vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.028258.22
Datum uitspraak: 02 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd te: P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 mei 2022, 5 augustus 2022 en 19 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 maart 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 oktober 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 1]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of in het lichaam te steken en/of
- die [slachtoffer 1] met een fles, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en/of
- met zijn, verdachtes, handen de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 1 februari 2022 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- die [slachtoffer 2] met een fles, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp voorwerp, in de onderarm en/of pols heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding.
In de middag van 1 februari 2022 heeft zich bij de B&B aan de [adres] in Valkenswaard een vreselijk drama voltrokken.
Rond 14.48 uur kwam er een melding bij de politie dat er een vechtpartij gaande was bij de B&B. Er zou met een mes gestoken zijn. De politie ging met spoed naar de B&B.
Toen de politieagenten ter plaatse kwamen, troffen zij een man (hierna: verdachte) - die geheel onder het bloed zat - op het dakterras voor het appartement van de B&B aan. Terwijl verdachte werd geboeid, vroeg hij: ‘
Is ze dood, is ze dood?’ De politieagenten troffen vervolgens op het dakterras een vrouw aan die helemaal onder het bloed zat en van wie de keel was doorgesneden. De vrouw bleek reeds te zijn overleden. De vrouw is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), de vriendin van verdachte.
In het appartement, waar verdachte en [slachtoffer 1] sinds een paar maanden verbleven, troffen de politieagenten veel bloedsporen aan. Ook troffen zij een bebloed mes en een bebloede fles aan in de B&B.
Buiten troffen politieagenten de eigenaresse van de B&B [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) aan. Zij vertelde dat ze verdachte en [slachtoffer 1] die middag flink ruzie hoorde maken, waarna zij naar hun appartement is gegaan. Zij zag toen [slachtoffer 1] gewond op de grond liggen en verdachte een mes vasthouden. Zij probeerde verdachte ervan te weerhouden [slachtoffer 1] neer te steken. Zelf kreeg [slachtoffer 2] een klap op haar hoofd en werd zij met het mes in haar pols geraakt.
Bij de politie en ook op de zitting van de rechtbank heeft verdachte bekend dat hij [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer 2] heeft verwond.
De verdachte wordt verdacht van moord op [slachtoffer 1] en van poging tot doodslag c.q. zware mishandeling op [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de moord op [slachtoffer 1] kan worden bewezen, evenals de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . Tijdens de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] was sprake van eenzelfde mate van besef en inzicht in zijn handelen als bij het doden van [slachtoffer 1] , omdat de uitvoering van dit feit heeft plaatsgehad in dezelfde staat als die waarin verdachte verkeerde ten tijde van het doden van [slachtoffer 1] . Door met een fles op het hoofd van [slachtoffer 2] te slaan en met een mes in haar pols te steken heeft verdachte – op zijn minst genomen – voorwaardelijk opzet op haar dood gehad.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1. Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit, omdat het verdachte volgens de verdediging ten tijde van zijn handelen aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ontbrak. Het volledige bewustzijn van zijn handelen was weg en is ook niet meer teruggekomen. Subsidiair heeft zij betoogd dat er geen bewijs is dat er door het handelen van verdachte jegens [slachtoffer 2] door hem een aanmerkelijke kans op de doods van [slachtoffer 2] is aanvaard, zodat hij ook om die reden voor de poging doodslag vrijgesproken moet worden. Ten aanzien van de poging zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal allereerst de bewijsmiddelen opnemen die zij voor het bewijs gebruikt en daarna in een overweging ingaan op de bewijsvraag.
De bewijsmiddelen
De bronnen die door de rechtbank zijn gebruikt zijn:
een dossier van districtsrecherche Helmond met proces-verbaal nummer OB3R022011, onderzoek Packardt, op ambtseed opgemaakt en ondertekend d.d. 26 juli 2022, aantal doorgenummerde bladzijden: 225;
de verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 oktober 2022.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Bron 1; p. 18, 19 een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-202202301-7 opgemaakt en ondertekend d.d. 1 februari 2022, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 01 februari 2022 om 14.50 uur kwam een melding binnen om te gaan naar de [adres] te Valkenswaard. Daar zou een vechtpartij gaande zijn. Ik zag dat rechts naast de woning [adres] een inrit lag. In de achtertuin
aangekomen zag ik dat aan de aanbouw van de woning een stalen trap was gevestigd. Ik
zag dat deze trap toegang verschafte tot een dakterras. Ik zag dat helemaal bovenop de trap een man stond. Dit bleek later de verdachte te zijn. Ik zag dat deze man van boven tot onder volledig onder het bloed zat: zijn gezicht, zijn baard, zijn jas, zijn handen en
zijn broek. Ik hoorde, terwijl ik de verdachte boeide, dat de verdachte aan mij vroeg: '
Is ze
dood?' Ik hoorde dat de verdachte later tegen mij zei:
'Ze moet dood, ze moet dood'.
Ik hoorde tijdens het boeien van de verdachte dat een mevrouw zei dat ze een mes
waarmee de verdachte had gestoken in de wasbak in de keuken had gelegd. Dit bleek
later de hoofdbewoonster [slachtoffer 2] te zijn. Ik zag bij de achterdeur welke toegang verschafte tot de keuken op de begane grond in de wasbak een
aardappelschilmesje liggen. Ik zag dat het lemmet van het mesje besmeurd was met
bloed. Ik zag dat het heft van het handvat wit van kleur was.
Bron 1; p. 16, 17 een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2100-202202301-6 opgemaakt en ondertekend d.d. 1 februari 2022, voor zover inhoudende:
Ik zag boven op het dakterras een vrouw liggen. Ik zag dat de ogen van de vrouw wijd open stonden en dat haar hals doorgesneden was. Ik zag dat de vrouw helemaal onder het bloed zat.
