ECLI:NL:RBOBR:2022:4822

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
9813556 22-1816
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid ziekenhuis voor informatievoorziening over zorgverzekering bij medische behandeling

In deze zaak staat de vraag centraal of het ziekenhuis, Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis, de patiënt had moeten waarschuwen dat haar zorgverzekering de kosten van de behandeling niet volledig dekte. Eiseres, het ziekenhuis, stelt dat de dekking van de zorgverzekering de verantwoordelijkheid van de patiënt is. Gedaagde, de patiënt, is van mening dat het ziekenhuis haar vooraf had moeten informeren over de dekking van haar verzekering. Gedaagde heeft een goedkopere zorgverzekering afgesloten, waardoor niet alle kosten in alle ziekenhuizen worden vergoed. De kantonrechter oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van gedaagde is om te controleren of haar verzekering alle kosten dekt. Gedaagde heeft eerder behandelingen ondergaan waarvoor zij ook een eigen bijdrage moest betalen, wat haar bewustzijn van de situatie versterkt.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 april 2022, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 26 september 2022. Tijdens de zitting werd duidelijk dat gedaagde zich met een hulpvraag tot het ziekenhuis had gewend en dat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand was gekomen. Gedaagde voerde aan dat zij niet goed geïnformeerd was over de vergoedingen van haar zorgverzekering en dat het ziekenhuis haar had moeten waarschuwen. De kantonrechter oordeelt echter dat gedaagde zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van een passende zorgverzekering en dat het ziekenhuis niet verplicht is om iedere patiënt individueel te informeren over de vergoedingen.

Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.941,84 aan het ziekenhuis, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter stelt vast dat gedaagde in verzuim verkeerde en dat de vordering van het ziekenhuis toewijsbaar is. Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van patiënten om zich te informeren over hun zorgverzekering en de dekking van medische behandelingen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 9813556
Rolnummer : 22-1816
Uitspraak : 3 november 2022
in de zaak van:
de stichting
Stichting Jeroen Bosch Ziekenhuis,
zetelende te ‘s-Hertogenbosch,
eiseres,
gemachtigde: Van der Vlies Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
(gedaagde),
wonende te (woonplaats),
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna “ het JBZ” en “(gedaagde)” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. de dagvaarding van 11 april 2022 (met producties);
b. de conclusie van antwoord van 19 mei 2022;
c. het mondelinge antwoord van 19 mei 2022;
d. het tussenvonnis van 9 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald om de zaak met partijen te bespreken;
e. de producties van het JBZ.
1.2.
De mondeling behandeling (zitting) heeft op 26 september 2022 plaatsgevonden. Namens het JBZ is mevrouw M.L. Figueiredo, jurist van het JBZ, verschenen. Van der Vlies Gerechtsdeurwaarders is (in de persoon van de heer C.H.J.J. Spierings) als gemachtigde namens het JBZ verschenen. (gedaagde) is in persoon verschenen. Zij is tijdens de zitting vergezeld door de heer (naam). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken. Vervolgens heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. (
(gedaagde) heeft na een verwijzing van de huisarts medische behandelingen ondergaan die door het JBZ zijn uitgevoerd.
2.2.
Het JBZ heeft op 29 november 2021 een factuur van een bedrag van € 1.638,29 naar (gedaagde) gestuurd. (gedaagde) heeft deze factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
Het JBZ vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om (gedaagde) te veroordelen om aan het JBZ tegen bewijs van kwijting te betalen de somma van € 1.941,84, met de wettelijke rente over € 1.638,29 vanaf 9 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van (gedaagde) in de proceskosten.
Het JBZ legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Er is een overeenkomst inzake de geneeskundige behandeling tot stand gekomen, artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). (gedaagde) heeft in het ziekenhuis diverse medische behandelingen ondergaan die het JBZ heeft uitgevoerd. Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft het JBZ facturen naar (gedaagde) gestuurd. (gedaagde) verkeert in verzuim en het JBZ heeft haar vordering ter incasso uit handen gegeven aan haar gemachtigde die (gedaagde) bij e-mail van 18 februari 2022 (productie 2 bij dagvaarding) schriftelijk heeft aangemaand, waarbij de buitengerechtelijke incassokosten zijn aangezegd. (gedaagde) is deze kosten van € 297,35 (inclusief btw) verschuldigd ingevolge de wet. Vanwege het verzuim is (gedaagde) op grond van artikel 6:119 BW rente verschuldigd (€ 6,20 berekend vanaf 30 dagen na factuurdatum).
Tijdens de mondelinge behandeling legt het JBZ uit dat uit de wet en regeling volgt dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst al tot stand komt wanneer de patiënt de wachtkamer binnenkomt. Verder is het de verantwoordelijkheid van (gedaagde) om een zorgverzekering af te sluiten die bij haar past en om te informeren bij haar zorgverzekeraar of de medische behandelingen door het JBZ geheel dan wel gedeeltelijk worden vergoed. (gedaagde) wist dan wel behoorde te weten dat een gedeelte van de behandeling voor haar rekening zou komen, wat volgt uit de polisvoorwaarden van ZEKUR. Daarbij merkt het JBZ op dat (gedaagde) in het verleden al twee keer medische behandelingen door het JBZ heeft laten uitvoeren en hier eveneens een eigen bijdrage voor heeft moeten betalen.
Voorts verwijst het JBZ onder meer bij het eerste bezoek de patiënt naar hun website voor meer informatie over de zorgverzekeraar. Op de hoofdpagina van de website van het JBZ staat dat er geen contract is afgesloten met ZEKUR. Hierbij staat het advies opgenomen dat de patiënt alvorens contact met het JBZ op te nemen eerst met ZEKUR contact op te nemen. De vergoeding van de kosten van de medische behandeling door de zorgverzekeraar is een zaak van de patiënt en de zorgverzekeraar. Hier staat het JBZ buiten.
3.2. (
gedaagde) voert het volgende verweer.
Ze heeft een basisverzekering afgesloten bij ZEKUR. Deze past bij haar omdat zij niet in staat is een duurdere verzekering af te sluiten. Zij vindt dat het aan het JBZ is om een patiënt van tevoren te informeren over de mogelijkheden en tegen welke voorwaarden de behandeling plaatsvindt. Het is van belang dat de patiënt hierover te informeren conform artikel 400, 401 en 403 BW en hiervan een voorstel te krijgen, welke voortvloeit in een opdracht inzake geneeskundige behandeling conform artikel 446 BW. Zij had graag een offerte willen krijgen, wat zij ook gangbaar acht bij het hoge bedrag van de behandeling. De overeenkomst had schriftelijk tot stand moeten komen in plaats van mondeling. Tevens is zij van mening dat het JBZ haar van tevoren had moeten informeren over het feit dat haar verzekeraar niet de gehele behandeling zou vergoeden. Als zij had geweten dat niet de volledige behandeling werd vergoed, had zij een ziekenhuis gezocht waar van wel de medische behandelingen volledig zou zijn vergoed. De debiteurenadministratie van het JBZ weet bij de intake precies hoe de patiënt verzekerd is, welke behandelingen in het basispakket zit en welke niet. Dat geldt zeker voor de verzekeringsmaatschappijen waar het JBZ een contract heeft. Het JBZ heeft geen contract met ZEKUR. Dit betekent dat het JBZ meteen had kunnen vaststellen of er sprake is van bijbetaling door de patiënt of volledige vergoeding. Deze informatie moet het JBZ aan de patiënt, ter bevestiging, bekend maken. (gedaagde) heeft teveel vertrouwd op de informatie vanuit het JBZ. (gedaagde) vindt het niet meer dan redelijk dat het JBZ haar fouten erkent en de factuur vernietigt. Wel is zij naar tevredenheid door het JBZ behandeld.

