ECLI:NL:RBOBR:2022:4821

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
01/130776-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijke brandstichting. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 18 mei 2021 in Cuijk, waar de verdachte samen met anderen brand stichtte in een woning, en de tweede op 3 juni 2021 in Nijmegen, waar een Volkswagen Transporter door de glazen pui van een bedrijfspand werd gereden en in brand werd gestoken. Tijdens de eerste brandstichting waren vier personen in de woning aanwezig, die door de brand in levensgevaar verkeerden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners. De verdachte ontkende enige betrokkenheid, maar de rechtbank concludeerde op basis van camerabeelden, DNA-onderzoek en getuigenverklaringen dat hij wel degelijk betrokken was bij de brandstichtingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaren op, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade aan de benadeelde partijen, die ook schadevergoeding vorderden. De rechtbank wees een aantal vorderingen tot schadevergoeding toe, maar verklaarde andere vorderingen niet-ontvankelijk, omdat deze niet eenvoudig vast te stellen waren of niet in directe relatie stonden tot de bewezen feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.130776.21
Datum uitspraak: 04 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
thans gedetineerd te: P.I. Achterhoek, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 mei 2022 en 2 juni 2022, 15 augustus 2022 en 21 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 april 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te Cuijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door benzine, althans een brandbare stof op / tegen de
voordeur en/of door de brievenbus van een woning gelegen aan de [adres 1] te
gooien en/of (vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met die benzine,
althans met die brandbare stof
ten gevolge waarvan die woning gelegen aan de [adres 1] , althans een voordeur
en/of een deurmat en/of een of meer in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de daarin aanwezige
inboedel en/of een of meer naastgelegen woningen en/of de daarin aanwezige
inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of een of meer bewoners van een of meer naastgelegen woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 03 juni 2021 te Nijmegen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door een voertuig (Volkswagen Transporter) aan de voorzijde van een bedrijfspand van [bedrijf] . gelegen aan de [adres 2] naar binnen te rijden en/of vervolgens open vuur in aanraking te brengen met een groot doek en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of (vervolgens) dat brandende doek en/of dat brandende papier, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met voornoemd voertuig, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan dat voertuig en/of dat bedrijfspand, althans een of meer in dat bedrijfspand aanwezige fietsen en/of (andere) zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of de zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in de 14e regel van feit 1 tussen de woorden ‘voor’ en ‘ [slachtoffer 1] ’ weggevallen de zinsnede ‘de bewoners van voornoemde woning, zijnde’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd als medepleger betrokken te zijn geweest bij een brandstichting van een woning gelegen aan de [adres 1] te Cuijk en een brandstichting
in een bedrijfspand van [bedrijf] . te Nijmegen. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de brandstichtingen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijk requisitoir tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerekwireerd. Volgens de officier van justitie is in
feit 1 sprake van levensgevaar voor de vier aanwezige bewoners van de woning en in feit 2 sprake van levensgevaar voor de twee aanwezigen in het pand, alsmede gemeen gevaar voor
het pand en van goederen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota primair een algehele vrijspraak bepleit vanwege onvoldoende bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouwe vrijspraak van feit 1 bepleit omdat de betrokkenheid van verdachte hooguit
medeplichtigheid oplevert en deze variant niet is tenlastegelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouwe (partieel) vrijspraak bepleit ten aanzien van het onderdeel ‘levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’.
t.a.v. feit 1.
I. De rechtbank gaat op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 18 mei 2021 rond 02:45 uur wordt het gezin [familie slachtoffer] uit de slaap opgeschrikt door een brand bij de binnenzijde van de voordeur van hun woning gelegen aan de [adres 1] te Cuijk. Aangever [slachtoffer 1] werd wakker van geklepper aan de voordeur gevolgd door het geluid van een plof of klap. Hij ging uit bed, liep naar beneden en zag dat de voordeur en deurmat in brand stonden. Hij zag vlammen met een hoogte van circa een halve meter. Hij alarmeerde zijn vrouw en twee zoons die net als hij op de eerste verdieping sliepen. Hij heeft de brand samen met zijn zoon [slachtoffer 3] weten te blussen. Aangever zag ter hoogte van de buurman op nummer 3 twee bakstenen op straat liggen.
Verbalisanten zijn om 02:48 uur ter plaatse en zien twee straatklinkers naast elkaar op straat ter hoogte van nummer 3 liggen. Voorts zien zij een man de voordeur van nummer 4 met een tuinslang blussen. Zij zien een flinke beschadiging aan de voordeur en ruiken een sterke benzinegeur. Zij vernemen van een buurtbewoner dat genoemde straatklinkers er om 01:30 uur niet lagen toen hij daar langsliep. De buurtbewoner weet dat 100% zeker. Verbalisanten zien even later aan het begin van de nabij gelegen [locatie 1] een lege plek in de straat waarin twee bakstenen behoren te liggen.
Uit forensisch onderzoek volgt dat de voordeur zowel aan de buitenzijde als binnenzijde door brand is aangetast. Datzelfde geldt voor het kozijn en de vloerbedekking in de hal.
