ECLI:NL:RBOBR:2022:5057

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
01/160992-22, 01/107209-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtigheid met een vuurwapen en wederspannigheid tegen een ambtenaar

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, die zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een ander door onvoorzichtigheid met een vuurwapen. De zaak betreft twee parketnummers: 01/160992-22 en 01/107209-22. In de eerste zaak wordt de verdachte verweten dat hij op 28 juni 2022 in Eindhoven, door onachtzaam en nalatig handelen, een ander zodanig letsel heeft toegebracht dat deze tijdelijk niet in staat was zijn beroepsbezigheden uit te oefenen. De verdachte had een vuurwapen bij zich en heeft dit onzorgvuldig behandeld, wat leidde tot een schotwond bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uren.

In de tweede zaak, die zich afspeelt op 20 maart 2022, heeft de verdachte zich verzet tegen de aanhouding door een politieambtenaar, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij de ambtenaar. De rechtbank heeft de benadeelde partij in deze zaak niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat niet kon worden vastgesteld in hoeverre de gevorderde schade aan het bewezenverklaarde feit kon worden toegeschreven. De rechtbank heeft de verdachte in beide zaken schuldig bevonden en de straffen opgelegd, waarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01/160992-22 en 01/107209-22 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar] 1995,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 november 2022.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij afzonderlijke dagvaardingen van 27 september 2022.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01/160992-22 tenlastegelegd dat:
T.a.v. 01-160992-22 feit 1:
hij op of omstreeks 28 juni te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- een vuurwapen bij zich heeft gedragen en/of heeft gehad, en/of
- (vervolgens) voornoemd vuurwapen heeft vastgepakt,
- zonder zich ervan vergewist te hebben dat er geen kogel in de kamer van het vuurwapen aanwezig was,
- ten gevolge waarvan voornoemd vuurwapen is afgegaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (blijvende) littekens in het gezicht en/of de hals en/of (blijvende) (zware) hoofdpijn en/of (blijvende) evenwichtsproblemen, heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
T.a.v. 01-160992-22 feit 2:
hij op of omstreeks 28 juni te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een onbekend gebleven pistool,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
T.a.v. 01-160992-22 feit 3:
hij op of omstreeks 28 juni te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie centraalvuur kogelpatronen, van munitieproducent [bedrijfsnaam] , van het kaliber 6,35 millimeter, voorhanden heeft gehad;
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 01/107209-22 tenlastegelegd dat:
T.a.v. 01-107209-22 feit 1:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 in de gemeente Eindhoven,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (brigadier Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
haar bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte
door zich uit haar greep los te trekken en daarbij haar vinger om te buigen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten een opgezwollen blauwe vinger en/of gekneusde vinger bij die van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Ten gevolge van een kennelijke omissie staat in de tenlastelegging onder feit 1, feit 2 en feit 3 van parketnummer 01/160992-22 achter “28 juni” geen jaartal vermeld. Gelet op de overige tekst van de tenlastelegging en in de context van het dossier begrijpt de rechtbank dat hier het jaartal 2022 wordt bedoeld. De rechtbank herstelt deze omissie en leest “28 juni 2022”. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
Zaak 01/160992-22
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir tot een bewezenverklaring van feit 1 gerekwireerd. Hiertoe heeft zij - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door een vuurwapen bij zich te dragen en vast te pakken zonder te controleren of er nog een kogel in de kamer van het vuurwapen zat. De verwonding in de nek van het slachtoffer, en daarmee de tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de beroepsbezigheden die daaruit is ontstaan, is daarom aan verdachtes schuld te wijten. Daarnaast kan gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2) en munitie (feit 3).
Zaak 01/107209-22
De officier van justitie acht de wederspannigheid met lichamelijk letsel als gevolg wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Zaak 01/160992-22
De raadsman heeft zich op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij - kort gezegd - naar voren gebracht dat geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en reeds daarom niet tot een bewezenverklaring van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekomen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte uit veiligheidsoverwegingen het magazijn juist uit het wapen had gehaald, niet bewust op iemand heeft gericht en de trekker niet zelf bewust heeft overgehaald. Deze omstandigheden maken dat geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de raadsman. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van grove schuld kan komen. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Zaak 01/107209-22
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake was van opzet op de hoedanigheid van de persoon tegen wie verdachte geweld gebruikte. Voor hem was niet duidelijk dat het om een politieambtenaar ging.
Het oordeel van de rechtbank.
Zaak 01/160992-22
De bronnen.
1. Een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, BVH-nummer PL2100-2022137062 (onderzoek Fiorino), afgesloten d.d. 25 juli 2022, aantal doorgenummerde bladzijden: 170. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt, alsmede (eventueel) andere bescheiden. De voor de bewijsvoering redengevende bewijsmiddelen zijn hierna verkort en zakelijk weergegeven.
2. Een proces-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing wapens munitie & explosieven, BVH-nummer PL2100-2022137062-50, afgesloten d.d. 1 augustus 2022, aantal bladzijden: 4.
3. Een proces-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, d.d. 30 juli 2022 (1 pag): Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, BVH-nummer 2022137062, afgesloten d.d. 30 juli 2022, aantal bladzijden: 1.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 november 2022.
De redengevende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 29 juni 2022 (bron 1, p. 24-25)
Gisteren 28 juni 2022 was ik thuis in Eindhoven. Op een gegeven moment hoorde ik een knal. Ik kreeg pijn in mijn oor en pijn in mijn nek. Ik zag bloed in mijn nek en concludeerde dat ik gewond moest zijn geraakt. Ik keek om en zag [verdachte] met een pistool in zijn hand staan (p. 24).
2.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 5 juli 2022 (bron 1, p. 123-132)
Op 28 juni 2022 heb ik [slachtoffer] neergeschoten. Ik had een wapen bij me.
Het wapen viel er bijna uit. Ik wilde het pakken. Ik heb eigenlijk helemaal geen verstand van wapens. (…) Hij viel bijna uit mijn zak en ik wilde het vastpakken en toen ging het af (p. 124).
Hij viel er uit. Ik wilde hem opvangen en toen ging hij eigenlijk af. De loop was naar buiten en toen ging hij eigenlijk al af. Ik wilde hem opvangen. Wat ik doe. Ik pakte met mijn vinger bij de trekker. Het magazijn was eruit maar er zat er nog één in de kamer. (…) Het magazijn was eruit want zo slim was ik ook nog wel maar er zat er nog één in de kamer. Dat wist ik niet.
Het wapen zat in de rechterzak van mijn vest. Ik had een sportvest aan en je weet dat het daar makkelijk uit kan vallen (p.125).
Als ik had geweten dat hij af had kunnen gaan dan had ik hem weggelegd. Ik heb er ook te weinig verstand van.Ik wist niet dat er een patroon in de kamer zat. Ik heb dat niet gecheckt (p. 126).

