ECLI:NL:RBOBR:2022:5026

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
01/186092-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wapenbezit en witwassen in Veghel

Op 15 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die op 27 juli 2022 in Veghel werd aangehouden. Tijdens de aanhouding werd bij de verdachte een half geladen vuurwapen aangetroffen, evenals een geldbedrag van € 7.800,- dat verborgen was in een sok onder een boxspring. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het witwassen van het geldbedrag, waarvan werd aangenomen dat het afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten. De rechtbank overwoog dat het bezit van een vuurwapen in het openbaar ernstige veiligheidsrisico's met zich meebrengt en dat het witwassen van geld een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel systeem inhoudt. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en het in beslag genomen geld werd verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.186092.22
Datum uitspraak: 15 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1997,
wonende te [adres] ,
thans preventief gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 september 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij,
op of omstreeks 27 juli 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland,
- een wapen als bedoeld in Categorie III, onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Zastava,
type/model 70, kaliber 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
pistool en/of
- munitie te weten 8 kogelpatronen,
in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van categorie II en/of III van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
T.a.v. feit 2 primair:
hij,
op of omstreeks 27 juli 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad,althans in Nederland,
(van) een geldbedrag (te weten EURO 7800,-),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of devervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) van voornoemdgeldbedrag was/waren en/of- heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd geldbedrag voorhanden heeftgehad en/of- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragenen/of heeft omgezet en/of- van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemdgeldbedrag geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uitenig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij,
op of omstreeks 27 juli 2022, te Veghel, gemeente Meierijstad
een geldbedrag (te weten EURO 7800,-),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voornoemd geldbedrag onmiddellijkafkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad (feit 1). Ten aanzien van feit 2 is betoogd dat het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan van toepassing is. Er is geen sprake van een bekend gronddelict, maar er zijn voldoende witwasindicatoren. De verklaring van verdachte ter zitting wijkt af van hetgeen de raadsvrouwe namens verdachte bij de rechter-commissaris heeft aangevoerd, is summier of onduidelijk, dan wel zeer laat aangedragen. De verklaring van verdachte is weliswaar controleerbaar en verifieerbaar, maar op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het aangetroffen bedrag van in totaal € 7.800,= kan dan ook niet anders dan van misdrijf afkomstig zijn.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een openbare ruimte verantwoording dient af te leggen.
Wat betreft het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde (eenvoudig) witwassen heeft de raadsman voor vrijspraak gepleit. Ter terechtzitting is aangevoerd dat het aangetroffen geld door verdachte is verdiend met zijn klusbedrijf, waarna het is opgenomen bij pinautomaten en (gewisseld bij) het Holland Casino. Gesteld is dat hetgeen ter verdediging is aangevoerd min of meer verifieerbaar en concreet is en voorts niet op voorhand hoogst onaannemelijk. Verdachte heeft immers meer geld opgenomen van zijn bankrekening dan het bedrag dat is aangetroffen in een sok onder zijn bed. Verdachte heeft ook vanuit de penitentiaire inrichting al in telefoongesprekken aangegeven dat het geld zijn spaargeld betrof dat bestemd was voor een vakantie in Turkije.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
In het onderzoek “Maserati” zijn schietincidenten, die op 15, 16, 20 en 22 juli 2022 in Oss plaatsvonden, door de politie onderzocht [2] .
Van verdachte werd vermoed [3] dat hij betrokken was bij deze reeks schietpartijen [4] .
Op 27 juli werd een actiedag [5] gepland teneinde de verdachten aan te houden en doorzoekingen uit te voeren op de binnen het onderzoek bekend geworden adressen.
Verdachte werd om 15:42 uur door het arrestatieteam op de openbare weg buiten heterdaad aangehouden. Tijdens de aanhouding werd bij verdachte in de broeksband een vuurwapen aangetroffen. Dit vuurwapen bleek half geladen en werd in beslag genomen.
In het vuurwapen van het merk Zastava bevonden zich 8 [6] kogelpatronen in de patroonhouder.
Het wapen is nader omschreven en gecategoriseerd als een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Ook de munitie is nader omschreven en gecategoriseerd als munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie. [7]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft op 27 juli 2022 het vuurwapen met bijbehorende munitie (8 stuks) voorhanden gehad.