De wanden en het plafond van de hal zijn bedekt met een laagje roet. Op de vloerbedekking van de hal is een brandpatroon te zien passend bij een vloeistofbrand. Hiervan is een monster genomen. Het NFI stelt vast dat dit monster motorbenzine bevat. De forensisch rechercheurs concluderen dat de brand aan de binnenzijde van de voordeur is begonnen en dat er opzettelijk vuur in de woning werd binnengebracht. Verder concluderen zij dat er gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. Hierbij is acht geslagen op het gegeven dat er bewoners in de woning aanwezig waren (sliepen) tijdens de brand(stichting), de situering van de voordeur en de bouwconstructie van de woning; doorslag van brand was mogelijk geweest indien de brand niet tijdig geblust had kunnen worden.
Uit de gecombineerde camerabeelden van 18 mei 2021 afkomstig van de woning gelegen aan de [adres 1] (plaats delict) en diverse woningen in de directe omgeving ervan volgt, in onderlinge samenhang bezien, de betrokkenheid van drie personen bij de brandstichting, waarvan twee personen feitelijk de brandstichting hebben gepleegd. De drie personen zijn gearriveerd in een donkerkleurige VW Golf voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna telkens: VW Golf) en zijn na de brandstichting ook weer gezamenlijk met deze auto weggereden.
In chronologische volgorde tonen de beelden in hun gezamenlijkheid het volgende:
-om 02:28 uur wordt de VW Golf, rijdend met gedoofde verlichting, geparkeerd op de
[locatie 1] te Cuijk. Er stappen personen uit deze auto en deze lopen in de richting van
[straatnaam slachtoffers] ;
-om 02:29 uur lopen 2 personen, door de rechtbank aangeduid met P1 (met zwart mond-
masker, lichtkleurige handschoenen en een witte tas) en P2 (met wit mondmasker) [straatnaam slachtoffers]
in. P2 draagt dan in elke hand eenzelfde grijs voorwerp. Als zij om 02:31/02:32
uur weer vanaf [straatnaam slachtoffers] teruglopen in de richting van de VW Golf in de [locatie 1]
heeft P2 de eerdergenoemde voorwerpen niet langer in zijn handen;
-om 02:35/02:36 uur lopen dezelfde P1 en P2 vergezeld van P3 (met een donkergroene jas
die vanaf de schouders, inclusief de capuchon, donkerder/zwart gekleurd is) komende vanaf
de [locatie 1] [straatnaam slachtoffers] in. De rechtbank stelt vast dat op de bijbehorende print-
screens (p. 1175) te zien is dat P3 voorop loopt;
-om 02:38 uur lopen P1, P2 en P3 vanaf [straatnaam slachtoffers] terug de [locatie 1] in, in de
richting van de VW Golf;
-om 02:40 uur lopen P1 (inclusief witte tas) en P2 weer [straatnaam slachtoffers] in;
-om 02:42 uur staan P1 (met een witte tas en met doorzichtige fles in de handen) en P2
(met zwarte handschoenen en met een doorzichtige fles in de hand) bij de voordeur van
[adres 1] . Zij bukken beide voorover ter hoogte van de voordeur, waarna er vlammen
te zien zijn;
-tussen 02:41 uur en 02:43 uur is de VW Golf iets verplaatst in de [locatie 1] en staat nu
met ontstoken verlichting;
-rond 02:43 uur komen P1 en P2 uit de richting van [straatnaam slachtoffers] aangerend in de richting
van de VW Golf met ontstoken verlichting. Ze stappen in de VW Golf waarna deze de
verlichting dooft en wegrijdt.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen lagen er voor de woning [adres 3] twee straatklinkers los naast elkaar op straat, waarover een buurtbewoner ( [getuige] ) heeft
verklaard dat deze er om 01:30 uur niet lagen. Voorts is hiervoor aan de orde gekomen
dat verbalisanten in het begin van de nabij gelegen [locatie 1] een lege plek in de straat hebben waargenomen waarin twee bakstenen behoren te liggen. Deze twee straatklinkers zijn bemonsterd en volgens het NFI bevat de bemonstering het DNA van minimaal twee (niet verwante) personen, waaronder [medeverdachte] met een bewijskracht van meer dan één miljard. De rechtbank concludeert: op de straatklinkers is het DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen.
De Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken] , kleur zwart, staat vanaf 10 mei 2021 op naam van verdachte. Verdachte en [medeverdachte] zijn bevriend elkaar.
Tijdens observaties op d.d. 11 juni 2021, 21 juni 2021, 29 juni 2021, 30 juni 2021, 7 juli 2021, 13 juli 2021, 20 juli 2021 en 29 juli 2021 wordt waargenomen dat verdachte telkens als enige optreedt als bestuurder van de Volkswagen [kenteken] . Dit wordt bevestigd door uitgelezen camerabeelden van 3 juni 2021. In het observatieverslag van 30 juni 2021 wordt gerelateerd dat verdachte is gekleed in een groene jas met zwarte schouderstukken en een zwarte capuchon, zijnde dezelfde jas die hij tijdens de observatie van 21 juni 2021 droeg. Deze door verdachte gedragen jas vertoont qua kleur, lengte en model sterke overeenkomsten met de beschrijving van de hiervoor door P3 gedragen jas.