3.De verklaring van verdachte d.d. 3 november 2022 (bron 4)

Op 28 juni 2022 had ik een wapen in de rechterzak van mijn vest. Ik wilde het wapen opvangen en toen ging het af. [slachtoffer] werd getroffen door een kogel. De twee kogels die tijdens de fouillering bij mij zijn aantroffen, horen bij het wapen. Er zat ook nog een kogel in de kamer. Ik heb dat niet gecontroleerd.

4.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2022 (bron 3, p. 1)

Op 30 juli 2022 vertelde [slachtoffer] dat hij twee weken na het incident, in overleg met zijn werkgever, weer is gaan werken.

5.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2022 (bron 1, p. 19)

Tijdens de insluitingsfouillering op 28 juni 2022 troffen wij in de linker broekzak van verdachte [verdachte] onder andere twee vuurwapen patronen aan.

6.Een proces-verbaal onderzoek munitie d.d. 19 juli 2022 (bron 1, p. 114-116)

Door mij, verbalisant, opgeleid en bevoegd tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens en munitie, werd onderstaande munitie nader omschreven en gecategoriseerd.
Kogelpatronen (BVH goednummer 1949154, SIN AAPR9441NL): Ik zag dat dit 2 centraalvuur kogelpatronen waren van het kaliber 6,35 millimeter. Ik zag dat deze patronen waren voorzien van een bodemstempel met de kaliberaanduiding "6.35 Br", alsmede " [bedrijfsnaam] ", zijnde de aanduiding van munitieproducent [bedrijfsnaam] . Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.