Bron 1; p. 62 t/m 82 forensisch pathologisch onderzoek opgemaakt en ondertekend door [forensisch psycholoog] , arts en forensisch psycholoog van het NFI d.d. 18 februari 2022, voor zover inhoudende:
De overledene betreft [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1989 te [geboorteplaats slachtoffer 1] . De hiervoor genoemde persoon is levenloos aangetroffen op de [adres] in Valkenswaard op 1 februari 2022.
Aan de bovenzijde (romp, hals, hoofd, armen) van het lichaam waren in totaal 8 scherprandige huidperforaties passende bij steekletsels (D t/m I, N en T).
Specifieke steekletsels waarbij belangrijke structuren waren geraakt:B6.I. Rechts in de hals, op circa 153 t/m 155,5 cm van de voetzoolrand, op circa 3,4 tot 5,4 van de middenlijn, waren drie steekletsels van circa 1,3 tot 2,1 cm (G, H en I). Onderhuids waren de steekkanalen met elkaar verbonden. Er was een naar links en achterwaarts verlopend steekkanaal met perforatie van weke delen, de mondbodem en de rechterhalsslagader (arteria carotis dextra) met een diepte van minimaal circa 4 cm.
Interpretatie van resultatenIn relatie met de letsels sub B6.I, namelijk de drie steekletsels in de hals, was er perforatie van de rechterhalsslagader, hetgeen heeft geleid tot verbloeding en het uiteindelijke overlijden.
ConclusieHet overlijden van [slachtoffer 1] , 33 jaren oud geworden, wordt verklaard door verbloeding door drie steekletsels in de hals rechts. Het steekletsel in de rechterflank heeft mogelijk een bijdrage geleverd aan het overlijden. In totaal waren er 8 steekletsels en 29 prik-, snij- of krasletsels.
Bron 2; De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 oktober 2022, voor zover inhoudende:
Rond mijn 17e werd ik voor het eerst psychotisch. Ik ken nog steeds angsten. Ik leerde [slachtoffer 1] kennen bij de Grote Beek te Eindhoven en had vijf jaar een relatie met haar.
In februari 2021 hebben we samen de Grote Beek verlaten. We verbleven overal en nergens en kwamen op een gegeven moment bij [slachtoffer 2] terecht; zij had een B&B.
In mei / juni 2021 ben ik gestopt met het halen van medicijnen (clozapine) bij de Grote Beek. Ik gebruikte die medicatie tegen psychoses. Ik wist dat als ik dat niet gebruikte ik psychotisch kon worden. Maar de clozapine maakte me suf en ik moest alert zijn toen we op straat leefden. Het probleem is dat je dan niet goed kunt slapen. Ik kreeg veel last van stemmingswisselingen. Er ging een tijd overheen voordat ik achterdochtig werd. Ik ben in december 2021 geheel met mijn medicatie gestopt en toen ging het heel snel heel slecht met mij.
Er is een complot. Dat is er altijd en is voor mij de realiteit, ook nu. Ook met medicatie is dat complot op de achtergrond aanwezig. De dagen voor de dood van [slachtoffer 1] kreeg ik steeds meer signalen dat er iets ergs met [slachtoffer 1] zou gaan gebeuren; ze zou worden ontvoerd, verkracht, geprostitueerd en uiteindelijk worden gedood.
Gedurende de ochtend op 1 februari 2022 kreeg ik het tijdstip 15.00 uur door. Ik moest [slachtoffer 1] beschermen omdat zij dan zou worden ontvoerd. Ik lag die ochtend op bed en kreeg de informatie; ik moest haar om het leven brengen. Daar dacht ik vóór het moment zelf, die ochtend, al over na. Ik heb nagedacht over hoe het moest gebeuren en hoe het een snelle dood zou zijn. Een pistool zou het meest geschikt zijn, maar dat had ik niet. In de huiskamer pakte ik die middag een whiskyfles uit het keukenkastje. [slachtoffer 1] stond bij de bank met haar rug naar mij toe in de huiskamer. Ik pakte de fles met beide handen vast en sloeg haar daarmee op het hoofd. Toen was ze alleen nog niet dood.
Mijn eerste herinnering buiten is dat [slachtoffer 1] op de grond lag en ze mij terug stak in mijn nek en aan mijn baard trok en dat [slachtoffer 2] naar boven kwam en heel rustig bleef. Ik heb [slachtoffer 1] rechts in haar keel gestoken. [slachtoffer 1] vroeg aan mij: ‘
Waarom?’ Ik zei: ‘
Omdat ik zielsveel van je houd. Ik zie je in het hiernamaals’. Ik denk echt dat ik haar heb gered van iets ergers.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat door het handelen van verdachte een eind is gekomen aan het leven van zijn levenspartner [slachtoffer 1] . Voor een bewezenverklaring van dat wat aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, dient de rechtbank de vragen te beantwoorden of hij opzettelijk en met voorbedachten rade handelde. In de navolgende bewijsoverwegingen zal de rechtbank die vragen bespreken en beantwoorden.
Ten aanzien van het opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Ten aanzien van de vraag welke (juridische) vorm van opzet verdachte heeft gehad, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft welbewust en adequaat gehandeld. [slachtoffer 1] ‘
moest’ dood. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen gestoken in haar hals en lichaam, waarbij vitale organen zijn geraakt. Het toebrengen van deze steek- en snijverwondingen was gericht op de dood van [slachtoffer 1] , was daartoe geschikt en het gevolg is ook ingetreden. Verdachte was zich bewust van wat hij deed en kan zich belangrijke delen hiervan ook herinneren. Ook zijn uitlatingen tegen de ter plaatse komende politiemensen duiden op dit opzet: ‘
Is ze dood’en ‘
ze moet dood’.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de voorbedachten rade.