Bij een politiecontrole op 1 juni 2021 als zat verdachte als bestuurder in de genoemde auto met [medeverdachte] als bijrijder.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij verdachte maakt op 18 mei 2021 om 02:22:18 uur gebruik van een zendmast op locatie [locatie 2] , gelegen op 3,6 kilometer van [straatnaam slachtoffers] te Cuijk (plaats delict) op circa acht minuten rijden met de auto. Genoemd nummer maakt om 03:06:43 gebruik van een zendmast op locatie [locatie 3] te Nijmegen , zijnde de woonplaats van verdachte. Deze locatie ligt op 14,1 kilometer afstand van [straatnaam slachtoffers] te Cuijk, met de auto circa 14 minuten rijden.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [medeverdachte] maakt op 18 mei 2021 te 01:54:57 uur en 18 mei 2021 te 02:57:50 uur telkens gebruik van zendmastlocatie [locatie 4] te Nijmegen . Tussen deze tijdstippen vertoont dit nummer gedurende ruim een uur geen enkele activiteit.
De rechtbank merkt op dat de verdediging de hiervoor opgesomde vaststellingen niet
heeft betwist.
II. De rechtbank leidt uit het voorgaande in de kern genomen het volgende af.
-er is sprake van opzettelijke brandstichting;
-bij deze brandstichting zijn drie personen betrokken, P1, P2 en P3;
-P1, P2 en P3 zijn aangekomen en weggereden van de (omgeving) plaats delict in een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] ;
-de Volkswagen Golf bevindt zich op relevante tijdstippen rond de brandstichting in de
[locatie 1] , een straat gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict;
-P1 en P2 hebben de brandstichting feitelijk gepleegd;
-P2 heeft voorafgaande aan de brandstichting twee straatklinkers meegenomen van de
[locatie 1] naar [straatnaam slachtoffers] en deze in de onmiddellijke nabijheid van de plaats
delict achtergelaten;
-op de straatklinkers is het DNA van [medeverdachte] aangetroffen;
-P3 trad op als bestuurder van de Volkswagen Golf;
-de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] staat met ingang van 10 mei 2021 op
naam van verdachte en hij is tijdens observaties in de periode van 11 juni 2021 tot en met
29 juli 2021 de enige gebruiker ervan, hetgeen wordt bevestigd door uitgelezen
camerabeelden van 3 juni 2021 en een politiecontrole op 1 juni 2021;
-de door P3 gedragen donkergroene jas die vanaf de schouders, inclusief de capuchon,
donkerder/zwart gekleurd is, komt overeen met een door verdachte gedragen jas;
-het telefoonnummer van verdachte is op een relevant tijdstip (02:22:18 uur) actief in
de nabijheid van de plaats delict (3,6 kilometer), qua reistijd met de auto (8 minuten)
passend bij de hiervoor beschreven camerabeelden in de [locatie 1] te Cuijk (aankomst
02:28 uur). Datzelfde telefoonnummer is op een relevant tijdstip na de brandstichting actief
in Nijmegen (03:06 uur), qua afstand (14,1 kilometer) en reistijd met de auto (circa 14
minuten) passend bij de hiervoor camerabeelden (vertrek [locatie 1] om 02:43 uur);
-het telefoonnummer van [medeverdachte] is op 18 mei 2021 om 01:54:57 uur en 02:57:50 uur
actief in Nijmegen ; in de tussengelegen tijdspanne van ruim een uur (rondom de brand-
stichting) is er geen enkele activiteit;
- [medeverdachte] en verdachte zijn bevriend.
III. conclusies rechtbank en bespreking verweren
* De rechtbank beschouwt de aangetroffen straatklinkers als daderspoor. Immers, uit de camerabeelden volgt dat de persoon (P2) die met deze stenen in zijn handen naar de plaats delict is gelopen en daar heeft achtergelaten dezelfde persoon (P2) betreft die kort daarop samen met P1 feitelijk de brand heeft gesticht. Nu op deze stenen het DNA van medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat medeverdachte [medeverdachte] de door de rechtbank als P2 aangeduide persoon betreft en aldus mede de brand heeft gesticht. De rechtbank merkt hierbij op dat naar vaste jurisprudentie het daderschap van een verdachte mag worden aangenomen op uitsluitend DNA-bewijs.
* De rechtbank acht met name op grond van de vaststellingen omtrent de nachtelijke aanwezigheid van de onderwerpelijke Volkswagen Golf nabij de plaats delict, de onderzoeksresultaten naar het gebruik van diezelfde auto door verdachte, de zendmast-gegevens van het telefoonnummer in gebruik bij verdachte die bewuste nacht, de door P3 gedragen kenmerkende jas die overeenkomt met een door verdachte gedragen jas (die vanaf de schouders, inclusief de capuchon, donkerder/zwart gekleurd is dan de rest van de jas), de DNA-match met [medeverdachte] (dader-spoor) en hun onderlinge vriendschap, bewezen dat de hiervoor door de rechtbank als P3 benoemde persoon verdachte is.