7.Een proces-verbaal onderzoek munitie d.d. 1 augustus 2022 (bron 2, p. 1-4)

Door mij, verbalisant, opgeleid en bevoegd tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens en munitie, werd onderstaande munitie nader omschreven en gecategoriseerd.
Kogel (BVH goednummer 1949378, SIN AAPI9141NL): Ik zag dat dit een kennelijk afgeschoten volmantel kogel was van het kaliber 6,35 millimeter. Ik zag dat deze kogel was voorzien van een rode lakrand zoals ook werd aangetroffen op de omschreven kogelpatronen in proces-verbaal PL2100-2022137062-41. Een kogelpatroon van het kaliber 6,35 millimeter is opgebouwd uit een huls met slaghoedje, kruitlading en kogel en bestemd om te worden afgeschoten uit een pistool, zijnde een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De bewijsoverweging.
Feit 1
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat het aan zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen dan wel zodanig lichamelijk letsel waardoor hij - kort gezegd - tijdelijk niet kon werken. Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:
BL5630). Tevens moet komen vast te staan dat tussen de handelingen van verdachte en het letsel bij het slachtoffer voldoende oorzakelijk verband bestaat.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte geen verstand heeft van vuurwapens. Niettemin heeft verdachte bij of na aanschaf van het wapen niet goed geontroleerd of laten controleren of het wapen beveiligd was tegen het onverhoeds afgaan. Hij heeft niet gecontroleerd of er een kogel in de kamer zat. In die omstandigheid heeft hij het vuurwapen bij zich gedragen in een zak van zijn vest dat naar zijn eigen zeggen makkelijk open kan gaan. Toen het wapen uit zijn zak viel, heeft hij in een reactie het wapen opgevangen en de trekker aangeraakt. Het wapen is daarop afgegaan en [slachtoffer] is getroffen. Op grond van deze feiten en omstandigheden staat vast dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig is geweest met als gevolg dat [slachtoffer] twee weken niet heeft kunnen werken.
De rechtbank is op basis van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Feiten 2 en 3
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het aan de munitie verrichte onderzoek acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Zaak 01/107209-22
De bron.
1. Een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, zaakregistratienummer PL2100-2022058206, afgesloten d.d. 30 april 2022, aantal doorgenummerde bladzijden: 22. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt, alsmede (eventueel) andere bescheiden. De voor de bewijsvoering redengevende bewijsmiddelen zijn hierna verkort en zakelijk weergegeven.
De redengevende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2022 (bron 1, p. 15-16)
Op 20 maart 2022 zag ik, verbalisant [verbalisant] werkzaam als brigadier bij de Eenheid Oost-Brabant, dat verdachte [verdachte] over het Stadhuisplein in Eindhoven liep. Ik riep naar hem dat hij moest blijven staan omdat hij aangehouden was. Ik pakte verdachte [verdachte] bij zijn capuchon vast en riep nogmaals dat hij moest blijven staan. Ik voelde dat verdachte [verdachte] zich wederom uit mijn greep lostrok. Ik voelde dat door de ruk, mijn rechter middelvinger omknakte. Dit deed meteen veel pijn (p. 15).
2.
Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant] d.d. 29 maart 2022 (bron 1, p. 3-9)
Op 20 maart 2022 was ik, [verbalisant] , betrokken bij de aanhouding van verdachte [verdachte] in Eindhoven (p. 3). Dagen later heb ik van mijn vinger een foto laten maken in het ziekenhuis. Mijn vinger bleek gekneusd te zijn (p. 4).
De bewijsoverweging.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal verklaard dat zij verdachte van achteren heeft benaderd en dat zij naar hem heeft geroepen dat hij moest blijven staan, omdat hij aangehouden was. Daarna heeft verbalisant verdachte bij zijn capuchon gepakt. De verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen de aanhouding. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze bevindingen van de verbalisant. Uit die bevindingen volgt verder dat verbalisant enkele minuten daarvoor ook al naar verdachte toe was gelopen, hem vast had gepakt en met luide stem tegen hem had gezegd dat hij was aangehouden. Het heeft verdachte dus niet kunnen ontgaan dat het om een politieambtenaar ging. Gelet daarop staat vast dat de verdachte wist dat hij zich verzette tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. 01-160992-22 feit 1:
hijopof omstreeks28 juni 2022 te Eindhoven,in elk geval in Nederland,
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaamen/ofnalatig
- een vuurwapen bij zich heeft gedragenen/of heeft gehad, en/of
-(vervolgens)voornoemd vuurwapen heeft vastgepakt,
- zonder zich ervan vergewist te hebben dat er geen kogel in de kamer van het vuurwapen aanwezig was,
- ten gevolge waarvan voornoemd vuurwapen is afgegaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer]zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (blijvende) littekens in het gezicht en/of de hals en/of (blijvende) (zware) hoofdpijn en/of (blijvende) evenwichtsproblemen,
althanszodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijkeziekte en/ofverhindering in de uitoefening van deambts- ofberoepsbezigheden is ontstaan.
T.a.v. 01-160992-22 feit 2:
hijopof omstreeks28 juni 2022 te Eindhoven,in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een onbekend gebleven pistool,
zijnde een vuurwapenin de vorm van een geweer, revolver en/of pistoolvoorhanden heeft gehad.
T.a.v. 01-160992-22 feit 3:
hijopof omstreeks28 juni 2022 te Eindhoven,in elk geval in Nederland,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te wetendrietwee centraalvuur kogelpatronen, van munitieproducent [bedrijfsnaam] , van het kaliber 6,35 millimeter, voorhanden heeft gehad.
T.a.v. 01-107209-22 feit 1:
hijopof omstreeks20 maart 2022 in de gemeente Eindhoven,
zich met gewelden/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaar, [verbalisant] (brigadier Eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
haar bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte
door zich uit haar greep los te trekken en daarbij haar vinger om te buigen ,
terwijl dit misdrijf en/ofde daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig
lichamelijk letsel, te weten eenopgezwollen blauwe vinger en/ofgekneusde vinger bij die [verbalisant] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 225 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het onvoorwaardelijke deel staat gelijk aan de duur van het voorarrest dat heeft plaatsgevonden in de zaak met parketnummer 01/160992-22. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 240 uren gevorderd. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Het betoog van de raadsman komt er in de kern op neer dat hij zich kan vinden in de strafeis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte had een vuurwapen en munitie voorhanden. Op het voorhanden hebben van een vuurwapen alleen al staat volgens de richtlijnen van de LOVS een onvoorwaardelijke maandenlange gevangenisstraf. Daarbij heeft verdachte die niet veel wist van vuurwapens volstrekt onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen waardoor het geladen vuurwapen kon vallen en afgaan. Het is puur geluk geweest dat het slachtoffer dat in zijn nek is geraakt geen levensbedreigend letsel heeft opgelopen, maar dat slechts sprake is van een niet ernstige schotwond. Het slachtoffer heeft een tijd niet kunnen werken, maar zal bovenal lange tijd de herinnering aan de levensbedreigende gebeurtenis met zich mee moeten dragen en het behoeft geen betoog dat hij daarvan nadelige invloed zal ondervinden. Tot slot weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij de ernst van zijn handelen niet volledig lijkt in te zien, in die zin dat hij niet heeft willen vertellen waar het vuurwapen is gebleven met als gevolg dat niet uitgesloten kan worden dat er opnieuw ongelukken met het wapen gebeuren.
De rechtbank is alles afwegende dan ook – anders dan de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat een gevangenisstraf van een langere duur dan het voorarrest op zijn plaats is.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor de helft voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarnaast een taakstraf van 120 uren opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.
T.a.v. 01-107209-22 feit 1:
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om het verzoek tot schadevergoeding geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
Beoordeling rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien op basis van de thans beschikbare informatie niet is vast te stellen in hoeverre de gevorderde immateriële schade is toe te schrijven aan het bewezenverklaarde. Nader onderzoek naar de juistheid en de omvang van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 181, 308 Wetboek van Strafrecht, en
26, 55 Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder parketnummer 01/160992-22 feit 1, feit 2 en feit 3, en het onder parketnummer 01/107209-22 feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. 01-160992-22 feit 1:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig letsel bekomt dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van zijn beroepsbezigheden ontstaat
t.a.v. 01-160992-22 feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
t.a.v. 01-160992-22 feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
t.a.v. 01-107209-22 feit 1:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
t.a.v. 01-160992-22 feit 1, feit 2, feit 3, 01-107209-22 feit 1:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 3 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
t.a.v. 01-160992-22 feit 1, feit 2, feit 3, 01-107209-22 feit 1:
Een
taakstrafvoor de duur van
120 urensubsidiair 60 dagen hechtenis.
t.a.v. 01-107209-22 feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] :
Bepaalt dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. I. Klein, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 17 november 2022.