ECLI:NL:RBOBR:2022:4790

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
01/173947-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee brandstichtingen met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk brandstichten. De feiten betreffen twee brandstichtingen: de eerste op 18 mei 2021 in een woning te Cuijk, waarbij levensgevaar voor de bewoners te duchten was, en de tweede op 3 juni 2021 in een bedrijfspand te Nijmegen, waarbij gemeen gevaar voor goederen aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij deze brandstichtingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, onder andere door DNA-bewijs en camerabeelden. De verdachte ontkende enige betrokkenheid, maar de rechtbank concludeerde dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaren op, met aftrek van voorarrest, en wees schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen toe. De rechtbank overwoog dat de brandstichtingen ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers, die angstige momenten hebben doorgemaakt. De rechtbank vond de straf passend gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.173947.21
Datum uitspraak: 04 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 maart 2022, 19 mei 2002 en 2 juni 2022, 15 augustus 2022 en 21 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 februari 2022. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 maart 2022 is gewijzigd conform het bepaalde
in artikel 314a Sv., is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 18 mei 2021 te Cuijk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door benzine, althans een brandbare stof op / tegen
de voordeur en/of door de brievenbus van een woning gelegen aan de
[adres slachtoffer] 4 te gooien en/of (vervolgens) open vuur in aanraking te
brengen met die benzine, althans met die brandbare stof
ten gevolge waarvan die woning gelegen aan de [adres slachtoffer] 4 , althans een
voordeur en/of een deurmat en/of een of meer in die woning aanwezige
goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de daarin
aanwezige inboedel en/of een of meer naastgelegen woningen en/of de
daarin aanwezige inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] en/of een of meer bewoners van een of meer
naastgelegen woningen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen te duchten was.
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 03 juni 2021 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door een voertuig (Volkswagen Transporter) aan de voorzijde van een bedrijfspand van [bedrijf] gelegen aan de [adres bedrijf] naar binnen te rijden en/of vervolgens open vuur in aanraking te brengen met een groot doek en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of (vervolgens) dat brandende doek en/of dat brandende papier, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met voornoemd voertuig, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan dat voertuig en/of dat bedrijfspand, althans een of meer in dat bedrijfspand aanwezige fietsen en/of (andere) zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of de zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in de 16e regel van feit 1 tussen de woorden ‘voor’ en ‘ [slachtoffer 1] ’ weggevallen de zinsnede ‘de bewoners van voornoemde woning, zijnde’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bewijsbijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd als medepleger betrokken te zijn geweest bij een brandstichting van een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] 4 te Cuijk en een brandstichting
in een bedrijfspand van [bedrijf] te Nijmegen. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de brandstichtingen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijk requisitoir tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 gerekwireerd. Volgens de officier van justitie is in
feit 1 sprake van levensgevaar voor de vier aanwezige bewoners van de woning en in feit 2 sprake van levensgevaar voor de twee aanwezigen in het pand, alsmede gemeen gevaar voor
het pand en van goederen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota primair een algehele vrijspraak bepleit vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. In de kern genomen komt het betoog van de raadsman er op neer dat verdachte niet onomstotelijk op de plaatsen delict kan worden geplaatst en dat er meerdere scenario’s mogelijk zijn. Bovendien is er volgens de raadsman in het geval van feit 2 sprake van een
gemankeerd en dus bewijstechnisch onbruikbaar DNA-onderzoek. Subsidiair stelt hij
zich op standpunt dat er bij de brandstichtingen geen daadwerkelijk gemeen gevaar voor personen bestond.
Bewijs
Het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. feit 1.
I. De rechtbank gaat op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 18 mei 2021 rond 02:45 uur wordt het gezin [slachtoffer familie] uit de slaap opgeschrikt door een brand bij de binnenzijde van de voordeur van hun woning gelegen aan de [adres slachtoffer] 4 te Cuijk. Aangever [slachtoffer 1] werd wakker van geklepper aan de voordeur gevolgd door het geluid van een plof of klap. Hij ging uit bed, liep naar beneden en zag dat de voordeur en deurmat in brand stonden. Hij zag vlammen met een hoogte van circa een halve meter. Hij alarmeerde zijn vrouw en twee zoons die net als hij op de eerste verdieping sliepen. Hij heeft de brand samen met zijn zoon [slachtoffer 3] weten te blussen. Aangever zag ter hoogte van de buurman op nummer 3 twee bakstenen op straat liggen.
Verbalisanten zijn om 02:48 uur ter plaatse en zien twee straatklinkers naast elkaar op straat ter hoogte van nummer 3 liggen. Voorts zien zij een man de voordeur van nummer 4 met een tuinslang blussen. Zij zien een flinke beschadiging aan de voordeur en ruiken een sterke benzinegeur. Zij vernemen van een buurtbewoner dat genoemde straatklinkers er om 01:30 uur niet lagen toen hij daar langsliep. De buurtbewoner weet dat 100% zeker. Verbalisanten zien even later aan het begin van de nabij gelegen [straatnaam 1] een lege plek in de straat waarin twee bakstenen behoren te liggen.
Uit forensisch onderzoek volgt dat de voordeur zowel aan de buitenzijde als binnenzijde door brand is aangetast. Datzelfde geldt voor het kozijn en de vloerbedekking in de hal.
De wanden en het plafond van de hal zijn bedekt met een laagje roet. Op de vloerbedekking van de hal is een brandpatroon te zien passend bij een vloeistofbrand. Hiervan is een monster genomen. Het NFI stelt vast dat dit monster motorbenzine bevat. De forensisch rechercheurs concluderen dat de brand aan de binnenzijde van de voordeur is begonnen en dat er opzettelijk vuur in de woning werd binnengebracht. Verder concluderen zij dat er gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten was. Hierbij is acht geslagen op het gegeven dat er bewoners in de woning aanwezig waren (sliepen) tijdens de brand(stichting), de situering van de voordeur en de bouwconstructie van de woning; doorslag van brand was mogelijk geweest indien de brand niet tijdig geblust had kunnen worden.