De desbetreffende Volkswagen Golf staat (pas) met ingang van 10 mei 2021 op naam van verdachte en uit onderzoeksbevindingen volgt dat hij in de periode 1 juni 2021 t/m 29 juli 2021 als enige gebruiker van deze auto optreedt. De rechtbank ziet in het procesdossier geen enkel hard aanknopingspunt dat
dezeauto in de periode van 10 mei 2021 t/m 31 mei 2021 door een ander dan verdachte is gebruikt, dan wel door hem is uitgeleend.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de waarnemingen en bevindingen
van de betrokken verbalisanten, getrainde observanten, omtrent de onderwerpelijke jas
en dan met name wat betreft de opvallende afwijkende (donkerder) kleur van de schouderstukken en capuchon te twijfelen.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - met name de nachtelijke aanwezigheid van zijn auto nabij de plaats delict - wijzen zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij het delict, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die te weerleggen. Verdachte heeft zich op het zwijgrecht beroepen en deze verklaring niet willen geven, hoewel hij daartoe wel in de positie verkeerde. Dat betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij haar selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal.
* Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte aangemerkt te worden als medepleger van de brandstichting. De rechtbank stelt in dit verband vast dat hij in zijn door hem bestuurde Volkswagen (hierna: VW) samen met [medeverdachte] en P1 naar de [locatie 1] te Cuijk is gereden en daar de VW heeft geparkeerd. Hierna zijn [medeverdachte] , met vermoedelijk straatstenen in zijn handen, en P1, die een witte tas droeg, samen in de richting van de plaats delict gelopen waarna zij kort daarop terug naar de VW zijn gelopen. Hierna zijn verdachte (voorop), [medeverdachte] en P1 gezamenlijk in de richting van de plaats delict gelopen, waarna zij enkele minuten later weer gezamenlijk naar de VW zijn gelopen. Hierna zijn [medeverdachte] en P1, die wederom de witte tas droeg, weer terug naar de plaats delict gelopen en hebben zij de feitelijke brandstichting gepleegd. Vervolgens zijn verdachte en P1 terug naar de, in de tussentijd door verdachte verplaatste, VW in de [locatie 1] gerend en in het voertuig gestapt, waarna zij gezamenlijk in de door verdachte bestuurde VW zijn weggereden. De rechtbank leidt uit de beschreven handelingen af dat het kennelijk aanvankelijk voor de latere uitvoerders van de brandstichting niet duidelijk was hoe, wat of waar de brandstichting moest plaatsvinden, waarop deze twee personen de inzet van verdachte inroepen, zij gedrieën met verdachte voorop in de richting van de plaats delict lopen en ook weer terugkeren in de richting van de auto, waarna medeverdachte [medeverdachte] en P1, met dan weer met de witte tas in zijn hand, zich wederom naar de plaats delict begeven en de brand stichten. Met deze sturende rol overstijgt het handelen van verdachte de ondergeschikte betrokkenheid van een medeplichtige en is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de drie betrokkenen gericht op de (voorbereiding van de) aanstaande brandstichting. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de maatstaf van medeplegen.
De rechtbank verwerpt de andersluidende zienswijze van de raadsvrouwe op dit punt.
*Alles overziende acht de rechtbank bewezen dat verdachte met twee anderen, onder wie medeverdachte [medeverdachte] , deze brand heeft gesticht en dat er levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede de redengevende feiten en omstandigheden die aan de bewezenverklaring van feit 2 ten grondslag liggen. In die bewezenverklaarde brandstichting, twee weken na de onderhavige brandstichting, worden verdachte en [medeverdachte] wederom als medeplegers aangemerkt.
t.a.v. feit 2.
I. De rechtbank gaat op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 3 juni 2021 omstreeks 03:24 uur rijdt een Volkswagen Transporter bij het bedrijfspand van [bedrijf] . gelegen aan de [adres 2] te Nijmegen , dwars door de glazen pui van de showroom naar binnen. Hierbij is sprake van twee personen, waarvan één de bus in brand steekt. In dit bedrijfspand zijn meerdere bedrijven gevestigd.
Op het moment dat de bus het pand binnenrijdt zijn [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] in het pand aanwezig. [slachtoffer 5] ziet iemand een wit doek/papier in brand steken waarna de bus in lichterlaaie staat.
Daarop zetten [slachtoffer 5] (te voet) en [slachtoffer 6] (in een auto) de achtervolging in. [slachtoffer 5] vindt op de vluchtroute van de twee daders een zwarte Nike Air Max schoen. [slachtoffer 5] heeft de schoen bij de veters gepakt en aan de politie overgedragen. Op camerabeelden van 03:29 uur afkomstig van een nabij gelegen Shell station zijn twee rennende personen te zien. Éen van hen houdt een schoen in de hand vast en heeft geen schoenen aan.
Op de Nike Air Max schoen worden meerdere glassporen aangetroffen. Deze glassporen worden vergeleken met glasscherven afkomstig uit het bedrijfspand en blijken (bewijskracht: > 1 miljoen) met elkaar overeen te komen. Op de randen en tong van de schoen is een mengprofiel van minimaal drie donoren aangetroffen: van medeverdachte [medeverdachte] en twee onbekende, niet verwante personen (bewijskracht: > 1 miljoen). De Nike Air Max heeft schoenmaat 46. In politiesystemen staat vermeld dat [medeverdachte] schoenmaat 46 heeft.
