In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder om alleen belast te worden met het ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter, [minderjarige]. De moeder heeft dit verzoek ingediend omdat de vader, die in het Verenigd Koninkrijk woont, al lange tijd niet betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook de internationale rechtsmacht beoordeeld en geconcludeerd dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, aangezien de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland ligt.
De rechtbank heeft verder geoordeeld over de kosten van de vertaling van processtukken. De moeder had verzocht om deze kosten ten laste van de rechtbank te laten komen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de moeder verantwoordelijk is voor de kosten van de vertaling, aangezien de vader de Nederlandse taal niet machtig is en niet in Nederland woont. De rechtbank heeft de moeder erop gewezen dat zij onvoldoende heeft onderbouwd waarom de rechtbank of het Rijk deze kosten zou moeten dragen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder alleen toekomt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.