in elk geval naar hen toe zijn spijt en medeleven te betuigen.
Uit zijn justitiële documentatie van 17 juni 2022 volgt dat verdachte op 16 maart 2022 een strafbeschikking heeft ontvangen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij deze strafbeschikking heeft ontvangen ter zake van wildplassen. Daarnaast heeft hij 7 mei 2022 een strafbeschikking ontvangen ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Hoewel verdachte niet eerder veroordeeld is voor verkeersfeiten, vindt de rechtbank het zorgwekkend dat verdachte een aantal maanden na het ongeval, dat onder invloed van alcohol en drugs heeft plaatsgevonden, opnieuw met politie en justitie in aanraking komt ter zake van drugs. Dat klemt te meer omdat verdachte ten tijde van het ongeval een rugzak in zijn auto had liggen waarin onder meer een pilletje, zeven gripzakjes gevuld met wit poeder en een weegschaaltje zijn aangetroffen.
Uitgangspunten
Gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten is in beginsel een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beeld. Bij zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met de dood van een persoon tot gevolg, waarbij sprake is geweest van alcoholgebruik tot 570 μg/l, is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar. Dit oriëntatiepunt dient als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf.
Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf zonder meer passend en geboden voor de drie bewezen verklaarde feiten. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor beschreven, aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank beoogt met het opleggen van een fors voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan. In dat verband acht de rechtbank het - mede gelet op de aard en de ernst van de feiten alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn begaan - ook passend en geboden dat een proeftijd voor de duur van drie jaar wordt vastgesteld en dat daarnaast aan hem een forse taakstraf wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat artikel 63 van het wetboek van Strafrecht van toepassing is en heeft in dat kader acht geslagen op eerder genoemde strafbeschikkingen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is echter van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest (te weten: 1 dag), waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zal aan verdachte worden opgelegd een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingehouden is geweest (te weten: 4 maanden).

Beslag.

De rechtbank overweegt dat geen beslissing meer genomen hoeft te worden ten aanzien van het goed zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 2 november 2022, te weten:
1 STK GSM
(Omschrijving: PL2100-2021196078-G1842851, Zwart, merk: IPhone)
Dit goed is reeds teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht
6, 8, 163, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder
feit 1 primair, feit 2 en feit 3ten laste gelegde
bewezenzoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1, primair:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van deze wet en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid, van deze wet
t.a.v. feit 2:

overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
t.a.v. feit 3:

overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
 Een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,
waarvan 6 maanden voorwaardelijken een
proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:

Een taakstraf voor de duur van 180 urensubsidiair 90 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
 Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler - Strijbos, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. C.M. Salemans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Freese - de Haas, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.