De bevelvoerder van de brandweer ziet bij aankomst op de plaats delict een brandend voertuig in het pand staan en de brandweer moet alle zeilen bijzetten om de brand onder controle te houden. De gearriveerde politie ziet brandende fietsen.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat delen van het kozijn en glas op de grond lagen. De Volkswagen Transporter stond in de showroom, op vijf meter van de opening. Het voertuig was ernstig aangetast door het vuur. De vloer en het plafond waren eveneens door de hitte aangetast. Een verhoogde meetwaarde bij genoemd voertuig kan duiden op de aanwezigheid van een ontbrandbare vloeistof. Er wordt geconcludeerd dat de gevel was geforceerd met een rijdend voertuig dat vervolgens in brand is gestoken. Gelet op de aangetroffen toestand kon de brand zich, zonder de inzet van de brandweer, verder ontwikkelen, waarbij grotere schade te verwachten was geweest aan het pand en inventaris. Er is sprake van opzettelijke brandstichting, waarbij de Volkswagen Transporter al dan niet met een onbrandbare vloeistof, tot ontbranding werd gebracht en waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Op camerabeelden van het bedrijfspand (van binnen in de winkel gericht op de toegangs-deur aan de zijkant van het pand) zijn twee daders zichtbaar. De bestuurder van de bus is gekleed in een jas/trui met capuchon, waarvan de capuchon een donkerder kleur heeft dan de rest van de trui/jas. De andere persoon is verantwoordelijk voor de feitelijke brand-
stichting. Te zien is dat deze persoon een op vloeistof gelijkende stof over de vloer laat lopen, voorover bukt en zijn hand naar die stof brengt, waarna er brand ontstaat.
Een verbalisant die dezelfde beelden heeft bekeken beschrijft een donkergroene jas voorzien van een capuchon, die vanaf de schouders (inclusief de capuchon) zwart van kleur is. De verbalisant vergelijkt deze jas met een op foto’s door verdachte gedragen jas en relateert
dat de door verdachte gedragen jas - omschreven als een donkergroene jas voorzien van een zwarte capuchon, aan de bovenzijde vanaf de schouders (inclusief de capuchon) zwart gekleurd - qua kleur, lengte en model sterk overeenkomt met de op de beelden van het incident beschreven jas.
Uit bakengegevens van de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] , zijnde het voertuig op naam van en in gebruik bij verdachte (
zie feit 1) blijkt dat het voertuig
zich op 3 juni 2021 om 02:19 uur verplaatst in de richting van [locatie 5] in Nijmegen en daar tot 02:50 uur stil staat. De vriendin van medeverdachte [medeverdachte] ( [naam vriendin] ) woont aan [locatie 5] . Daarna verplaatst het voertuig zich naar [locatie 6] (Nijmegen), naar Malden en weer naar Nijmegen. Om 03:16 uur wordt het voertuig geparkeerd aan [locatie 7] in Nijmegen, op circa 8 minuten rijafstand naar de plaats delict. Het voertuig staat daar tot 06:03 uur stil, waarna het zich richting de woning van verdachte verplaatst.
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij verdachte toont vanaf 02:19 uur veel activiteit. Tussen 02:25 uur en 02:32 uur wordt de zendmast aan [locatie 4] te Nijmegen gebruikt. Genoemd nummer wordt in die tijdspanne vijf keer gebeld door het
bij [medeverdachte] in gebruik zijnde nummer [telefoonnummer 2] , waarbij laatstgenoemd nummer omstreeks 02:32 uur eveneens gebruik maakt van de zendmast aan [locatie 4] te Nijmegen. Na 02:32:31 uur tot 06:24:15 uur vindt er geen activiteit plaats met genoemd nummer in gebruik bij verdachte. Op laatstgenoemd tijdstip heeft zijn nummer contact met het [telefoonnummer 4] , eveneens in gebruik bij [medeverdachte] .
Op 1 juni 2021 rond 02:05 uur wordt het voertuig Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken] op de [adres 2] in Nijmegen onderworpen aan een politiecontrole. De bestuurder is verdachte en de bijrijder is [medeverdachte] . Zij zijn dan beide in het zwart gekleed en [medeverdachte] draagt een zwart petje.
Op camerabeelden van 1 juni 2021 van het pand van [bedrijf] gelegen aan de [adres 2] te Nijmegen is te zien dat er om 01:04:06 uur twee volledig donker geklede twee personen langs genoemd pand lopen in de richting van [locatie 8] .