Voor het aannemen van de voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet alles kan herinneren van wat er op dinsdag 1 februari 2022 is gebeurd. Hij kan zich wel het volgende herinneren.
Er was een complot en volgens dat complot zouden er hele erge dingen met [slachtoffer 1] gaan gebeuren. Dit complot kwam de dagen vóór 1 februari 2022 steeds meer naar de voorgrond. Op 1 februari 2022 lag verdachte in de ochtend op bed en kreeg hij (weer) door dat hij [slachtoffer 1] om het leven moest brengen, om haar te redden van iets ergers. Ook kreeg hij het tijdstip 15.00 uur door. Hij heeft in de uren voor de dood van [slachtoffer 1] nagedacht over hoe hij haar, op een snelle wijze, kon doden. Hij pakte die middag een whiskyfles uit het keukenkastje en ging naar de huiskamer waar [slachtoffer 1] zich bevond, pakte de fles met beide handen vast en sloeg haar daarmee hard op haar hoofd. Zij kwam hierdoor niet te overlijden. Het volgende wat verdachte zich herinnerde, is dat ze buiten op het dakterras waren verstrengeld in een worsteling en dat hij [slachtoffer 1] met een mes -onder meer- in haar hals heeft gestoken. Dit omdat zij dood moest, aldus verdachte.
Voorop staat dat de aanwezigheid van een psychische stoornis bij verdachte niet in de weg hoeft te staan aan het aannemen van voorbedachten rade. Uit voorgaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte met enige vorm van planmatigheid en met een vooropgezet plan heeft gehandeld. Verdachte had de ochtend van 1 februari 2022 al bedacht dat [slachtoffer 1] die middag dood moest en hij had ook nagedacht over hoe hij haar moest doden. Toen het met de whiskyfles niet lukte heeft hij kennelijk een mes ter hand genomen en heeft hij uiteindelijk diverse keren met een mes in haar hals gestoken waarbij hij - onder meer - een slagader heeft geraakt.
Verdachte heeft zich op bed en in de huiskamer gedurende enige tijd beraden over zijn voorgenomen besluit en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarbij heeft verdachte de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en heeft zich daarvan rekenschap gegeven. Hij heeft er echter niet voor gekozen terug te treden maar heeft gewacht tot hij zijn kans schoon zag. Hij was uit op de dood van [slachtoffer 1] , zo geeft hij zelf aan. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Conclusie feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht moord daarom wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat [slachtoffer 1] mede om het leven is gebracht door verwurging en/of het slaan met een fles op haar hoofd, zoals ten laste is gelegd. Uit het forensisch pathologisch onderzoek blijkt namelijk niet dat deze handelingen – die verdachte overigens heeft erkend – tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid of hebben bijgedragen aan haar dood. De rechtbank zal verdachte van deze ten laste gelegde handelingen vrijspreken, omdat het causaal verband tussen de voornoemde handelingen en de dood van [slachtoffer 1] ontbreekt.
De bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2.
p. 108 t/m 111 proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 2 februari 2022, voor zover inhoudende:
Ik wens aangifte te doen van poging doodslag c.q. zware mishandeling gepleegd op 1 februari 2022 te Valkenswaard.
De dader heeft net langs mijn slagader gestoken in mijn rechterpols. Het is geen snijwond, maar een diepe steekwond. Ik ben ook met een fles op mijn hoofd geslagen. Ik ben gaan kijken of ik het slachtoffer kon redden. Op het moment dat ik met het slachtoffer bezig was, voelde ik een klap op mijn hoofd. De klap deed veel pijn. Op dat moment zag ik dat hij weer een mes in zijn rechterhand had en ik voelde ineens een steek in mijn rechterpols en zag later pas dat ik hevig bloedde. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
p. 112 t/m 117 letselrapportage forensische geneeskunde dhr. [arts] , arts bij GGD Brabant, voor zover inhoudende:
Het slachtoffer is [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1965 te [geboorteplaats slachtoffer 2] . De datum van het letselonderzoek is 03 februari 2022 om 11:00 uur.
Een ondiepe scherprandige beschadiging van de huid.De huidbeschadiging is ondiep en heeft niet alle huidlagen doorsneden. De lengte van de huidbeschadiging is ongeveer 3-4 cm. In een deel van de huidbeschadiging is gestold bloed zichtbaar. Het letsel bevindt zich aan de binnenzijde (buigzijde) van de onderarm.
Kraswond.Met een scherprandig voorwerp over de huid gesneden echter de huidlagen zijn niet volledig doorgesneden. Het is een kras of een schram.
Lichaamsdeel: rechterarmBeschrijving: Een gehechte, schijnbaar scherprandige wond van ongeveer 2 cm lang, behandeld met 5 hechtingen, aan de binnenzijde (buigzijde) van de pols (rechterarm) een snijwond.
Soort: snijwond
Algemene ontstaanswijze: Met een scherp voorwerp is in de pols gesneden waarbij op zijn minst alle huidlagen doorgesneden zijn.
Lichaamsdeel: hoofdBeschrijving: Een rode verkleuring van de behaarde hoofdhuid, onscherp begrensd, met een grootte van ongeveer 1,5 x 1,5 cm, op de achterzijde van het hoofd, enkele centimeters achter het rechteroor.