4.De beoordeling

4.1.
De geneeskundige behandelingsovereenkomst is een bijzondere vorm van de overeenkomst van opdracht. Krachtens artikel 7:446 lid 1 BW is de overeenkomst inzake de geneeskundige behandeling een overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde. Uit sub a lid 2 van genoemd artikel volgt dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst onder meer alle verrichten – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen – rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen, worden verstaan.
4.2.
Hieruit volgt dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst al in een vroeg stadium tot stand komt. De geneeskundige behandelingsovereenkomst komt tot stand wanneer de patiënt zich met een concrete hulpvraag tot de hulpverlener wendt en de hulpverlener hierop ingaat. (gedaagde) heeft zich met haar hulpvraag tot het JBZ gewend en het JBZ is hierop in gegaan.
4.3.
Er zijn geen specifieke eisen voor de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht en de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Daarom zijn de algemene regels voor de totstandkoming van de overeenkomst, artikel 6:217 BW, van toepassing. Ten aanzien van de totstandkoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst zijn geen vormvereisten. Deze overeenkomst kan zowel mondeling als schriftelijk tot stand komen, artikel 3:37 lid 1 BW.
4.4.
Aldus staat vast dat tussen (gedaagde) en het JBZ een geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat (gedaagde) zich bij het JBZ heeft gemeld voor de medische behandeling en die behandeling ook is ondergaan.
4.5. (
gedaagde) heeft een beroep op dwaling, artikel 6:228 BW, gedaan. Als zij had geweten dat de medische behandeling bij het JBZ niet door haar zorgverzekeraar zou zijn vergoed, dan had zij die behandeling in een ander ziekenhuis ondergaan. Van dwaling is sprake wanneer degene die zich op dwaling beroept bij het aan gaan van de overeenkomst een onjuiste voorstelling heeft gehad van een of meer, voor hem essentiële, onderdelen van de overeenkomst en hij bij de juiste voorstellig van zaken de overeenkomst niet, of niet op dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten en de dwaling het gevolg is van onjuiste of ten onrechte niet verleende informatie van de wederpartij, dan wel wanneer de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde verkeerde is uitgegaan. Het beroep op dwaling slaagt niet. (gedaagde) heeft een goedkopere zorgverzekering afgesloten waardoor zij een lagere premie betaalt en niet alle kosten in alle ziekenhuizen wordt vergoed. Zij had op basis van de informatie van haar zorgverzekering zelf kunnen en moeten weten dat haar verzekering niet alle kosten in alle ziekenhuizen dekt. Daarbij heeft zij al eerder medische behandelingen door het JBZ laten uitvoeren waarvoor zij ook een eigen bijdrage heeft moeten betalen. Het komt voor eigen risico van (gedaagde). Zij had zich er van moeten vergewissen of de behandeling geheel of gedeeltelijk door haar zorgverzekeraar werd vergoed. Het JBZ heeft zoveel als mogelijk voorgelicht. Het ligt niet op de weg van het JBZ om iedere individuele patiënt hierop te wijzen. Daarom zal de kantonrechter (gedaagde) veroordelen tot betaling van € 1.638,29 en de medegevorderde wettelijke rente.
4.6.
Omdat (gedaagde) in verzuim verkeerde, is zij op grond van artikel 6:96 BW buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
4.7. (
gedaagde) is de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld.

5.. De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt (gedaagde) om aan het JBZ te betalen de som van € 1.941,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.638,29 vanaf 9 maart 2022 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt (gedaagde) in de kosten van de procedure, aan de zijde van het JBZ tot heden begroot op € 129,74 aan explootkosten, € 365,00 aan griffierecht en € 374,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Kobussen, kantonrechter, en uitgesproken door
mr. I.L.P. Crombeen, kantonrechter, ter openbare terechtzitting op 3 november 2022.