Om 01:05:32 lopen zij vanuit de richting van [locatie 8] in de richting van het pand van [bedrijf] en verdwijnen vervolgens uit het zicht van de camera. Om 01:07:02 uur lopen beide personen vanaf het pand van [bedrijf] naar de [adres 2] en verdwijnen uit beeld. Hierbij is te zien dat één van de twee personen een donkerkleurige pet met klep draagt. Op het geluid bij deze beelden is te horen dat deze personen met elkaar praten. Hierbij wordt geconstateerd dat één van de twee personen een opvallende donkere, zware bromstem heeft. De verbalisant die dit constateert heeft binnen het onderzoek een groot aantal tapgesprekken met de medeverdachte [medeverdachte] als gespreksdeelnemer beluisterd en hij heeft de medeverdachte op meerdere momenten gehoord en met hem gesproken. De verbalisant relateert dat [medeverdachte] een opvallend donkere, zware en harde bromstem heeft en dat deze stem sterke gelijkenis toont met de donkere, zware bromstem van één van de personen vastgelegd door de camera van [bedrijf] op 1 juni 2021.
De rechtbank merkt op dat de verdediging de hiervoor opgesomde vaststellingen niet
heeft betwist.
II. De rechtbank leidt uit het voorgaande in de kern genomen het volgende af.
-er is sprake van opzettelijke brandstichting;
-bij deze brandstichting zijn twee personen betrokken;
-de bestuurder van Volkswagen Transporter die door de glazen pui is gereden, draagt
een donkergroene jas die vanaf de schouders, inclusief de capuchon, donkerder/zwart
gekleurd is, overeenkomstig een door verdachte gedragen jas;
-de andere betrokkene heeft feitelijk de brand gesticht;
-een van de daders is tijdens de vlucht een schoen verloren, een zwarte Nike Airmax, maat
46;
-op deze schoen zijn glassporen afkomstig van de plaats delict aangetroffen en deze schoen
bevat een DNA-mengprofiel van [medeverdachte] en twee onbekende niet verwante personen
(bewijskracht: > 1 miljoen). [medeverdachte] heeft schoenmaat 46. De enkele weerspreking hiervan
door verdachte, eerst ter terechtzitting, acht de rechtbank ongeloofwaardig;
-de Volkswagen op naam van en in gebruik bij verdachte vertoont in de nachtelijke uren
van 3 juni 2021 grillig rijgedrag met een uiteindelijke stop om 03:16 uur aan [locatie 7]
in Nijmegen op circa 8 minuten afstand rijden naar de plaats delict;
-om 03:24 uur (dus 8 minuten na 03:16 uur) rijdt de Volkswagen Transporter door de glazen
pui van het bedrijfspand van [bedrijf] ;
-de telefoonnummers in gebruik bij verdachte en [medeverdachte] hebben op 3 juni 2021 in
de tijdspanne van circa 02:25 uur tot en met circa 02:32 uur vijf keer contact met elkaar.
Op laatstgenoemd tijdstip maken beide nummers gebruik van de zendmast aan [locatie 4]
te Nijmegen. Hieruit volgt dat de gebruikers van beide nummers op dat
tijdstip in elkaars buurt waren. Na 02:32:31 uur tot 06:24:15 uur vindt er geen activiteit
plaats met genoemd nummer in gebruik bij verdachte. Op laatstgenoemd tijdstip heeft
hij weer contact met [medeverdachte] ;
-verdachte en [medeverdachte] liepen in de nachtelijke uren van 1 juni 2021 heen en weer langs de
plaats delict;
-verdachte en [medeverdachte] zijn bevriend.
III. conclusies rechtbank en bespreking verweren
* De rechtbank beschouwt de tijdens de vlucht door een van de bij de brandstichting betrokken personen verloren schoen als daderspoor, nu op deze schoen glassporen zijn aangetroffen die afkomstig zijn van de plaats delict. Nu op deze schoen DNA van [medeverdachte] is aangetroffen, de opvallende schoenmaat 46 ook overeenkomt met de bij de politie bekende schoenmaat 46 van [medeverdachte] , acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte]
mede de brand heeft gesticht. De rechtbank merkt hierbij op dat naar vaste jurisprudentie het daderschap van een verdachte mag worden aangenomen op uitsluitend DNA-bewijs.
* De rechtbank merkt verdachte aan als de bestuurder van de Volkswagen Transporter en beschouwt hem daarmee als medepleger van de brandstichting.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de gecombineerde vaststellingen omtrent
(1) de verplaatsingen (bakengegevens) van de Volkswagen Golf van verdachte die bewuste nacht en de nachtelijke telefoniegegevens van hem en de medeverdachte [medeverdachte] diezelfde nacht, passend bij hun betrokkenheid bij de brandstichting, (2) het DNA van [medeverdachte] op de aangetroffen schoen (daderspoor), (3) de sterke overeenkomsten tussen de door de bestuurder van de Volkswagen Transporter gedragen kenmerkende jas met een door verdachte gedragen jas en (4) de voorverkenning in de nachtelijke uren van 1 juni 2021 van de plaats delict door [medeverdachte] en – zo neemt de rechtbank aan – verdachte, gecombineerd met verdachtes hiervoor bewezenverklaarde betrokkenheid als medepleger bij de brandstichting onder feit 1 twee weken voor de onderhavige brandstichting met wederom [medeverdachte] als medepleger.
De rechtbank acht het navolgende nog van belang op te merken.