Soort: bloeduitstorting
Algemene ontstaanswijze: botsend geweld van buiten af op de huid.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 2.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] en de forensische letselrapportage met daarin de beschrijving van de verwondingen van [slachtoffer 2] – en bij gebreke van een alternatief scenario – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken in haar onderarm (binnenkant pols) en met een fles op haar hoofd heeft geslagen.
De vraag is of het handelen van verdachte kwalificeert als een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling. De rechtbank zal hieronder deze vraag beantwoorden. Allereerst merkt de rechtbank op dat ook bij dit feit voorop staat dat de aanwezigheid van een psychische stoornis bij verdachte niet in de weg hoeft te staan aan het komen tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde. Dat er, zoals de verdediging heeft bepleit, sprake was van het ontbreken van ieder inzicht in de draadwijdte van het handelen van verdachte volgt de rechtbank niet. Hier is enkel in uitzonderlijke situaties sprake van en een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het enkele feit dat verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij [slachtoffer 2] heeft verwond, betekent namelijk niet dat het verdachte daarom ten tijde van het plegen van het feit ontbrak aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen.
Poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van het primaire feit (poging tot doodslag) moet vast komen te staan dat verdachte opzet had om [slachtoffer 2] om het leven te brengen. De rechtbank moet beoordelen of verdachte vol opzet – het was de bedoeling – dan wel voorwaardelijke opzet – willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaarden – had op de dood van [slachtoffer 2] .
De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor het aannemen dat verdachte (vol of voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij [slachtoffer 2] heeft verwond. Ook is niet uit de overige bewijsmiddelen af te leiden dat het de bedoeling was om [slachtoffer 2] te doden. Het is onbekend met hoeveel kracht en intensiteit verdachte heeft gestoken en geslagen. Uit de medische rapportage volgt namelijk niet hoe diep de snijwond in de pols van [slachtoffer 2] was en of deze vitale organen had kunnen raken of heeft geraakt. Verder blijkt uit de medische rapportage dat [slachtoffer 2] een relatief kleine bloeduitstorting op haar hoofd had als gevolg van het slaan met een fles. Een aanmerkelijke kans op het doden van [slachtoffer 2] is uit het voorgaande evenmin af te leiden.
De rechtbank zal verdachte daarom van de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Poging tot zware mishandeling?
Ook bij de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet worden beoordeeld of verdachte vol dan wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft [slachtoffer 2] met een mes in haar pols gestoken en met een fles op haar hoofd geslagen. Dit handelen levert wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
In een pols bevinden zich namelijk pezen die – indien ze worden doorgesneden – zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. De kans dat het slaan tegen het hoofd – ongeacht de precieze impact van de klap – zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan hebben, is naar ervaringsregels aanmerkelijk te achten.
De vraag is vervolgens of verdachte de aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de impliciet ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 1 februari 2022 te Valkenswaard [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de hals en in het lichaam te steken, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 1 februari 2022 te Valkenswaard, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- die [slachtoffer 2] met een fles op/tegen het hoofd heeft geslagen en
- die [slachtoffer 2] met een mes in de onderarm en/of pols heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De standpunten van de officier van justitie en van de verdediging.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de
inhoud van de op 16 mei 2022 door psychiater [naam psychiater] en de op 20 mei 2022 door psycholoog [naam Psycholoog] uitgebrachte rapportage omtrent verdachte. De deskundigen hebben hun rapportage tijdens de zitting van 19 oktober 2022 nader toegelicht.
De conclusie van de psychiater luidt – voor zover hier van belang –zakelijk weergegeven als volgt:
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat er bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van schizofrenie. Deze is onafgebroken aanwezig, in chronische vorm. Vanuit zijn schizofrenie is betrokkene gevoelig voor opvlammingen van zijn psychoses die zich hoofdzakelijk kenmerken door paranoïde wanen waarbij hij – onder meer – complottheorieën heeft. Betrokkene heeft hier besef van maar waar de realiteit overgaat in psychotische symptomen is voor hem dan niet te onderscheiden. Voorafgaand aan het ten laste gelegde werd betrokkene steeds meer beheerst door complottheorieën en kreeg hij de overtuiging dat anderen zijn vriendin iets ergs aan zouden doen. Hij kreeg de dag van het ten laste gelegde de opdracht zijn vriendin hiervoor te beschermen. Betrokkene zag geen andere mogelijkheid haar te beschermen dan haar te doden. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een psychotische decompensatie in het kader van zijn schizofrenie. De psychische stoornis beïnvloedde volledig betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten wordt geadviseerd – indien bewezen geacht – om dit betrokkene in zijn geheel niet toe te rekenen.
De conclusie van de psycholoog luidt – voor zover hier van belang –zakelijk weergegeven als volgt:
Bij betrokkene is sprake van een psychotisch toestandsbeeld voortkomend vanuit de schizofrenie. Betrokkenes realiteitstoetsing was ernstig gestoord ten tijde van het ten laste gelegde. Betrokkenes denken, voelen en handelen werden op dat moment volledig beheerst door zijn psychotisch toestandsbeeld. Hij was daardoor niet in staat op een gezonde en adequate manier te functioneren. Onderzoeker adviseert derhalve om het hem ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Tijdens de rechtszitting hebben de deskundigen gepersisteerd bij hun conclusies.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke motivering.
De deskundigen hebben op de zitting van 19 oktober 2022 desgevraagd toegelicht dat een observatie in het Pieter Baan Centrum niet tot (wezenlijk) andere inzichten had kunnen leiden ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank ziet daarom ook geen noodzaak ambtshalve een observatie in het Pieter Baan Centrum te bevelen, zoals een van de benadeelde partijen graag had gezien.