Uit de gecombineerde camerabeelden van 18 mei 2021 afkomstig van de woning gelegen aan de [adres slachtoffer] (plaats delict) en diverse woningen in de directe omgeving ervan volgt, in onderlinge samenhang bezien, de betrokkenheid van drie personen bij de brandstichting, waarvan twee personen feitelijk de brandstichting hebben gepleegd. De drie personen zijn gearriveerd in een donkerkleurige VW Golf voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna telkens: VW Golf) en zijn na de brandstichting ook weer gezamenlijk met deze auto weggereden.
In chronologische volgorde tonen de beelden in hun gezamenlijkheid het volgende:
-om 02:28 uur wordt de VW Golf, rijdend met gedoofde verlichting, geparkeerd op de
[straatnaam 1] te Cuijk. Er stappen personen uit deze auto en deze lopen in de richting van
de [adres slachtoffer] ;
-om 02:29 uur lopen 2 personen, door de rechtbank aangeduid met P1 (met zwart mond-
masker, lichtkleurige handschoenen en een witte tas) en P2 (met wit mondmasker) de
[adres slachtoffer] in. P2 draagt dan in elke hand eenzelfde grijs voorwerp. Als zij om 02:31/02:32
uur weer vanaf de [adres slachtoffer] teruglopen in de richting van de VW Golf in de [straatnaam 1]
heeft P2 de eerdergenoemde voorwerpen niet langer in zijn handen;
-om 02:35/02:36 uur lopen dezelfde P1 en P2 vergezeld van P3 (met een donkergroene jas
die vanaf de schouders, inclusief de capuchon, donkerder/zwart gekleurd is) komende vanaf
de [straatnaam 1] de [adres slachtoffer] in. De rechtbank stelt vast dat op de bijbehorende print-
screens (p. 1175) te zien is dat P3 voorop loopt;
-om 02:38 uur lopen P1, P2 en P3 vanaf de [adres slachtoffer] terug de [straatnaam 1] in, in de
richting van de VW Golf;
-om 02:40 uur lopen P1 (inclusief witte tas) en P2 weer de [adres slachtoffer] in;
-om 02:42 uur staan P1 (met een witte tas en met doorzichtige fles in de handen) en P2
(met zwarte handschoenen en met een doorzichtige fles in de hand) bij de voordeur van
[adres slachtoffer] 4 . Zij bukken beide voorover ter hoogte van de voordeur, waarna er vlammen
te zien zijn;
-tussen 02:41 uur en 02:43 uur is de VW Golf iets verplaatst in de [straatnaam 1] en staat nu
met ontstoken verlichting;
-rond 02:43 uur komen P1 en P2 uit de richting van de [adres slachtoffer] aangerend in de richting
van de VW Golf met ontstoken verlichting. Ze stappen in de VW Golf waarna deze de
verlichting dooft en wegrijdt.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen lagen er voor de woning [adres slachtoffer] 3 twee straatklinkers los naast elkaar op straat, waarover een buurtbewoner ( [naam buurtbewoner] ) heeft
verklaard dat deze er om 01:30 uur niet lagen. Voorts is hiervoor aan de orde gekomen
dat verbalisanten in het begin van de nabij gelegen [straatnaam 1] een lege plek in de straat hebben waargenomen waarin twee bakstenen behoren te liggen. Deze twee straatklinkers zijn bemonsterd en volgens het NFI bevat de bemonstering het DNA van minimaal twee (niet verwante) personen, waaronder [verdachte] met een bewijskracht van meer dan één miljard. De rechtbank concludeert: op de straatklinkers is het DNA van verdachte aangetroffen.
De Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken] , kleur zwart, staat vanaf 10 mei 2021 op naam van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft ter zitting van 21 oktober 2022 verklaard dat [medeverdachte] een van zijn de beste vrienden is en dat hij ook
wel bij hem in de auto heeft gezeten.
Tijdens observaties op d.d. 11 juni 2021, 21 juni 2021, 29 juni 2021, 30 juni 2021, 7 juli 2021, 13 juli 2021, 20 juli 2021 en 29 juli 2021 wordt waargenomen dat [medeverdachte] telkens als enige optreedt als bestuurder van de Volkswagen [kenteken] . Dit wordt bevestigd door uitgelezen camerabeelden van 3 juni 2021. In het observatieverslag van
30 juni 2021 wordt gerelateerd dat [medeverdachte] is gekleed in een groene jas met zwarte schouderstukken en een zwarte capuchon, zijnde dezelfde jas die hij tijdens de observatie van 21 juni 2021 droeg. Deze door [medeverdachte] gedragen jas vertoont qua kleur, lengte en model sterke overeenkomsten met de beschrijving van de hiervoor door
P3 gedragen jas.
Bij een politiecontrole op 1 juni 2021 zat verdachte als bijrijder in de VW Golf
[kenteken] naast [medeverdachte] (bestuurder).
Het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte] in gebruik bij [medeverdachte] maakt op 18 mei 2021 om 02:22:18 uur gebruik van een zendmast op locatie L Linden 0 te Katwijk, gelegen op 3,6 kilometer van de [adres slachtoffer] te Cuijk (plaats delict) op circa acht minuten rijden met de auto. Genoemd nummer maakt om 03:06:43 gebruik van een zendmast op locatie [adres medeverdachte] te Nijmegen, zijnde de woonplaats [medeverdachte] . Deze locatie ligt op 14,1 kilometer afstand van de [adres slachtoffer] te Cuijk, met de auto circa 14 minuten rijden.
Het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte 1] in gebruik bij verdachte maakt op 18 mei 2021 te 01:54:57 uur en 18 mei 2021 te 02:57:50 uur telkens gebruik van zendmastlocatie [adres 2] te Nijmegen. Tussen deze tijdstippen vertoont dit nummer gedurende
ruim een uur geen enkele activiteit.