De desbetreffende Volkswagen Golf staat (pas) met ingang van 10 mei 2021 op naam van verdachte en uit onderzoeksbevindingen volgt dat hij in de periode 1 juni 2021 t/m 29 juli 2021 als enige gebruiker van deze auto optreedt. De rechtbank ziet in het procesdossier geen enkel hard aanknopingspunt dat
dezeauto in de periode door een ander dan verdachte is gebruikt, dan wel door hem is uitgeleend.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de waarnemingen en bevindingen
van de betrokken verbalisanten, getrainde observanten, omtrent de onderwerpelijke jas
en dan met name de opvallende afwijkende (donkerder) kleur van de schouderstukken en capuchon te twijfelen.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden - met name de op de camerabeelden waargenomen kenmerkende jas van de bestuurder van de Volkswagen Transporter, die overeenkomt met een door verdachte gedragen jas en de nachtelijke bewegingen van de
auto van verdachte en zijn nachtelijke telefoniegegevens - wijzen in hun gezamenlijkheid zodanig op de betrokkenheid van verdachte bij het delict, dat van hem een redelijke verklaring mag worden verlangd om die te weerleggen. Verdachte heeft zich op het zwijgrecht beroepen en deze verklaring niet willen geven, hoewel hij daartoe wel in de positie verkeerde. Dat betrekt de rechtbank in het nadeel van verdachte bij haar selectie
en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal.
*De rechtbank volgt de raadsvrouwe in haar standpunt dat niet kan worden bewezen dat er sprake is gemeen gevaar voor personen. De te toetsen maatstaf in dit verband is of ten
tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels (levens) gevaar voor anderen voorzienbaar was. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief. Er is sprake van brandstichting in een bedrijfspand in de nachtelijke uren terwijl daar op dat moment geen bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend, zijnde een context waar redelijkerwijs de aanwezigheid van personen niet was te voorzien. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
*Alles overziende acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] deze brand heeft gesticht en dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede de redengevende feiten en omstandigheden die aan de bewezen-verklaring van feit 1 ten grondslag liggen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
op 18 mei 2021 te Cuijk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door benzine door de brievenbus van een woning gelegen aan de [adres 1] te gooien en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met die benzine, ten gevolge waarvan de voordeur en een deurmat gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de daarin aanwezige inboedel en levensgevaar voor de bewoners van voornoemde woning te duchten was.
feit 2:
op 03 juni 2021 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door een voertuig (Volkswagen Transporter) aan de voorzijde van een bedrijfspand van [bedrijf] . gelegen aan de [adres 2] naar binnen te rijden en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met een doek en/of papier en vervolgens dat brandende doek of dat brandende papier, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met voornoemd voertuig, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan dat voertuig en in dat bedrijfspand aanwezige fietsen en/of (andere) zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en de zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen te duchten was.
De bewijsmiddelen van feit 1 en feit 2 worden in onderling verband en samenhang bezien.
De strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 6 jaar gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft een aanzienlijke matiging van de strafeis bepleit in het geval de rechtbank tot (een) bewezenverklaring(en) komt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van dedoor verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van twee brandstichtingen. Op 18 mei 2021 is in het holst van de nacht brand gesticht in een woning. Daar lagen op dat moment vier mensen te slapen, die zonder enige aanleiding ruw uit hun slaap zijn gewekt en zeer angstige momenten moeten hebben doorstaan. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat bij deze brand geen doden of zwaargewonden zijn gevallen, maar aan de alertheid en het adequate ingrijpen van de vader en de overige gezinsleden. Dat brand is gesticht in de nacht in een woning en als gevolg van de brandstichting maar liefst vier personen hebben moeten vrezen voor hun leven weegt de rechtbank sterk in strafverzwarende zin mee. Alleen al dit feit rechtvaardigt als uitgangspunt de oplegging van een jarenlange gevangenisstraf.
Op 3 juni 2021 is, wederom in de nacht, brand gesticht in een bedrijfspand. Verdachte en zijn mededader hebben met bruut geweld een bestelauto door een glazen pui naar binnen gereden en daarna brand gesticht. Als gevolg hiervan is forse schade - aangenomen kan worden dat deze in totaal de tonnen zal hebben gelopen - toegebracht aan de verschillende gebruikers van dit gebouw en aan de eigenaar daarvan. De aanwezige twee personen, die aanwezig waren juist ter voorkoming van brandstichting of andere schade aan het bedrijfspand, hebben ook zeer angstige momenten beleefd.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang, mogelijk zelfs de rest van hun leven, last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat dit ook in deze zaken het geval is. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Aannemelijk is voor de rechtbank dat de brandstichtingen beide verband houden met het bedrijf [bedrijf] , maar niet duidelijk geworden wat nu het concrete motief is geweest voor het plegen van de brandstichtingen. Het kan echter niet anders dan dat de brandstichtingen zijn gepleegd met het oogmerk om een of meer betrokkenen bij dit bedrijf te bewegen om iets te doen, iets te dulden of iets na te laten, dan wel om aan hen vrees aan te jagen. Voor wat betreft de wetenschap van dit motief bij verdachte overweegt de rechtbank dat er twee mogelijkheden zijn. Ofwel is verdachte van het motief, in meer of minder concrete mate, op de hoogte geweest. Verdachte heeft dan welbewust meegewerkt aan het voeren van een intimidatiecampagne waarbij zowel mensenlevens in gevaar zijn gebracht als forse materiële schade is aangericht. Ofwel is verdachte in het geheel niet op de hoogte geweest. Dan getuigt de medewerking van verdachte aan deze ernstige brandstichtingen van zeer laakbare onverschilligheid. Beide mogelijkheden acht de rechtbank voor de strafmaat van vergelijkbaar gewicht.