Wat betreft feit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Ter beoordeling staat of verdachte zich op 27 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 7.800,=.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat er geen direct bewijs voor (een) brondelict(en) aanwezig is.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat [het niet anders kan zijn dan dat] het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Gelet daarop dient de rechtbank allereerst vast te stellen of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Op 27 juli 2022 heeft in de woning van verdachte aan de [adres] te Veghel een doorzoeking plaatsgevonden. [8] Tijdens de doorzoeking werd een bedrag van € 7.800,= gevonden. Dit geld is aangetroffen in een slaapkamer, in een sok, die verborgen lag in de box van een boxspring. Het bedrag bestond uit diverse coupures, waaronder briefjes van
€ 200,= en € 100,=.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van een dergelijke hoeveelheid contant geld, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf of beroep, zijn meerdere witwasindicatoren van toepassing. In zijn algemeenheid geldt dat geldbedragen van behoorlijke omvang in contante coupures, die niet terug zijn te voeren op een aantoonbare bron van inkomsten vermoedens oproepen van witwassen. Het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat deze coupures niet bij geldautomaten gepind kunnen worden.
De rechtbank deelt daarmee het standpunt van de officier van justitie dat de genoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld
Verdachte is na zijn aanhouding meerdere malen door de politie gehoord.
Hij is ook gehoord door de rechter-commissaris en in raadkamer van de rechtbank.
Hij heeft zich bij al deze verhoren beroepen op zijn zwijgrecht. Wel is door zijn raadsvrouw bij de rechter-commissaris aangegeven dat contante betalingen niet gek zijn bij klusbedrijven en is in raadkamer door zijn nieuwe raadsman aangegeven dat hij legaal inkomen had uit zijn klusbedrijf.
Kort voor de terechtzitting heeft de raadsman van verdachte bankafschriften en nota’s aan de rechtbank doen toekomen. Eerst ter terechtzitting heeft verdachte zelf verklaard en desgevraagd bevestigd dat het aangetroffen geld gespaard was voor een vakantie in Turkije. Ook heeft hij ter terechtzitting aangegeven dat hij voor zijn werkzaamheden vanuit zijn klusbedrijf op zijn bankrekening werd uitbetaald, maar dat hij vervolgens steeds geld opnam, welk geld hij contant bewaarde en spaarde voor zijn vakantie. Pas nadat aan verdachte gevraagd is hoe het dan kan dat ook briefjes van 200 en 100 euro in de sok zijn aangetroffen, terwijl de geldmaat, waar hij zijn geld opnam, alleen briefjes van 50 euro, 20 euro, 10 euro en 5 euro verstrekt, heeft hij verklaard dat hij in het casino die kleine coupures wisselde voor grotere briefjes, zodat de stapel geld niet te groot werd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet meteen openheid van zaken heeft gegeven omtrent de hoeveelheid contant geld die bij hem thuis is aangetroffen. Met name het zeer late moment van het geven van een verklaring weegt de rechtbank mee, nu het voor de hand zou hebben gelegen dat verdachte meteen zou hebben verklaard dat hij het geld verdiend had met zijn werk als zelfstandig klusser en dat hij het had opgenomen om het contant te sparen. Bovendien is bij de rechter-commissaris – weliswaar niet door verdachte zelf, maar door zijn raadsvrouwe, in bijzijn van verdachte en zonder dat hij haar op dat punt heeft gecorrigeerd – gesuggereerd dat het geld betrof dat hem contant was uitbetaald voor zijn werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die de verdachte uiteindelijk ter terechtzitting geeft omtrent het aangetroffen geldbedrag op grond van het bovenstaande niet kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Nog daargelaten dat deze verklaring afwijkt van de hiervoor vermelde, bij de rechter-commissaris, gewekte suggestie dat het contante betalingen voor verrichte diensten betrof, heeft verdachte ook ter zitting eerst verklaard dat hij (al) het aangetroffen geld heeft gepind bij de Geldmaat, terwijl dat gelet op de coupures die verstrekt worden door deze automaat niet mogelijk is, waarna hij pas nadat hij daarop is gewezen heeft verklaard dat hij in het casino zijn kleine briefjes gewisseld heeft voor de grotere coupures die bij hem zijn aangetroffen. Daarbij wijst de rechtbank nog op de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat de ouders van verdachte, in een afgeluisterd telefoongesprek tussen hem en zijn ouders, erop aandringen dat hij verklaart dat hij het geld – althans 5.000 euro daarvan – van zijn vader zou hebben gekregen voor hun gezamenlijke vakantie. Nu geen sprake is van een concrete en, vanaf het moment van aantreffen van het geld, consistente verklaring van verdachte over de (legale) herkomst van het aangetroffen geld, is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie geeft. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank overweegt daarbij nog, dat het enkele feit dat verdachte over een legaal inkomen beschikt en dat uit de overgelegde stukken van de raadsman blijkt dat verdachte geldopnames heeft verricht tot een hoger bedrag dan bij hem is aangetroffen, niet per definitie maakt dat het aangetroffen contante geld dan een legale herkomst heeft. Verdachte werd immers op zijn bankrekening uitbetaald en nam wel af en toe geldbedragen op, maar niet is komen vast te staan dat dat opgenomen geld het geld betreft dat in zijn boxspring was aangetroffen. Niet valt in te zien waarom verdachte de noodzaak voelde om het door hem verdiende geld in steeds wisselende bedragen op te nemen van zijn bankrekening en contant thuis te bewaren, als hij ook kort voor vertrek het door hem gewenste bedrag in één keer op te nemen en mee te nemen op zijn vakantie.