De rechtbank merkt op dat de verdediging de hiervoor opgesomde vaststellingen niet
heeft betwist, met uitzondering van de conclusie van de forensisch rechercheurs dat er sprake is geweest van levensgevaar voor de bewoners. De rechtbank komt hier later nog
op terug.
II. De rechtbank leidt uit het voorgaande in de kern genomen het volgende af.
-er is sprake van opzettelijke brandstichting;
-bij deze brandstichting zijn drie personen betrokken, P1, P2 en P3;
-P1, P2 en P3 zijn aangekomen en weggereden van de (omgeving van de) plaats delict in
een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] ;
-de Volkswagen Golf bevindt zich op relevante tijdstippen rond de brandstichting in de
[straatnaam 1] , een straat gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict;
-P1 en P2 hebben de brandstichting feitelijk gepleegd;
-P2 heeft voorafgaande aan de brandstichting twee straatklinkers meegenomen van de
[straatnaam 1] naar de [adres slachtoffer] en deze in de onmiddellijke nabijheid van de plaats
delict achtergelaten;
-op de straatklinkers is het DNA van verdachte aangetroffen;
-P3 trad op als bestuurder van de Volkswagen Golf;
-de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] staat met ingang van 10 mei 2021 op
naam van medeverdachte [medeverdachte] en [medeverdachte] is tijdens observaties in de
periode van 11 juni2021 tot en met 29 juli 2021 de enige gebruiker van deze auto, hetgeen
wordt bevestigd door uitgelezen camerabeelden van 3 juni 2021 en een politiecontrole op 1
juni 2021;
-de door P3 gedragen donkergroene jas die vanaf de schouders, inclusief de capuchon,
donkerder/zwart gekleurd is, komt overeen met een door [medeverdachte] gedragen jas;
-het telefoonnummer van [medeverdachte] is op een relevant tijdstip (02:22:18 uur) actief in
de nabijheid van de plaats delict (3,6 kilometer), qua reistijd met de auto (8 minuten)
passend bij de hiervoor beschreven camerabeelden in de [straatnaam 1] te Cuijk (aankomst
02:28 uur). Datzelfde telefoonnummer is op een relevant tijdstip na de brandstichting actief
in Nijmegen (03:06 uur), qua afstand (14,1 kilometer) en reistijd met de auto (circa 14
minuten) passend bij de hiervoor camerabeelden (vertrek [straatnaam 1] om 02:43 uur);
-het telefoonnummer van verdachte is op 18 mei 2021 om 01:54:57 uur en 02:57:50 uur
actief in Nijmegen; in de tussengelegen tijdspanne van ruim een uur (rondom de brand-
stichting) is er geen enkele activiteit;
- [medeverdachte] is een van de beste vrienden van verdachte en verdachte heeft ook wel bij
hem in de auto gezeten
-Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het gebeurde dat hij ’s nachts aan het chillen was
met [medeverdachte] of anderen.
III. conclusies rechtbank en bespreking verweren
* De rechtbank beschouwt de aangetroffen straatklinkers als daderspoor. Immers, uit de camerabeelden volgt dat de persoon (P2) die met deze stenen in zijn handen naar de plaats delict is gelopen en daar heeft achtergelaten dezelfde persoon (P2) betreft die kort daarop samen met P1 feitelijk de brand heeft gesticht. Nu op deze stenen het DNA van verdachte is aangetroffen, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte de door de rechtbank als P2 aangeduide persoon betreft en aldus mede de brand heeft gesticht. De rechtbank merkt hierbij op dat naar vaste jurisprudentie het daderschap van een verdachte
mag worden aangenomen op uitsluitend DNA-bewijs.
De verdediging heeft aangevoerd dat op de camerabeelden is te zien dat de persoon die
de stenen draagt, zwartkleurige handschoenen draagt en dat het DNA van verdachte
via deze handschoenen, zijnde een verplaatsbaar voorwerp, door een derde op de stenen
kan zijn terechtgekomen. Er kwamen immers veel mensen bij verdachte over de vloer en er
zijn ook wel eens kledingstukken van hem weggenomen. Verdachte heeft ter zitting van 21 oktober 2022 aangegeven dat het ook mogelijk is dat handschoenen van hem in de auto van [medeverdachte] lagen en hij deze ooit toevallig heeft aangeraakt.
De rechtbank stelt eerst vast dat nergens in het procesdossier wordt gerelateerd dat de persoon die om 02:29 uur de stenen in zijn handen had (P2) op dat moment handschoenen droeg. Dat is opvallend omdat bij die gelegenheid wel uitdrukkelijk wordt gerelateerd dat de andere persoon (P1) op dat moment wél handschoenen droeg. Eerst bij de camerabeelden van de feitelijke brandstichting om 02:42 uur wordt gerelateerd dat P2 zwarte handschoenen droeg. De rechtbank merkt hierbij op dat P2 tussen beide tijdstippen twee keer naar de Volkswagen Golf is gelopen. Uitgaande van deze bevindingen heeft P2 de stenen in zijn blote handen gehad, althans is die mogelijkheid geenszins uit te sluiten, en is er sprake van directe overdracht van zijn DNA. Dat betekent dat verdachte de door de rechtbank met P2 aangeduide persoon is.
Uitgaande van het gegeven dat P2 om 02:29 uur wel handschoenen droeg op het moment dat hij de stenen in zijn handen had, acht de rechtbank de door en namens verdachte geschetste vage suggestie dat zijn DNA op andere wijze dan door hemzelf op de stenen terecht zou zijn gekomen niet aannemelijk in de het licht van (1) het samenstel van
de inhoud van de overige bewijsmiddelen, meer in het bijzonder – zoals hierna verder
wordt besproken - de aanwezigheid van [medeverdachte] , zijnde een van de beste vrienden
van verdachte, met diens Volkswagen Golf waaruit P1 en P2 afkomstig zijn, in de directe omgeving van de plaats delict en de opvallende inactiviteit van het telefoonnummer in gebruik bij verdachte gedurende een met betrekking tot de brandstichting relevante tijdspanne van een uur, terwijl dit telefoonnummer op tijdstippen ervoor (01:54:57) en
erna (02:57:50) wel activiteit vertoont en bovendien (2) verdachtes hierna bewezenverklaarde betrokkenheid als medepleger bij de brandstichting onder feit 2 twee weken na de onderhavige brandstichting met wederom een DNA-match met verdachte op een daderspoor en wederom [medeverdachte] als medepleger.