Uit de rapportage van de deskundigen volgt dat de hiervoor genoemde stoornis aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde en dat deze stoornis verdachte zodanig heeft beïnvloed dat zijn gedrag en keuzes van zijn handelingen daaruit verklaard kunnen worden. Het vereiste causale verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de stoornis is dan ook aanwezig.
De vervolgvraag is of verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar is, zoals beide deskundigen adviseren, of dat het aan verdachte zelf (deels) te wijten is dat hij in een psychose is beland waarin hij [slachtoffer 1] heeft gedood en [slachtoffer 2] heeft verwond (de zogenoemde culpa in causa), zoals door de advocaten van de nabestaanden is bepleit. Dit laatste zou betekenen dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is te beschouwen.
Verdachte is in 2021 vrijwillig weggelopen uit de gesloten GZ-instelling waar hij al jaren verbleef en is daarmee ook van zijn klinische behandeling weggelopen. Verdachte is in december 2021 vrijwillig gestopt met de medicatie voor behandeling van schizofrenie. Verder heeft verdachte geen hulp gezocht in de dagen voorafgaand aan 1 februari 2022 toen verdachte, naar eigen zeggen, merkte dat het niet goed met hem ging en het complot hem steeds meer ging beheersen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat voornoemde handelingen van verdachte niet kunnen worden gezien als een vrije keuze waarbij hij de gevolgen daarvan volledig kan of zou moeten kunnen overzien.
De deskundigen hebben in hun rapportage beschreven en op de zitting van 19 oktober 2022 nader toegelicht dat verdachte een beperkt inzicht heeft in zijn ziektebeeld en daardoor ook een beperkt inzicht heeft in de noodzaak van behandeling en medicatie. Volgens de deskundigen is de zelfinschatting bij betrokkene verstoord en met momenten is er sprake van zelfoverschatting. De gevolgen van het wegvallen van behandeling en medicatie kan verdachte niet overzien, aldus de deskundigen. Dit is volgens de deskundigen inherent aan het ziektebeeld schizofrenie en is geen bewust doordachte keuze van verdachte. Dat verdachte ook niet inzag dat hij weer medicatie moest innemen toen hij meer achterdochtig werd, is ook het gevolg van zijn ziekte, aldus de deskundigen. Bovendien zijn de psychotische symptomen bij betrokkene volgens de deskundigen altijd op de achtergrond aanwezig, ook al slikt hij medicatie.
De rechtbank ziet geen reden af te wijken van de onderbouwde en deugdelijke redenering van de deskundigen op dit punt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet aan verdachte zelf te wijten is dat hij in een psychose is beland.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, omdat de bewezenverklaarde feiten hem wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna ook: dwangverpleging), alsmede een gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden te overwegen met daarnaast oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel. Verdachte heeft zelf aangegeven dat hij akkoord gaat met elke straf die de rechtbank hem oplegt.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft zijn levenspartner [slachtoffer 1] op 1 februari 2022 opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd door haar meermalen met een mes in haar hals en lichaam te steken. Met deze daad heeft verdachte [slachtoffer 1] het meest fundamentele bezit, namelijk het recht om te leven, ontnomen en heeft hij een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden en iedereen die [slachtoffer 1] lief had.
Het leven van de naasten van [slachtoffer 1] zal sinds 1 februari 2022 nooit meer hetzelfde zijn. De rechtbank heeft tijdens de zitting van 19 oktober 2022 gezien dat het overlijden van [slachtoffer 1] bij haar broer veel verdriet en woede teweegbrengt. De zus van [slachtoffer 1] heeft tijdens de zitting de impact van het overlijden van [slachtoffer 1] indringend verwoord. Ondanks de pijn die de dood van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt, ziet zij in dat verdachte hulp nodig heeft.
Naast de andere nabestaanden zal ook verdachte moeten leven met de wetenschap dat hij zijn geliefde levenspartner van het leven heeft beroofd.
Ook op [slachtoffer 2] , de verhuurster van de B&B, hebben de gebeurtenissen op 1 februari 2022 een diepe en blijvende indruk gemaakt. Zij heeft niet alleen gezien hoe [slachtoffer 1] werd vermoord, maar is daarbij ook zelf gewond geraakt terwijl ze probeerde [slachtoffer 1] te redden. De impact hiervan heeft zij tijdens de zitting van 19 oktober 2022 indringend verwoord. Tot op de dag van vandaag kampt [slachtoffer 2] nog met de psychische schade die door de gedragingen van verdachte bij haar zijn ontstaan. Ook heeft zij nog altijd last van haar pols.
Niet alleen bij de familie van [slachtoffer 1] , maar ook in de samenleving is door dit misdrijf onrust ontstaan. Het door verdachte gepleegde misdrijf heeft de rechtsorde ernstig geschokt.
De rechtbank heeft reeds hiervoor geoordeeld dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte wegens die stoornis niet kunnen worden toegerekend.
Anders gezegd; deze zeer ernstige feiten met verschrikkelijke gevolgen zijn volledig het gevolg van de ziekte van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank aan verdachte geen straf kán en zal opleggen, hoe moeilijk te verteren dat wellicht ook voor de nabestaanden zal zijn.
Wel ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of en, zo ja, wat voor een maatregel aangewezen is.
Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen die zijn neergelegd in de reeds hiervoor aangehaalde rapporten.
De psychiater heeft – onder meer en zakelijk weergegeven – het volgende geadviseerd:
Het risico op hernieuwd geweld en ernstig lichamelijk letsel wordt als hoog ingeschat.