De rechtbank verwerpt het verweer en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder feit 2, primair.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
op 27 juli 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad,
- een wapen als bedoeld in Categorie III, onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Zastava,
type/model 70, kaliber 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een
pistool en
- munitie, als bedoeld in categorie III, te weten 8 kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.
T.a.v. feit 2 primair:
op 27 juli 2022 te Veghel, gemeente Meierijstad,van een geldbedrag te weten EURO 7800,-,
- voorhanden heeft gehad
terwijl hij wist, dat voornoemdgeldbedrag geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uitenig misdrijf.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd.
Voorts dient het onder verdachte in beslag genomen en op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde geldbedrag van in totaal € 7.800,= te worden verbeurd verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft de strafmaat aansluiting dient te worden gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten betreffende het voorhanden hebben van een vuurwapen op de openbare weg, te weten een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Omdat vrijspraak van het witwassen is bepleit, dient het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte te worden geretourneerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wapenbezit. Hij heeft een (half) geladen vuurwapen, in het openbaar en binnen handbereik, aanwezig gehad.
Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens en munitie brengt grote veiligheidsrisico's met zich mee en vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat zwaar dient te worden bestraft.
Gelet op het feit dat verdachte op de openbare weg is aangetroffen met een wapen in zijn broeksband acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte een gebruiksklaar wapen binnen handbereik wilde hebben. Dat is een zeer zorgelijke situatie, die de rechtbank verdachte ernstig aanrekent.
Verdachte heeft voorts op geen enkel moment enige vorm van verantwoording afgelegd voor het in bezit hebben van het vuurwapen, daar waar dat redelijkerwijs van hem verwacht had mogen worden. Deze proceshouding rekent de rechtbank verdachte aan.
Voorts heeft verdachte geld witgewassen hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel meebrengt.
De aanpak van witwassen is van groot belang voor de effectieve bestrijding van allerlei vormen van ernstige criminaliteit. Het versluieren van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders van deze misdrijven in staat om buiten het bereik van de opsporingsinstanties te blijven en ongestoord van het vergaarde vermogen te genieten. Het is daarom van cruciaal belang dat streng wordt opgetreden tegen witwaspraktijken.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank wat betreft het voorhanden hebben van een vuurwapen in een openbare ruimte aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend geacht. Strafverzwarend daarbij is naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheid dat het vuurwapen half geladen was en in zijn broeksband stak, en dus klaar was om ter hand te nemen en te gebruiken. Ten aanzien van witwassen bestaan geen oriëntatiepunten. Wat dat feit betreft legt de rechtbank aan verdachte een straf op die doorgaans gebruikelijk is voor dergelijk handelen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een geldbedrag is dat aan verdachte toebehoorde en met betrekking tot dit bedrag feit 2 is begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 57, 420bis Wetboek van Strafrecht
26, 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:

de eendaadse samenloop van

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie

T.a.v. feit 2:

witwassen

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende (bijkomende) straffen:
T.a.v. feit 1, feit 2 primair:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 2:

Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten een bedrag van
€ 7.500,= en een bedrag van € 300,=.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 15 november 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, met zakendossiernummer 2022156732.1, afgesloten d.d. 28 juli 2022, aantal bladzijden: 162.
2.Proces-verbaal blz. 8
3.TCI-proces-verbaal blz. 119-122 en MMA-meldingen blz. 123-129
4.Proces-verbaal blz. 9-10,
5.Proces-verbaal blz. 13
6.Proces-verbaal vooronderzoek lab, blz. 300
7.Proces-verbaal onderzoek wapens en munitie, blz. 313-314
8.Proces-verbaal blz. 14-15