De rechtbank zal hierna verder ingaan op de beoordeling van de strafbare betrokkenheid
van [medeverdachte] bij de brandstichting.
* De rechtbank acht met name op grond van de vaststellingen omtrent het gebruik van de
onderwerpelijke Volkswagen Golf, de zendmastgegevens van het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] die nacht en de door P3 gedragen kenmerkende jas die overeenkomt met een door verdachte gedragen jas (vanaf de schouders, inclusief de capuchon, donkerder/zwart gekleurd is dan de rest van de jas), bewezen dat de hiervoor
door de rechtbank als P3 benoemde persoon medeverdachte [medeverdachte] is.
De desbetreffende Volkswagen Golf staat (pas) met ingang van 10 mei 2021 op naam van [medeverdachte] en uit onderzoeksbevindingen volgt dat hij in de periode 1 juni 2021 t/m 29 juli 2021 als enige gebruiker van deze auto optreedt. De rechtbank ziet in het procesdossier geen enkel hard aanknopingspunt dat
dezeauto in de periode van 10 mei 2021 t/m 31 mei 2021 door een ander dan [medeverdachte] is gebruikt, dan wel door hem is uitgeleend.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de waarnemingen en bevindingen
van de betrokken verbalisanten, getrainde observanten, omtrent de onderwerpelijke jas
en dan met name wat betreft de opvallende afwijkende (donkerder) kleur van de schouderstukken en capuchon te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient [medeverdachte] aangemerkt te worden als medepleger van de brandstichting. De rechtbank stelt in dit verband vast dat hij in zijn
door hem bestuurde Volkswagen (hierna: VW) samen met verdachte en P1 naar de [straatnaam 1] te Cuijk is gereden en daar de VW heeft geparkeerd. Hierna zijn verdachte, met vermoedelijk straatstenen in zijn handen, en P1, die een witte tas droeg, samen in de richting van de plaats delict gelopen waarna zij kort daarop terug naar de VW zijn gelopen. Hierna zijn [medeverdachte] (voorop), verdachte en P1 gezamenlijk in de richting van de plaats delict gelopen, waarna zij enkele minuten later weer gezamenlijk naar de VW zijn gelopen. Vervolgens zijn verdachte en P1, wederom de witte tas dragend, weer terug naar de plaats delict gelopen en hebben zij de feitelijke brandstichting gepleegd. Hierna zijn verdachte en P1 terug naar de, in de tussentijd door [medeverdachte] verplaatste, VW in de [straatnaam 1] gerend en in het voertuig gestapt, waarna zij gezamenlijk in de door [medeverdachte] bestuurde VW zijn weggereden.
De rechtbank leidt uit de beschreven handelingen af dat het kennelijk aanvankelijk voor de latere uitvoerders van de brandstichting niet duidelijk was hoe, wat of waar de brandstichting moest plaatsvinden, waarop deze twee personen, onder wie verdachte, de inzet van [medeverdachte] inroepen en zij gedrieën met verdachte voorop in de richting van de plaats delict lopen en ook weer terugkeren in de richting van de auto, waarna verdachte en P1, met dan weer met de witte tas in zijn hand, zich wederom naar de plaats delict begeven en de brand stichten. Met deze sturende rol overstijgt het handelen van [medeverdachte] de ondergeschikte betrokkenheid van een medeplichtige en is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de drie betrokkenen gericht op de (voorbereiding van de) aanstaande brandstichting. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de maatstaf van medeplegen.
*De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat er sprake is gemeen gevaar voor personen, omdat niet/onvoldoende is gebleken van daadwerkelijk gevaar.
De rechtbank overweegt dat de raadsman een onjuiste maatstaf aanlegt. De te beantwoorden vraag is namelijk of ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels (levens-) gevaar voor anderen voorzienbaar was. De rechtbank beantwoordt deze vraag positief. Er
is sprake van brandstichting in een woning - gelegen in een woonwijk - in de nachtelijke uren, een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat de bewoners aanwezig zijn en op bed liggen te slapen. De gezinsleden van [slachtoffer familie] waren ten tijde van de brandstichting aanwezig en lagen op de eerste verdieping te slapen. De daders mochten daar ook redelijkerwijs vanuit gaan. In de gegeven context was naar algemene ervaringsregels dan ook evident voorzienbaar dat er voor de bewoners levensgevaar te duchten was.
*Alles overziende acht de rechtbank bewezen dat verdachte met twee anderen, onder wie medeverdachte [medeverdachte] , deze brand heeft gesticht en dat er levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede de redengevende feiten en omstandigheden die aan de bewezenverklaring van feit 2 ten grondslag liggen.
t.a.v. feit 2.
I. De rechtbank gaat op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 3 juni 2021 omstreeks 03:24 uur rijdt een Volkswagen Transporter bij het bedrijfspand van [bedrijf] gelegen aan de [adres bedrijf] te Nijmegen, dwars door de glazen pui van de showroom naar binnen. Hierbij is sprake van twee personen, waarvan één de bus in brand steekt. In dit bedrijfspand zijn meerdere bedrijven gevestigd.
Op het moment dat de bus het pand binnenrijdt zijn [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] in het pand aanwezig. [slachtoffer 7] ziet iemand een wit doek/papier in brand steken waarna de bus in lichterlaaie staat.