Langdurige klinische behandeling binnen een hoog beveiligde en gestructureerde setting is noodzakelijk om het recidivegevaar te kunnen beperken. Betrokkene kan opnieuw adequaat worden ingesteld op langdurige en op betrokkene afgestelde anti-psychotische medicatie. Verder kan er aandacht zijn voor restverschijnselen na het instellen op medicatie en kan daarvoor cognitieve gedragstherapie worden toegepast. Er kan dan worden geanticipeerd op het bevorderen van risicohantering items en beschermende factoren zoals werk, wonen, dagbesteding en een netwerk om de kans op gewelddadig handelen te verhinderen. Voornoemde interventies kunnen enkel in het kader van een tbs met dwangverpleging gerealiseerd worden.
De psycholoog heeft – onder meer en zakelijk weergegeven – het volgende geadviseerd:
Het risico op vergelijkbaar delictgedrag wanneer hij psychotisch decompenseert wordt als hoog ingeschat. Langdurige behandeling en begeleiding voor verdachtes chronisch psychiatrische pathologie is noodzakelijk om het recidiverisico voldoende en ook op de langere termijn te beteugelen. Verdachte heeft eerst opnieuw langere tijd een klinische behandeling in een forensische setting nodig en is daarna vooral ook langdurig (misschien ook levenslang) op nazorg aangewezen. Vanuit gedragsdeskundig perspectief kan onderzoeker niet anders dan oplegging van een tbs met dwangverpleging adviseren.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psycholoog met betrekking tot de het recidivegevaar en het noodzakelijk kader om recidive te voorkomen over. De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde rapporten en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de deskundigen ook voldoende hebben onderzocht of terbeschikkingstelling met voorwaarden tot de mogelijkheden behoort. De deskundigen raden dit uitdrukkelijk af. Dit vindt bevestiging in het reclasseringsadvies d.d. 6 oktober 2022. De reclassering adviseert negatief over een terbeschikkingstelling met voorwaarden omdat zij geen mogelijkheden ziet om met voorwaarden de risico’s te beperken of betrokkenes gedrag te veranderen. Ook de rechtbank meent dat daarmee niet kan worden volstaan.
Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde onder feit 1 en 2 misdrijven betreft waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Tijdens het begaan van deze feiten was sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Er is sprake van een hoog recidiverisico, waardoor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Verder merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Nu verdachte onder invloed van zijn ziekte zeer zware geweldsdelicten heeft gepleegd vereist de bescherming van de nabestaanden van [slachtoffer 1] en de samenleving in bredere zin dat toereikende maatregelen genomen worden om recidive te voorkomen. Aangezien er op dit moment een hoog risico op recidive bestaat en voorkomen moet worden dat dit na ommekomst van de maatregel van terbeschikkingstelling (die, als op enig moment een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging volgt, een tijdelijk karakter kan krijgen) tot onveiligheid voor de samenleving leidt, overweegt de rechtbank de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat een tbs-maatregel wordt opgelegd. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, gelet op het in de rapportages geschatte hoge recidiverisico. Door de reclassering wordt verder gesteld dat:
de problematiek van betrokkene chronisch is, ernstig en ook met medicatiegebruik sluimerend aanwezig. Het risico op (gewelds)recidive is hoog. De reclassering is van mening dat er ook na een tbs-behandeling, en misschien wel levenslang, intensief toezicht op betrokkene nodig is om de recidiverisico’s te beperken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat oplegging van deze maatregel in dit geval aangewezen is. Na afloop van de opgelegde tbs-maatregel kan beoordeeld worden in hoeverre het recidiverisico nog aanwezig is en welke voorwaarden moeten worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen. Tegen de tijd dat de opgelegde tbs-maatregel afloopt, zal de officier van justitie een nieuw reclasseringsadvies op moeten laten maken en eventueel een medische verklaring, als behandeling of opname in een zorginstelling nodig wordt geacht.
Beslissingen naar aanleiding van de vorderingen benadeelde partijen.
De vordering van de benadeelde partij [broer van slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [broer van slachtoffer 1] is de broer van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Hij vordert een bedrag van € 35.000,00 aan immateriële schade. Dit bedrag bestaat uit € 17.500,00 aan affectieschade en € 17.500,00 aan shockschade. Als naaste broer van het slachtoffer stelt hij in aanmerking te komen voor vergoeding van affectieschade. Daarnaast stelt hij voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen, omdat hij door het zien van zijn zus bij de opbaring, in combinatie met de beschrijving van de zaak en de waarschuwingen van politie en justitie over de beelden en foto’s van de plaats delict, direct is geconfronteerd met de gevolgen van de moord op zijn zus. Dit heeft een dusdanige emotionele shock bij hem teweeg gebracht waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid (PTSS), zo stelt de benadeelde partij.
Verder vordert de benadeelde partij een bedrag van € 223,20 aan proceskosten. Dit bedrag bestaat uit reiskosten naar de rechtbank (twee maal) en het slachtoffergesprek.
Tot slot vordert de benadeelde partij de gevorderde schadeposten te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de gevorderde immateriële schade af te wijzen en de gevorderde reiskosten toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de gevorderde immateriële schade af te wijzen. Wat betreft de gevorderde reiskosten refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de gevorderde schadeposten (affectieschade, shockschade en reiskosten) afzonderlijk hieronder bespreken.
Affectieschade.
Affectieschade kan worden gevorderd door personen zoals genoemd in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hieronder vallen in beginsel geen broers en zussen van het slachtoffer. Wel kunnen zij in uitzonderlijke situaties vallen onder de hardheidsclausule, opgenomen in sub g van lid 4 van artikel 6:108 BW. Daarvoor is vereist dat sprake is van een nauwe, persoonlijke relatie, die zodanig is dat deze als uitzonderlijk kan worden beschouwd, dat willen zeggen dat deze een normale familieverhouding overstijgt. Factoren van belang om te beoordelen of hier van sprake is, zijn onder meer de intensiteit, de aard, de duur en de (te verwachten) bestendigheid van de relatie in de toekomst. De wetgever heeft hierbij, bij wijze van voorbeeld, de situaties genoemd waarin broers en zussen samenwonen en voor elkaar zorgen.
