ECLI:NL:RBOBR:2022:4824

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
01/143850-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met ernstige verwondingen in Eindhoven

Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 november 2021 in Eindhoven betrokken was bij een gewelddadige aanval op een slachtoffer. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer meermalen tegen het hoofd getrapt, waardoor de aanmerkelijke kans op overlijden is aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in beschonken toestand, een leidende rol heeft gespeeld in de geweldsuitbarsting. Het slachtoffer werd herhaaldelijk geslagen en geschopt, ook toen hij al op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag en legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een uitgebreide justitiële documentatie in het buitenland. De rechtbank benadrukte dat het geweld in de openbare ruimte heeft plaatsgevonden, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.143850.22
Datum uitspraak: 04 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
[adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 september 2022 en 21 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 augustus 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrapt en/of geslagen en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer] op de grond lag, meerdere malen (met kracht, met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of een of meer andere delen van het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2021 te Eindhoven openlijk, te weten, op het Catharinaplein aldaar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer] tegen de grond te trappen en/of te slaan en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer] op de grond lag, die [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd en/of een of meer andere delen van het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stampen en/of te stompen en/of te slaan.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
In de nacht van zaterdag 13 november 2021 komt bij de meldkamer van de alarmcentrale een melding binnen dat een persoon door meerdere personen is mishandeld in het centrum van Eindhoven. De persoon, die later [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) blijkt te zijn, wordt onderzocht door de ambulancemedewerkers, maar hoeft niet te worden overgebracht naar het ziekenhuis. Hij heeft wel diverse verwondingen opgelopen. Op de site van politie.nl worden vervolgens foto’s van de verdachten geplaatst. Naar aanleiding van een tip wordt verdachte aangehouden. Verdachte wordt primair verweten dat hij alleen of in vereniging met anderen heeft gepoogd het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair wordt verdachte – kort gezegd – openlijke geweldpleging in vereniging jegens het slachtoffer verweten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier is verdachte één van de grote agressoren geweest. Het slachtoffer is door meerdere personen onder wie verdachte geslagen en ten val gekomen. Daarna is het slachtoffer herhaaldelijk tegen zijn hoofd geschopt en getrapt. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat hetgeen primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging valt op de camerabeelden niet duidelijk te zien dat verdachte het slachtoffer met kracht heeft geschopt. Het slachtoffer heeft slechts gering letsel opgelopen en niet duidelijk is of het slachtoffer buiten bewustzijn is geweest.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte, samen met anderen, grof geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Het slachtoffer is geslagen en geschopt tegen zijn hoofd en lichaam, ook toen hij op de grond lag. Door het toegepaste geweld is het slachtoffer uiteindelijk bewegingloos op de grond blijven liggen. Verdachte, noch de andere betrokkenen, hebben zich toen om het slachtoffer bekommerd. Zij zijn weggegaan en hebben het slachtoffer liggend op straat achtergelaten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en dat het trappen hiertegen ernstig, mogelijk dodelijk letsel kan veroorzaken. Verdachte heeft het slachtoffer meermalen tegen het hoofd getrapt en heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte had daarmee (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer.
Verdachte heeft in nauwe en bewuste samenwerking met anderen geweld gepleegd tegen verdachte. Ook andere personen hebben het slachtoffer geslagen en getrapt tegen zijn hoofd en lichaam. Er was sprake van een gezamenlijke en gelijktijdige geweldsuitbarsting door meerdere personen onder wie verdachte. Gelet hierop acht de rechtbank ook het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Conclusie.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 13 november 2021 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrapt en/of geslagen en vervolgens toen die [slachtoffer] op de grond lag, meerdere malen met kracht, met (geschoeide) voet tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestampt en/of met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te worden gekoppeld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde feit. Bij een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat een gevangenisstraf dient te worden opgelegd waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest. Met betrekking tot een eventueel voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte heeft in beschonken toestand samen met meerdere personen zeer fors geweld gebruikt tegen het het slachtoffer. Verdachte heeft hierbij een leidende rol vervuld. Verdachte is telkens opnieuw naar het slachtoffer teruggekeerd om hem vervolgens aan te vallen. Op het moment dat het slachtoffer roerloos op de grond lag, is verdachte hem blijven slaan. Uiteindelijk hebben verdachte en medeverdachten het slachtoffer in die toestand achtergelaten, zonder zich om hem te bekommeren of hulpdiensten in te schakelen. Dat de verwondingen bij het slachtoffer enigszins beperkt zijn gebleven, is niet te danken aan het handelen van verdachte en de medeverdachten.Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het geweld heeft plaatsgevonden in de openbare ruimte in het centrum van Eindhoven. Door dit soort feiten worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een uitgebreide justitiële documentatie in het buitenland heeft, ook als het gaat om geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 oktober 2022. Daarin wordt onder andere vermeld:
“Uit ons onderzoek komt naar voren dat er problematiek bestaat op een aantal leefgebieden, zoals huisvesting, dagbesteding en financiën. Dit zijn belangrijke problemen waar de heer [verdachte] zich voor gesteld ziet. Het zijn echter geen criminogene factoren. Die moeten worden gezocht in het psychosociaal functioneren en het alcoholgebruik. De heer [verdachte] geeft aan dat hij door het gebruik van alcohol snel geagiteerd en soms ook agressief wordt. Ten tijde van de verdenking was dat volgens hem aan de orde.”
De reclassering heeft een voorwaardelijk strafdeel met een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De jurisprudentie dient als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Wel zal de rechtbank de straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om aan de voorwaarden mee te werken.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het gepleegde feit.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. primair: medeplegen van poging tot doodslag

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. primair:
een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zich binnen 48 uur na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, te Eindhoven (adres Polluxstraat 114-116 (tel. 088-8041504)), meldt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat veroordeelde verblijft bij Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start bij beschikbaarheid van het aanbod. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en dat veroordeelde meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] heeft of zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt; en
  • dat veroordeelde beschikt over zinvolle dagbesteding, bij voorkeur in de vorm van opleiding of werk of een combinatie van beide, zo lang de reclassering het noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. J. Woestenburg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2022.