Daarop zetten [slachtoffer 7] (te voet) en [slachtoffer 8] (in een auto) de achtervolging in. [slachtoffer 7] vindt op de vluchtroute van de twee daders een zwarte Nike Air Max schoen. [slachtoffer 7] heeft de schoen bij de veters gepakt en aan de politie overgedragen. Op camerabeelden van 03:29 uur afkomstig van een nabij gelegen Shell station zijn twee rennende personen te zien. Éen van hen houdt een schoen in de hand vast en heeft geen schoenen aan. Op de Nike Air Max schoen worden meerdere glassporen aangetroffen. Deze glassporen worden vergeleken met glasscherven afkomstig uit het bedrijfspand en blijken (bewijskracht: > 1 miljoen) met elkaar overeen te komen. Op de randen en tong van de schoen is een mengprofiel van minimaal drie donoren aangetroffen: van [verdachte] en twee onbekende, niet verwante personen (bewijskracht: > 1 miljoen). De Nike Air Max heeft schoenmaat 46. In politiesystemen staat vermeld dat verdachte schoenmaat 46 heeft.
De bevelvoerder van de brandweer ziet bij aankomst op de plaats delict een brandend voertuig in het pand staan en de brandweer moet alle zeilen bijzetten om de brand onder controle te houden. De gearriveerde politie ziet brandende fietsen.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat delen van het kozijn en glas op de grond lagen. De Volkswagen Transporter stond in de showroom, op vijf meter van de opening. Het voertuig was ernstig aangetast door het vuur. De vloer en het plafond waren eveneens door de hitte aangetast. Een verhoogde meetwaarde bij genoemd voertuig kan duiden op de aanwezigheid van een ontbrandbare vloeistof. Er wordt geconcludeerd dat de gevel was geforceerd met een rijdend voertuig dat vervolgens in brand is gestoken. Gelet op de aangetroffen toestand kon de brand zich, zonder de inzet van de brandweer, verder ontwikkelen, waarbij grotere schade te verwachten was geweest aan het pand en inventaris. Er is sprake van opzettelijke brandstichting, waarbij de Volkswagen Transporter al dan niet met een ontbrandbare vloeistof, tot ontbranding werd gebracht en waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Op camerabeelden van het bedrijfspand (van binnen in de winkel gericht op de toegangs-deur aan de zijkant van het pand) zijn twee daders zichtbaar. De bestuurder van de bus is gekleed in een jas/trui met capuchon, waarvan de capuchon een donkerder kleur heeft dan de rest van de trui/jas. De andere persoon is verantwoordelijk voor de feitelijke brand-
stichting. Te zien is dat deze persoon een op vloeistof gelijkende stof over de vloer laat lopen, voorover bukt en zijn hand naar die stof brengt, waarna er brand ontstaat.
Een verbalisant die dezelfde beelden heeft bekeken beschrijft een donkergroene jas voorzien van een capuchon, die vanaf de schouders (inclusief de capuchon) zwart van kleur is. De verbalisant vergelijkt deze jas met een op foto’s door [medeverdachte] gedragen jas en relateert
dat de door [medeverdachte] gedragen jas - omschreven als een donkergroene jas voorzien van een zwarte capuchon, aan de bovenzijde vanaf de schouders (inclusief de capuchon) zwart gekleurd - qua kleur, lengte en model sterk overeenkomt met de op de beelden van het
incident beschreven jas.
Uit bakengegevens van de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] , zijnde het voertuig op naam van en in gebruik bij [medeverdachte] (
zie feit 1) blijkt dat het voertuig
zich op 3 juni 2021 om 02:19 uur verplaatst in de richting van de [straatnaam vriendin verdachte] in Nijmegen en daar tot 02:50 uur stil staat. De vriendin van verdachte ( [vriendin verdachte] ) woont aan de [straatnaam vriendin verdachte] . Daarna verplaatst het voertuig zich naar de [straatnaam 2] (Nijmegen), naar Malden
en weer naar Nijmegen. Om 03:16 uur wordt het voertuig geparkeerd aan de [straatnaam4] -straat in Nijmegen, op circa 8 minuten rijafstand naar de plaats delict. Het voertuig staat daar tot 06:03 uur stil, waarna het zich richting de woning van [medeverdachte] verplaatst.
Het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte] in gebruik bij [medeverdachte] toont vanaf 02:19 uur veel activiteit. Tussen 02:25 uur en 02:32 uur wordt de zendmast aan de [adres 2] te Nijmegen gebruikt. Genoemd nummer wordt in die tijdspanne vijf keer gebeld door het
bij verdachte in gebruik zijnde nummer [telefoonnummer verdachte 1] , waarbij laatstgenoemd nummer omstreeks 02:32 uur eveneens gebruik maakt van de zendmast aan de [adres 2] te Nijmegen. Na 02:32:31 uur tot 06:24:15 uur vindt er geen activiteit plaats met genoemd nummer in gebruik bij [medeverdachte] . Op laatstgenoemd tijdstip heeft zijn nummer
contact met het [telefoonnummer verdachte 2] , eveneens in gebruik bij verdachte.
Op 1 juni 2021 rond 02:05 uur wordt het voertuig Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken] op de [adres bedrijf] in Nijmegen onderworpen aan een politiecontrole. De bestuurder is [medeverdachte] en de bijrijder is verdachte. Zij zijn dan beide in het zwart gekleed en verdachte draagt een zwart petje.
Op camerabeelden van 1 juni 2021 van het pand van [bedrijf] gelegen aan de [adres bedrijf] te Nijmegen is te zien dat er om 01:04:06 uur twee volledig donker geklede twee personen langs genoemd pand lopen in de richting van de [straatnaam 3] .
Om 01:05:32 lopen zij vanuit de richting van de [straatnaam 3] in de richting van het pand van [bedrijf] en verdwijnen vervolgens uit het zicht van de camera. Om 01:07:02 uur lopen beide personen vanaf het pand van [bedrijf] naar de [adres bedrijf] en verdwijnen uit beeld. Hierbij is te zien dat één van de twee personen een donkerkleurige pet met klep draagt. Op het geluid bij deze beelden is te horen dat deze personen met elkaar praten. Hierbij wordt geconstateerd dat één van de twee personen een opvallende donkere, zware bromstem heeft. De verbalisant die dit constateert heeft binnen het onderzoek een groot aantal tapgesprekken met verdachte als gespreksdeelnemer beluisterd en hij heeft verdachte op meerdere momenten gehoord en met hem gesproken. De verbalisant relateert dat verdachte een opvallend donkere, zware en harde bromstem heeft en dat deze stem sterke gelijkenis toont met de donkere, zware bromstem van één van de personen vastgelegd door de camera van [bedrijf] Nederland op 1 juni 2021.
De rechtbank merkt op dat de verdediging de hiervoor opgesomde vaststellingen niet
heeft betwist, met uitzondering van de in de zienswijze van de verdediging doorbroken bewijsketen van het DNA-onderzoek. De rechtbank komt hier later nog op terug.
II. De rechtbank leidt uit het voorgaande in de kern genomen het volgende af.
-er is sprake van opzettelijke brandstichting;
-bij deze brandstichting zijn twee personen betrokken;
-de bestuurder van Volkswagen Transporter die door de glazen pui is gereden, draagt
een donkergroene jas die vanaf de schouders, inclusief de capuchon, donkerder/zwart
gekleurd is, overeenkomstig een door [medeverdachte] gedragen jas;
-de andere betrokkene heeft feitelijk de brand gesticht;
-een van de daders is tijdens de vlucht een schoen verloren, een zwarte Nike Air Max, maat
46;
-op deze schoen zijn glassporen afkomstig van de plaats delict aangetroffen en deze schoen
bevat een DNA-mengprofiel van verdachte en twee onbekende niet verwante personen
(bewijskracht > 1 miljoen). Verdachte heeft schoenmaat 46. De enkele weerspreking
hiervan door verdachte, eerst ter terechtzitting, acht de rechtbank ongeloofwaardig;
-de Volkswagen op naam van en in gebruik bij [medeverdachte] vertoont in de nachtelijke uren
van 3 juni 2021 grillig rijgedrag met een uiteindelijke stop om 03:16 uur aan de Malder-
burchtstraat in Nijmegen op circa 8 minuten afstand rijden naar de plaats delict;
-om 03:24 uur (dus 8 minuten na 03:16 uur) rijdt de Volkswagen Transporter door de glazen
pui van het bedrijfspand van [bedrijf] ;
-de telefoonnummers in gebruik bij verdachte en [medeverdachte] hebben op 3 juni 2021 in
de tijdspanne van circa 02:25 uur tot en met circa 02:32 uur vijf keer contact met elkaar.
Op laatstgenoemd tijdstip maken beide nummers gebruik van de zendmast aan de
[adres 2] te Nijmegen. Hieruit volgt dat de gebruikers van beide nummers op dat
tijdstip in elkaars buurt waren. Na 02:32:31 uur tot 06:24:15 uur vindt er geen activiteit
plaats met genoemd nummer in gebruik bij [medeverdachte] . Op laatstgenoemd tijdstip heeft
hij weer contact met verdachte;
-verdachte en [medeverdachte] liepen in de nachtelijke uren van 1 juni 2021 heen en weer
langs de plaats delict;
- [medeverdachte] is een van de beste vrienden van verdacht en verdachte heeft ook wel bij hem
in de auto gezeten;
-Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het gebeurde dat hij ’s nachts aan het chillen was
met [medeverdachte] of anderen.
III. conclusies rechtbank en bespreking verweren
* De rechtbank beschouwt de tijdens de vlucht door een van de bij de brandstichting betrokken personen verloren schoen als daderspoor, nu op deze schoen glassporen zijn aangetroffen die afkomstig zijn van de plaats delict. De rechtbank merkt hierbij op dat
naar vaste jurisprudentie het daderschap van een verdachte mag worden aangenomen op uitsluitend DNA-bewijs.
De verdediging heeft aangevoerd dat er veel mensen bij verdachte over de vloer kwamen
en dat er ook wel eens kledingstukken en schoenen van hem zijn weggenomen.
De rechtbank stelt vooropgesteld vast dat verdachte het gestelde gemis van de onderhavige schoenen op geen enkel moment van de procedure, zo ook niet ter zitting, in tijd of anders-zins, heeft geconcretiseerd.
De rechtbank acht het scenario dat de onderwerpelijke schoen door iemand anders dan verdachte zou zijn verloren niet aannemelijk geworden in het licht van (1) het samenstel
van de inhoud van de overige bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de aan de orde zijnde opvallende schoenmaat (46), de naadloos bij de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij de brandstichting passende nachtelijke bakengegevens van de reeds bij feit 1 besproken Volkswagen Golf van [medeverdachte] en hun nachtelijke telefoniegegevens,
hun gezamenlijke nachtelijke voorverkenning op de plaats delict op 1 juni 2022, de sterke overeenkomsten tussen de door de bestuurder van de Volkswagen Transporter gedragen kenmerkende jas met een door [medeverdachte] gedragen jas en (2) verdachtes hiervoor bewezenverklaarde betrokkenheid als medepleger bij de brandstichting onder feit 1, twee weken voor de onderhavige brandstichting met wederom een DNA-match met verdachte op een daderspoor en wederom Van der Meul als medepleger.
Voor wat betreft het door de raadsman gestelde gemankeerde DNA-onderzoek overweegt
de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt met de raadsman vast dat de door het NFI onderzochte bemonstering SIN AAOG9573NL niet wordt gedekt door een onderliggend stuk. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kunnen de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen die betrekking hebben op het onderzoek van de onderwerpelijke schoen,
en waarbij de rechtbank voor de duidelijkheid een aantal toepasselijke registratienummers heeft gemarkeerd, bijeengenomen, tot geen andere conclusie leiden dan dat de door het NFI onderzochte bemonstering afkomstig is van de aangetroffen en in beslag genomen schoen Nike Air Max. De rechtbank acht de onderzoeksresultaten van het DNA-onderzoek dan
ook bruikbaar voor de bewijsvoering.
