In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan over de herroeping van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [B] en [A]. De zaak volgde op een eerdere beschikking van 6 oktober 2022, waarin een spoedmachtiging was verleend voor de duur van vier weken. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om deze spoedmachtiging, omdat de kinderen alleen op een crisisgroep geplaatst konden worden met een dergelijke machtiging. Echter, de kinderrechter oordeelde dat er al een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing was verleend op 30 augustus 2022, die nog geldig was en voldoende basis bood voor de uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter concludeerde dat de GI geen belang had bij het verzoek om een nieuwe spoedmachtiging, aangezien de bestaande machtiging al voldeed aan de vereisten voor de uithuisplaatsing. Daarom werd de spoedmachtiging van 6 oktober 2022 herroepen, maar de kinderen mochten niet terug naar huis, omdat de reguliere machtiging nog steeds van kracht was. De kinderrechter weigerde ook het verzoek van de GI om een nieuwe machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling, omdat het nog te vroeg was om te beoordelen of de doelen van de huidige machtiging behaald konden worden. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.