Dat verdachte en zijn mededaders zich, zoals de rechtbank aanneemt, bij de uitvoering van de eerste brandstichting hebben vergist in het adres getuigt verder van een stuitende slordigheid die zeker niet in het voordeel van verdachte weegt.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de beoordeling van deze strafzaak relevant strafblad heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een rapport van de reclassering van 11 oktober 2022 omtrent de persoon van verdachte. De rechtbank ziet daarin geen aanknopingspunten die tot matiging van de straf zouden moeten leiden. Ook anderszins
is de rechtbank niet van strafverminderende feiten en omstandigheden gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Van deze zeven jaren zijn ongeveer vijf jaren toe te rekenen aan het onder feit 1 bewezenverklaarde en ongeveer twee jaren aan het onder feit 2 bewezenverklaarde.
De rechtbank legt aldus een hogere straf op dan door de officier van justitie geëist, omdat de geëiste straf naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de daarbij aanwezige strafverzwarende omstandigheden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van alle vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouwe van verdachte heeft verzocht om de benadeelde partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren (primair) in het licht van de bepleite vrijspraken en (subsidiair) omdat de vorderingen integraal dan wel op onderdelen worden betwist en een behandeling ervan een te grote belasting voor het strafgeding vormen. Meer subsidiair is om matiging van een aantal schadeposten van een aantal vorderingen verzocht.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . (feit 1)

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 4.000,=. Dit bedrag bestaat uit € 500,= als
materiële schadevergoeding, waarbij de rechtbank het schadebedrag schattenderwijs heeft vastgesteld op minimaal dit bedrag aan verlies arbeidsvermogen, en € 3.500,= als immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 (datum indiening vordering) en 18 mei 2021 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan materiële schade, omdat dit deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en nader onderzoek naar de juistheid en omvang ervan een
een nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling
van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 500,= materiële schade-vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag
der algehele voldoening en € 3.500, = immateriële schadevergoeding, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .(feit 1)
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 4.111,05. Dit bedrag bestaat uit € 611,05 materiële schadevergoeding (posten m.b.t. eigen risico, medicatie, begeleiding en reiskosten) en € 3.500,= immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 (datum indiening vordering) en 18 mei 2021 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schadepost ‘studievertraging’, omdat niet eenvoudig
is vast te stellen of deze schade uitsluitend of in overwegende mate het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van
de vordering zou (in zoverre) een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank
is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 611,05 materiële schade-vergoeding en € 3.500,= immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 en 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .(feit 1)
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 4.000,=. Dit bedrag bestaat uit € 500,= als
materiële schadevergoeding, waarbij de rechtbank het schadebedrag schattenderwijs heeft vastgesteld op minimaal dit bedrag aan verlies arbeidsvermogen, en € 3.500,= als immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 (datum indiening vordering) en 18 mei 2021 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan materiële schade, omdat dit deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en nader onderzoek naar de juistheid en omvang ervan een
een nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling
van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 500,= materiële schade-vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag
der algehele voldoening en € 3.500, = immateriële schadevergoeding, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] . (feit 1)

De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar (€ 3.500,=), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 (datum delict) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7](feit 2)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren, omdat de niet blijkt dat de indiener bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen en omdat bewijsstukken van de gevorderde kosten ontbreken. Nader onderzoek hiernaar zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] .(feit 2)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de opgevoerde kosten, die betrekking hebben op een andere locatie dan het pand dat het doelwit is geweest van de brandstichting, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in directe relatie tot het bewezenverklaarde feit staan.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de opgevoerde schade nadere onderbouwing behoeft, omdat het bewezenverklaarde feit in
de nachtelijke uren in een bedrijfspand heeft plaatsgevonden en de benadeelde partij er vrijwillig voor had gekozen om daar die nacht ‘te posten’.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] .(feit 2)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat behandeling van de vordering in zijn totaliteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank overweegt hiertoe dat er sprake is van een zeer omvangrijke vordering met vele afzonderlijke posten en een zeer hoog schadebedrag en de vordering eerst in een laat stadium is ingediend en ook op de zittingsdag en de daaraan voorafgaande dag nog aanvullende stukken ter onderbouwing zijn binnengekomen. De toewijsbaarheid van de vordering is ook gemotiveerd betwist. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 60a, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
feit 2
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen

t.a.v. feit 1 en feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2].
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 4.000,00 euro.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 4.000,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 50 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 4.111,05 euro.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 611,05 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van 4.111,05 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 51 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 611,05 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1].
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 4.000,00 euro.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 4.000,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 50 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en /of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4].
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 3.500,00 euro.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 3.500,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 45 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7]
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
t.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6].
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
t.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8].
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. I. Klein, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2022.