*Uit het voorgaande volgt reeds dat de rechtbank [medeverdachte] als bestuurder van de Volkswagen Transporter en daarmee als medepleger van de brandstichting beschouwt.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de gecombineerde vaststellingen omtrent
de verplaatsingen (bakengegevens) van de Volkswagen Golf van [medeverdachte] die bewuste nacht en de telefoniegegevens van hem en verdachte diezelfde nacht, het DNA van verdachte op de aangetroffen schoen (daderspoor), de sterke overeenkomsten tussen de door de bestuurder van de Volkswagen Transporter gedragen kenmerkende jas met een door
[medeverdachte] gedragen jas en de gezamenlijke voorverkenning van de plaats delict in de nachtelijke uren van 1 juni 2021.
De desbetreffende Volkswagen Golf staat (pas) met ingang van 10 mei 2021 op naam van [medeverdachte] en uit onderzoeksbevindingen volgt dat hij in de periode 1 juni 2021 t/m 29 juli 2021 als enige gebruiker van deze auto optreedt. De rechtbank ziet in het procesdossier geen enkel hard aanknopingspunt dat
dezeauto in de periode door een ander dan [medeverdachte] is gebruikt, dan wel door hem is uitgeleend.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de waarnemingen en bevindingen
van de betrokken verbalisanten, getrainde observanten, omtrent de onderwerpelijke jas
en dan met name de opvallende afwijkende (donkerder) kleur van de schouderstukken en capuchon te twijfelen.
* De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte en [medeverdachte] in de nachtelijke uren van
1 juni 2021 een voorverkenning ten behoeve van de aanstaande brandstichting hebben
verricht.
De verdediging heeft er weliswaar op gewezen dat de locatie van de plaats delict exact op
de doorgaande weg tussen de woonadressen van verdachte en [medeverdachte] ligt, echter
dat verklaart naar het oordeel van de rechtbank niet de opvallende nachtelijke looproute heen en weer langs de plaats delict op 1 juni 2021. Met name niet nu zij 60 minuten later
in de directe nabijheid van de plaats delict al rijdend in een personenauto zijn waargenomen en gecontroleerd.
De rechtbank wenst in dit verband nog op te merken dat de rechtbank ter terechtzitting van
21 oktober 2022 heeft waargenomen dat verdachte een zware stem heeft. Dit stemt in zoverre overeen met de bevindingen over het stemgeluid van een van de personen die in de nachtelijke uren van 1 juni 2021 langs de plaats delict liepen en (met een hoge mate van waarschijnlijkheid) aan verdachte is toegedicht.
*De rechtbank volgt de raadsman in zijn standpunt dat niet kan worden bewezen dat er sprake is gemeen gevaar voor personen. De te toetsen maatstaf in dit verband is of ten
tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels (levens-)gevaar voor anderen voorzienbaar was. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief. Er is sprake van brandstichting in een bedrijfspand in de nachtelijke uren terwijl daar op dat moment geen bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend, zijnde een context waar redelijkerwijs de aanwezigheid van personen niet was te voorzien. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
*Alles overziende acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] deze
brand heeft gesticht en dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank betrekt bij dit oordeel mede de redengevende feiten en omstandigheden die aan de bewezenverklaring van feit 1 ten grondslag liggen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
feit 1:
op 18 mei 2021 te Cuijk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht door benzine door de brievenbus van een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] 4 te gooien en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met die benzine, ten gevolge waarvan de voordeur en een deurmat gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de daarin aanwezige inboedel en levensgevaar voor de bewoners van voornoemde woning te duchten was.
feit 2:
op 03 juni 2021 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door een voertuig (Volkswagen Transporter) aan de voorzijde van een bedrijfspand van [bedrijf] gelegen aan de [adres bedrijf] naar binnen te rijden en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met een doek en/of papier en vervolgens dat brandende doek of dat brandende papier, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen met voornoemd voertuig, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan dat voertuig en in dat bedrijfspand aanwezige fietsen en/of (andere) zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en de zich in dat bedrijfspand aanwezige goederen te duchten was.
De bewijsmiddelen van feit 1 en feit 2 worden in onderling verband en samenhang bezien.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 6 jaar gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van twee brandstichtingen. Op 18 mei 2021 is in het holst van de nacht brand gesticht in een woning. Daar lagen op dat moment vier mensen te slapen, die zonder enige aanleiding ruw uit hun slaap zijn gewekt en zeer angstige momenten moeten hebben doorstaan. Het is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken dat bij deze brand geen doden of zwaargewonden zijn gevallen, maar aan de alertheid en het adequate ingrijpen van de vader en de overige gezinsleden. Dat brand is gesticht in de nacht in een woning en als gevolg van de brandstichting maar liefst vier personen hebben moeten vrezen voor hun leven weegt de rechtbank sterk in strafverzwarende zin mee. Alleen al dit feit rechtvaardigt als uitgangspunt de oplegging van een jarenlange gevangenisstraf.
Op 3 juni 2021 is, wederom in de nacht, brand gesticht in een bedrijfspand. Verdachte en zijn mededader hebben met bruut geweld een bestelauto door een glazen pui naar binnen gereden en daarna brand gesticht. Als gevolg hiervan is forse schade - aangenomen kan worden dat deze in totaal de tonnen zal hebben gelopen - toegebracht aan de verschillende gebruikers van dit gebouw en aan de eigenaar daarvan. De aanwezige twee personen, die aanwezig waren juist ter voorkoming van brandstichting of andere schade aan het bedrijfspand, hebben ook zeer angstige momenten beleefd.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang, mogelijk zelfs de rest van hun leven, last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat dit ook in deze zaken het geval is. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Aannemelijk is voor de rechtbank dat de brandstichtingen beide verband houden met het bedrijf [bedrijf] , maar niet duidelijk geworden wat nu het concrete motief is geweest voor het plegen van de brandstichtingen. Het kan echter niet anders dan dat de brandstichtingen zijn gepleegd met het oogmerk om een of meer betrokkenen bij dit bedrijf te bewegen om iets te doen, iets te dulden of iets na te laten, dan wel om aan hen vrees aan te jagen. Voor wat betreft de wetenschap van dit motief bij verdachte overweegt de rechtbank dat er twee mogelijkheden zijn. Ofwel is verdachte van het motief, in meer of minder concrete mate, op de hoogte geweest. Verdachte heeft dan welbewust meegewerkt aan het voeren van een intimidatiecampagne waarbij zowel mensenlevens in gevaar zijn gebracht als forse materiële schade is aangericht. Ofwel is verdachte in het geheel niet op de hoogte geweest. Dan getuigt de medewerking van verdachte aan deze ernstige brandstichtingen van zeer laakbare onverschilligheid. Beide mogelijkheden acht de rechtbank voor de strafmaat van vergelijkbaar gewicht.
Dat verdachte en zijn mededaders zich, zoals de rechtbank aanneemt, bij de uitvoering van de eerste brandstichting hebben vergist in het adres getuigt verder van een stuitende slordigheid die zeker niet in het voordeel van verdachte weegt.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte geen voor de beoordeling van deze strafzaak relevant strafblad heeft.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van een rapport van de reclassering van
18 augustus 2022 omtrent de persoon van verdachte. De rechtbank ziet daarin geen aanknopingspunten die tot matiging van de straf zouden moeten leiden. Ook anderszins
is de rechtbank niet van strafverminderende feiten en omstandigheden gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Van deze zeven jaren zijn ongeveer vijf jaren toe te rekenen aan het onder feit 1 bewezenverklaarde en ongeveer twee jaren aan het onder feit 2 bewezenverklaarde.
De rechtbank legt aldus een hogere straf op dan door de officier van justitie geëist, omdat de geëiste straf naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de daarbij aanwezige strafverzwarende omstandigheden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen
de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis.
Gezien de bewezenverklaringen en de hoogte van de op te leggen straf wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte afgewezen. Het bepaalde bij artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald niet aan de orde.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van alle vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de benadeelde partijen niet ontvankelijk in hun vorderingen te verklaren (primair) in het licht van de bepleite vrijspraken en (subsidiair) omdat de vorderingen integraal worden betwist en een behandeling ervan een te grote belasting voor het strafgeding vormen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . (feit 1)

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 4.000,=. Dit bedrag bestaat uit € 500,= als
materiële schadevergoeding, waarbij de rechtbank het schadebedrag schattenderwijs heeft vastgesteld op minimaal dit bedrag aan verlies arbeidsvermogen, en € 3.500,= als immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 (datum indiening vordering) en 18 mei 2021 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan materiële schade, omdat dit deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en nader onderzoek naar de juistheid en omvang ervan een
een nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling
van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 500,= materiële schade-vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag
der algehele voldoening en € 3.500,= immateriële schadevergoeding, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .(feit 1)
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 4.111,05. Dit bedrag bestaat uit € 611,05 materiële schadevergoeding (posten m.b.t. eigen risico, medicatie, begeleiding en reiskosten) en € 3.500,= immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 (datum indiening vordering) en 18 mei 2021 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schadepost ‘studievertraging’ en in het resterende gedeelte van de immateriële schade, omdat niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade uitsluitend of in overwegende mate het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou (in zoverre) een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 611,05 materiële schade-vergoeding (posten m.b.t. eigen risico, medicatie, begeleiding en reiskosten) en € 3.500,= immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 en 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .(feit 1)
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een bedrag van € 4.000,=. Dit bedrag bestaat uit € 500,= als
materiële schadevergoeding, waarbij de rechtbank het schadebedrag schattenderwijs heeft vastgesteld op minimaal dit bedrag aan verlies arbeidsvermogen, en € 3.500,= als immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk 13 oktober 2022 (datum indiening vordering) en 18 mei 2021 (datum delict) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan materiële schade, omdat dit deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen en nader onderzoek naar de juistheid en omvang ervan een
een nadere behandeling zou vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling
van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 500,= materiële schade-vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag
der algehele voldoening en € 3.500,= immateriële schadevergoeding te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] . (feit 1)

De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar (€ 3.500,=), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 (datum delict) tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Datzelfde geldt voor zover een van zijn mededaders aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1](feit 2)
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering verklaren, omdat niet blijkt dat de indiener bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen en omdat bewijsstukken van de gevorderde kosten ontbreken. Nader onderzoek hiernaar zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] . (feit 2)

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de opgevoerde kosten, die betrekking hebben op een andere locatie dan het pand dat doelwit was van de bewezenverklaarde brandstichting, zonder nadere toelichting, die ontbreekt niet in directe relatie tot het bewezenverklaarde feit lijken te staan.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de opgevoerde schade nadere onderbouwing behoeft, omdat het bewezenverklaarde feit in
de nachtelijke uren in een bedrijfspand heeft plaatsgevonden en de benadeelde partij er vrijwillig voor had gekozen om daar die nacht ‘te posten’.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van
de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] . (feit 2)

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering,
omdat behandeling van de vordering in zijn totaliteit een onevenredige belasting van
het strafgeding oplevert.
De rechtbank overweegt hiertoe dat er sprake is van een zeer omvangrijke vordering met vele afzonderlijke posten en een zeer hoog schadebedrag en de vordering eerst in een laat stadium is ingediend en ook op de zittingsdag en de daaraan voorafgaande dag nog aanvullende stukken ter onderbouwing zijn binnengekomen. De toewijsbaarheid van de vordering is ook gemotiveerd betwist. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 60a, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
feit 2
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen

t.a.v. feit 1 en feit 2:
Een gevangenisstrafvoor de duur van 7 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2].
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 4.000,00 euro.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 4.000,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 50 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 4.111,05 euro.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 611,05 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van 4.111,05 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 51 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 611,05 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1].
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 4.000,00 euro.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 4.000,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 50 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaat uit 500,00 euro materiële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening en 3.500,00 euro immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en /of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4].
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van 3.500,00 euro.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van 3.500,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 45 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag bestaande uit immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
t.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
t.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6].
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
t.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2].
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. I. Klein, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2022.