Van een uitzonderlijke situatie was hier geen sprake. Er is niet gebleken dat de relatie tussen de benadeelde partij en zijn zus qua intensiteit, aard of duur die van een normale broer-zus relatie te boven ging. De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partij, als broer van het slachtoffer, naar eisen van redelijkheid en billijkheid niet kan worden aangemerkt als ‘naaste’ zoals bedoeld in artikel 6:108, derde lid BW. Het is aan de wetgever om desgewenst een wettelijke regeling te maken, waarin wordt voorzien dat broers en zussen ook zonder de hardheidsclausule affectieschade toekomt.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de affectieschade dan ook afwijzen.
Shockschade
De rechtbank zal eerst het juridisch kader uiteenzetten aan de hand waarvan zij moet beoordelen of de benadeelde partij aanspraak kan maken op shockschade.
De Hoge Raad heeft recentelijk over shockschade het volgende overwogen (zie HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade (de zogenoemde shockschade) is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer: (a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
De rechtbank stelt voorop dat het evident is dat de benadeelde partij door de moord op zijn zus zeer veel leed is toegebracht. De rechtbank overweegt dat het invoelbaar is dat de aanblik van het lichaam van zijn zus bij de opbaring en de wetenschap hoe zijn zus is overleden, hem voor de rest van zijn leven hebben getekend. Dit betekent echter niet dat sprake is van een hevige emotionele schok door de rechtstreekse confrontatie met de gevolgen van de moord op zijn zus, zoals is aangenomen in de jurisprudentie. De benadeelde partij heeft enkel het lichaam van zijn zus gezien bij de opbaring. Dit was bovendien vrijwillig. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit geen rechtstreekse confrontatie zoals in de jurisprudentie bedoeld is, zodat niet aan de vereisten voor vergoeding van shockschade is voldaan.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de shockschade dan ook afwijzen.
Reiskosten
De gevorderde reiskosten - naar de zittingen op de rechtbank en het slachtoffergesprek - zijn geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit. Ook komen deze reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking in de vorm van proceskosten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding. Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. De benadeelde partij heeft niet in persoon geprocedeerd. Voor de reiskosten naar het slachtoffergesprek kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor de reiskosten dan ook afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [zus slachtoffer 1] .
De benadeelde partij [zus slachtoffer 1] is de zus van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Zij vordert een bedrag van € 5.848,00 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit € 2.929,00 aan kosten voor de uitvaart, € 419,00 aan kosten voor de urn en € 2.500,00 aan toekomstige kosten voor haar behandeling bij de psycholoog. Verder vordert de benadeelde partij de gevorderde schadeposten te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de gevorderde kosten voor de uitvaart en de urn toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de toekomstige kosten voor de behandeling bij de psycholoog, omdat deze schadepost niet voldoende is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw refereert zich wat betreft de gevorderde kosten voor de uitvaart en de urn aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de toekomstige kosten voor de behandeling bij de psycholoog, omdat deze schadepost niet is onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar een materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 3.348,00 (zijnde de kosten voor de uitvaart en de urn). Dit deel van de vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt niet betwist. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit 1. De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. De rechtbank merkt op dat onduidelijk is wanneer de gevorderde schadeposten zijn ontstaan. De rechtbank zal als ingangsdatum voor de wettelijke rente de datum hanteren waarop de vordering is ingediend, te weten 11 oktober 2022.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schadepost ‘toekomstige kosten voor de behandeling bij de psycholoog’, omdat deze schadepost niet is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering enkel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag van algehele betaling.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is getuige geweest van de moord op [slachtoffer 1] (feit 1) en het slachtoffer van een poging zware mishandeling (feit 2). Zij heeft een bedrag van € 5.598,63 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 24,60 aan reiskosten, € 47,79 aan kosten voor het opvragen van medische informatie, € 1.924,24 aan ‘diverse materiële kosten’, € 1.165,00 aan huishoudelijke hulp en € 2.500,00 aan verlies aan verdienvermogen. Daarnaast heeft zij een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade (shockschade) gevorderd.
Tot slot vordert de benadeelde partij de gevorderde schadeposten te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank de gevorderde materiële en immateriële schade toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de gevorderde immateriële schade te matigen. De namens de benadeelde partij aangehaalde voorbeelden van uitspraken zijn niet vergelijkbaar, omdat het zaken betreft waarbij het ging om familieleden of partners van het vermoorde slachtoffer en de benadeelde partij dit niet is. Ook het feit dat de benadeelde partij last heeft gehad van de pers is verdachte niet aan te rekenen.
Wat betreft de gevorderde materiële kosten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de gevorderde schadeposten afzonderlijk hieronder bespreken.
Materiële schade
De rechtbank zal de schadeposten met betrekking tot de
reiskosten(€ 24,60) en ‘
diverse materiële kosten’ (€ 1.924,24) geheel toewijzen, omdat dit deel van de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt en niet wordt betwist. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten.
De post ‘
kosten voor het opvragen van medische informatie’(€ 47,79) zal de rechtbank afwijzen, omdat niet is onderbouwd dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met (een van) de bewezen verklaarde feiten. Een onderbouwing voor deze kosten ontbreekt in zijn geheel.
De post
huishoudelijke hulpacht de rechtbank slechts toewijsbaar tot een bedrag van
€ 735,00. Dit betreft het bedrag aan huishoudelijke hulp voor de eerste week na 1 februari 2022 en voor de vier weken dat de benadeelde partij is opgenomen in de Grote Beek (mede als gevolg van de bewezen verklaarde feiten). Deze opgevoerde kosten acht de rechtbank voldoende onderbouwd en staan in rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de overige gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp (€ 430,00) afwijzen, omdat onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met de bewezen verklaarde feiten.
De post ‘
verlies aan verdienvermogen’ziet op de maand februari 2022 en het tweede kwartaal van 2022 (waarin de benadeelde partij vier weken is opgenomen in de Grote Beek). De post ‘verlies aan verdienvermogen’ zal de rechtbank slechts toewijzen tot een bedrag van € 721,37.
De rechtbank acht voldoende gemotiveerd onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van haar opname van vier weken in de Grote Beek omzet van haar Bed & Breakfast heeft misgelopen. Het bedrag van € 721,37 betreft één derde van de door de benadeelde partij gestelde en onderbouwde misgelopen omzet in het tweede kwartaal van 2022 (zijnde
€ 2.164,11). De overige acht weken van dit tweede kwartaal acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Het is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre de gestelde misgelopen omzet in directe relatie staat tot de bewezen verklaarde feiten. Een verdere behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dit deel van de vordering (€ 1.442,74) dan ook niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering enkel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van het gestelde verlies aan omzet voor februari 2022 (€ 680,14) afwijzen. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat er in die periode boekingen waren die zij, zoals gesteld, heeft moeten afzeggen. Bovendien heeft de benadeelde partij bij de politie verklaard dat verdachte tot 24 februari 2022 in haar Bed & Breakfast zou verblijven en is niet gesteld of gebleken dat tot die periode niet was betaald door verdachte.
Concluderend, zal de rechtbank de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 3.405,21.
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen. De rechtbank merkt op dat de gevorderde schadeposten op verschillende momenten zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom als ingangsdatum voor de wettelijke rente de datum hanteren waarop de vordering is ingediend, te weten 10 oktober 2022.
Shockschade.
De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor (bij benadeelde partij [broer van slachtoffer 1] ) reeds uiteengezette juridisch kader moeten beoordelen of de benadeelde partij aanspraak kan maken op shockschade.
Gelet op dit juridisch kader is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij (hierna: [slachtoffer 2] ) aanspraak maakt op schokschade. De rechtbank licht dit toe.
[slachtoffer 2] was de directe getuige van de moord op [slachtoffer 1] (het primaire slachtoffer). [slachtoffer 2] is daarmee aan te merken als het secundaire slachtoffer.
[slachtoffer 2] heeft van dichtbij gezien dat verdachte bezig was [slachtoffer 1] op een gewelddadige manier te doden en zij heeft ook gezien dat verdachte de fatale messteek toebracht aan [slachtoffer 1] . Het vele bloed op het plaats delict, nota bene de Bed & Breakfast van [slachtoffer 2] , getuigt van een zeer wreed tafereel dat zich moet hebben afgespeeld op die bewuste 1 februari 2022. [slachtoffer 2] heeft zelfs geprobeerd verdachte ervan te weerhouden [slachtoffer 1] te doden, waarbij zij zelf ook gewond is geraakt aan onder meer haar hoofd en pols. Van haar pols had zij, getuige de brief van de neuroloog, in september 2022 nog steeds last. Dit fysieke leed valt in het niet met het geestelijk leed dat [slachtoffer 2] sinds de moord heeft ervaren. De rechtbank acht het, samen met de officier van justitie en de verdediging, evident dat [slachtoffer 2] door dit alles een hevige emotionele schok heeft opgelopen waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit geestelijk letsel is ook voldoende onderbouwd (en niet betwist). Ten aanzien van de aard en hechtheid van de relatie tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank dat Wetzels en verdachte al enkele maanden in de (kleine) Bed & Breakfast van Vromans verbleven, bij haar hun was deden en aldus een pand deelden. [slachtoffer 2] sprak hen in dat verband met enige regelmaat. Hun relatie ging echter ook verder dan dat, getuige het feit dat [slachtoffer 2] tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 19 oktober 2022 aanwezig was in kleding die zij van [slachtoffer 1] had gekregen.
Hoewel er daarmee onvoldoende gebleken is van een
zeernauwe relatie is de rechtbank van oordeel dat uit de onderlinge samenhang van de hiervoor benoemde gezichtspunten, waarbij bijzonder gewicht toekomt aan de twee eerstgenoemde gezichtspunten, voldoende aanleiding is om onrechtmatig handelen van verdachte jegens [slachtoffer 2] aan te nemen.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade (schokschade) is toegebracht. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van (de gevolgen van) de feiten, de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegekend en de impact die de feiten op de benadeelde partij hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken die namens de benadeelde partij naar voren zijn gebracht, niet vergelijkbaar zijn met hetgeen de benadeelde partij is overkomen. In die uitspraken gaat het om personen die familielid of partner zijn van het vermoorde slachtoffer. De benadeelde partij [slachtoffer 2] is dat niet.
De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 20.000,00 in dit geval billijk is. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 20.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag van algehele betaling. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal het overige gevorderde deel (€ 5.000,00) afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 (ten aanzien van de immateriële schadevergoeding) dan wel 10 oktober 2022 (ten aanzien van de materiële schadevergoeding) tot aan de dag van algehele betaling.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 38z, 45, 57, 60a, 289, 302 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
verklaart niet bewezen de aan verdachte onder feit 2 impliciet ten laste gelegde poging tot doodslag en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: