ECLI:NL:RBOBR:2022:4741

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
01/344296-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en veroordeling voor bedreiging, poging tot afpersing, wapenbezit en brandstichting

Op 1 november 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mensenhandel, bedreiging, poging tot afpersing, wapenbezit en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van mensenhandel, omdat niet was voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vonden in ander bewijs, waardoor de verdachte niet kon worden veroordeeld voor dit feit.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, meermalen gepleegd, en poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 december 2021 een kogel in de brievenbus van de slachtoffers had gedaan en hen via WhatsApp had bedreigd. Op 15 december 2021 heeft hij geprobeerd de slachtoffers te dwingen tot betaling van een bedrag van 25.000 euro door hen te intimideren.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en voor het opzettelijk in brand steken van een voertuig, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. Ook werden er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.344296.21
Datum uitspraak: 01 november 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 2001,
wonende te [adres2] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 april 2022, 8 april 2022, 24 juni 2022, 17 augustus 2022 en van 18 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 maart 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 oktober 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 december 2021, te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een zogeheten kogelbrief te sturen naar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans een kogel/patroon in de brievenbus van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/ [slachtoffer 3] te doen en/of te stoppen, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 2] via Whatsapp dreigend en/of schriftelijk de volgende woorden en/of teksten toe te voegen: “Hoi, er is vannacht een postbode langs geweest graag zou ik contact willen met je dochter niks meer niks minder. Mocht het zo zijn dat ik binnen 24 uur geen belletje van haar krijg zal ik verdere sancties moeten nemen zo wel is er niks aan de hand”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een onbekend gebleven verdachte op of omstreeks 8 december 2021, te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door- een zogeheten kogelbrief te sturen naar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans een kogel/patroon in de brievenbus van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te doen en/of te stoppen, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 8 december 2021, te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door .- aan die onbekend gebleven verdachte de naam en/of gegevens van die [slachtoffer 1] door te geven, en/of- die onbekend gebleven verdachte te informeren over het feit dat hij, verdachte, een vordering van 25.000 euro bij die [slachtoffer 1] heeft, en/of- die [slachtoffer 2] via Whatsapp dreigend en/of schriftelijk de volgende woorden en/of teksten toe te voegen: "Hoi, er is vannacht een postbode langs geweest graag zou ik contact willen met je dochter niks meer niks minder. Mocht het zo zijn dat ik binnen 24 uur geen belletje van haar krijg zal ik verdere sancties moeten nemen zo wel is er niks aan de hand", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van 25.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , toebehoorde(n)
- zich met [medeverdachte] , althans een ander, in de richting van de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft begeven, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft aangesproken, en/of

– (vervolgens) die [slachtoffer 2] dreigend, althans op intimiderende wijze, de woorden – zakelijk weergegeven – heeft toegevoegd: “Dat er nu een rekening openstaat van 25.000 euro en zij die moeten betalen” en/of “Als zij niet zouden betalen, dat er dan consequenties zouden volgen” en/of "dat hij, verdachte, de 'hoger hand' op hen af zou gaan sturen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed, door
- zich met [medeverdachte] , althans een ander, in de richting van de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft begeven, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft aangesproken, en/of

– (vervolgens) die [slachtoffer 2] dreigend, althans op intimiderende wijze, de woorden – zakelijk weergegeven – heeft toegevoegd: “Dat er nu een rekening openstaat van 25.000 euro en zij die moeten betalen” en/of “Als zij niet zouden betalen, dat er dan consequenties zouden volgen” en/of "dat hij, verdachte, de 'hoger hand' op hen af zou gaan sturen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.
hij op of omstreeks 24 december 2021 te Cuijk, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een omgebouwd gaspistool, van het merk BBM, model 315 Auto, kaliber 6.35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of bijbehorende patroonhouder, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- een of meerdere centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6.35 Geco, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 23 december 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of (onderdelen van) een personenauto/voertuig, te weten een Ford Transit Costum (met kenteken [kentekennummer 1] ),
ten gevolge waarvan voornoemd(e) personenauto/voertuig en/of een Skoda Fabia (met kenteken [kentekennummer 2] ), geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een of meer andere voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk- een Ford Transit Costum (met kenteken [kentekennummer 1] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander, en/of- een Skoda Fabia (met kenteken [kentekennummer 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 11 november 2021 te Uden en/of Veghel en/of Helmond en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] ,
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1] , en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard) en/of onder voornoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van voornoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde, en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] ,
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer 1] en/of
- het tegen die [slachtoffer 1] vertellen hoe gevaarlijk hij is en/of te vertellen wie zijn criminele contacten/vrienden zijn, en/of
- het haar stevig vastpakken, en/of
- het tonen van een vuurwapen in de auto,
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- (een) werkplek(ken) (laten) regelen/geregeld en/of
- één of meerdere advertentie(s) aangemaakt/gekocht ten behoeve van één of meerdere website(s) waarin/waarop die [slachtoffer 1] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of die advertentie(s) te (laten) onderhouden/beheren (waaronder begrepen het ‘’omhoog plaatsen’’) en/of
- contacten onderhouden met en/of afspraken gemaakt met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer 1] en/of afspraken gemaakt met die (potentiële) klanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan die [slachtoffer 1] met betrekking tot de door haar te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- instructie(s) en/of uitleg gegeven aan [slachtoffer 1] met betrekking tot de door haar/hen te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het begeleiden en/of vervoeren van die [slachtoffer 1] van en naar prostitutieplaatsen en/of
- condooms en/of glijmiddel en/of overige benodigdheden ter beschikking gesteld voor de prostitutiewerkzaamheden en/of
- bankrekening(en) (toebehorend aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s)) ter beschikking gesteld waar prostitutieklanten geld naar over moesten maken (wanneer zij niet contant wilden of konden betalen);

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en het Openbaar Ministerie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Ten aanzien van feit 5 (mensenhandel):
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dwangmiddelen heeft gebezigd teneinde aangeefster voor hem te laten werken in de prostitutie. Verdachte heeft daartoe gebruik gemaakt van feitelijkheden en de dreiging daarmee (te weten: door te vertellen hoe gevaarlijk hij was, wie zijn vrienden waren en door aangeefster stevig vast te pakken en haar boos aan te kijken). Daarbij heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van aangeefster. Aan het vereiste dat sprake is van handelingen die worden beschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, omdat verdachte contact met klanten heeft onderhouden en afspraken heeft gemaakt, een seksadvertentie heeft beheerd, haar heeft begeleid naar prostitutieplaatsen en zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de prostitutiebetalingen.
Daarnaast is volgens het Openbaar Ministerie sprake van (het oogmerk van) uitbuiting.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en daarom niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Bovendien is er voor de verklaring van aangeefster geen steunbewijs en kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting, het misbruik maken van een kwetsbare positie of van het gebruik van een dwangmiddel.
Het oordeel van de rechtbank:
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet heeft betwist dat aangeefster prostitutiewerk heeft verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij voor aangeefster in dat kader een seksadvertentie beheerde, afspraken met klanten heeft gemaakt en dat hij aangeefster bij het vervoer naar seksafspraken heeft vergezeld. Ook heeft hij verklaard dat hij inkomsten uit haar prostitutiewerk op zijn bankrekening heeft laten overmaken, waarvan hij een gedeelte aan aangeefster in contanten heeft uitgekeerd.
Verdachte heeft echter stellig ontkend dat hij aangeefster tot dit werk heeft gedwongen.
De rechtbank ziet zich bij de beoordeling van de tenlastelegging onder feit 5 “lid 1 onder 1”, “lid 1 onder 4” en “lid 1 onder 9” voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van enig dwangmiddel zoals genoemd in het eerste lid onder 1 van artikel 237f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij de beoordeling van de tenlastelegging onder feit 5 “lid 1 onder 6” moet de rechtbank beoordelen of aangeefster is uitgebuit, en zo ja, of verdachte opzet heeft gehad op die uitbuiting.
Artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9 Sr.
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging die is gebaseerd op artikel 273f, eerste lid, onder 1, 4 en 9 Sr is vereist dat wordt bewezen dat gebruik is gemaakt van een dwangmiddel.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat zij door verdachte gedwongen is tot prostitutiewerk. Verdachte heeft dat stellig ontkend.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is de enkele verklaring van één getuige (in dit geval de aangeefster) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Op grond van het voorgaande moet de rechtbank beoordelen of zich in het dossier voldoende bewijsmiddelen bevinden die de verklaring van aangeefster ondersteunen dat sprake is geweest van het gebruik van enig dwangmiddel.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor de verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft gedwongen tot het verrichten van prostitutiewerk.
Er zijn geen getuigenverklaringen die de lezing van aangeefster ondersteunen. Ook de overige stukken in het dossier bieden geen steun aan de verklaring van aangeefster dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een dwangmiddel.
In het dossier bevinden zich WhatsAppgesprekken tussen verdachte en aangeefster. Uit de inhoud en de toon van die gesprekken blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte enige dwang of druk, in welke vorm dan ook, op aangeefster heeft uitgeoefend om haar te bewegen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Evenmin komt uit die appjes naar voren dat aangeefster bang was voor verdachte en dat zij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had. Daartoe betrekt de rechtbank dat er diverse WhatsAppgesprekken zijn waarin aangeefster zelf verdachte benadert of hij al werk voor haar heeft geregeld, waarin zij het belang van het vinden van een goede werkplek benadrukt en waarin zij aangeeft ook alleen, zonder verdachte, naar afspraken te kunnen gaan.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vanwege het ontbreken van steunbewijs niet wettig kan worden bewezen dat verdachte een dwangmiddel heeft gebruikt. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dat ziet op de in artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9 Sr strafbaar gestelde gedragingen.
Artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6 Sr
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging die is gebaseerd op artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6, Sr, is (onder meer) vereist dat komt vast te staan dat het betrokken slachtoffer is uitgebuit. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit en dat er objectief gezien geen sprake was van een vrije keuze. Zoals hiervoor overwogen ontbreekt steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat zij tot prostitutie is gedwongen. Hetzelfde geldt voor de uitbuiting.
Er is naar het oordeel van de rechtbank hiervoor onvoldoende wettig bewijs, zodat verdachte ook van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat, omdat niet is voldaan aan het in artikel 342, tweede lid Sv voorgeschreven bewijsminimum, verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 5 aan verdachte ten laste is gelegd.

Bewijs

Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4:
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 primair is ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat verdachte hetgeen onder feit 1, feit 3 en feit 4 is ten laste gelegd, heeft begaan, maar dat niet kan worden bewezen dat verdachte- voor zover dit ten laste is gelegd- deze feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om dit feit niet in samenhang met de feiten 1 en 4 te beoordelen. Volgens de verdediging moet het gesprek dat verdachte met aangeefster en haar vader heeft gehad als een op zichzelf staand gesprek, worden bezien, waarbij hij hen op een rustige, niet-bedreigende of dwingende wijze heeft verzocht om hem € 25.000,- te betalen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
-Een verklaring van [slachtoffer 1] van 18 december 2021, (pag. 122);
-Een verklaring van [slachtoffer 3] van 21 december 2021, (pag. 204);
-Een verklaring van [slachtoffer 2] van 23 december 2021, (pag. 206);
Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 oktober 2022- zakelijk weergegeven- verklaard:
Het klopt dat ik in de nacht van 8 december 2021 een kogel in de brievenbus op het adres [adres] in Veghel, het adres van [slachtoffer 1] en haar ouders, heb gedaan. Ik heb daarna een WhatsApp-bericht gestuurd aan de vader van [slachtoffer 1] met de woorden:
“Hoi, er is vannacht een postbode langs geweest graag zou ik contact willen met je dochter niks meer niks minder. Mocht het zo zijn dat ik binnen 24 uur geen belletje van haar krijg zal ik verdere sancties moeten nemen zo wel is er niks aan de hand”.
De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen van dit feit overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet aanwijzingen in het dossier voor de aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte] op de plaats delict ten tijde van dit feit nu haar telefoon op dat moment heeft aangestraald op een mastlocatie nabij de plaats delict.
De rechtbank acht dit gegeven echter niet van zodanig gewicht dat hieruit een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte bij het plegen van het feit kan worden afgeleid. Verdachte heeft ontkend dat medeverdachte [medeverdachte] betrokken is geweest bij dit incident. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen van dit feit.
Ten aanzien van feit 2:
Een verklaring van [slachtoffer 1] van 18 december 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (pag. 123).
Op 15 december 's avonds wilde ik mijn auto stofzuigen. Ik zag toen dat een Audi op de hoek van de straat stopte. Ik zag dat [verdachte] uitstapte. [verdachte] is toen met mijn vader in gesprek gegaan. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij contact probeerde te krijgen met mij en dat hij daarom nu langskwam. [verdachte] wilde het hebben over de betalingsregeling. [verdachte] wil dat wij € 25.000,- betalen voor de zes blokken cocaïne die klaar staan in Curaçao. Mijn vader reageerde daarom dat wij dat niet gingen betalen. [verdachte] zei toen dat we moesten gaan uitzoeken hoe ik het dan zou moeten gaan betalen. Ik hoorde toen dat [verdachte] zei dat hij de 'hoger hand' op ons af zou gaan sturen en dat dit buiten zijn zaken zou zijn. [verdachte] bleef steeds doorgaan over die 25K, dat ik die moest betalen. Deze avond heeft [verdachte] gezegd dat hij voor 20 euro een jongen een kogel door onze brievenbus heeft laten gooien.
Een verklaring van [slachtoffer 2] van 23 december 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (pag. 207).
Op 15 december 2021 was ik buiten voor mijn woning de auto aan het stofzuigen. Ik zag dat er een zwarte Audi Al de straat in reed en ik zag dat er aan de bijrijderszijde iemand uitstapte. Mijn dochter vertelde mij dat dit [verdachte] betrof en dat de auto van zijn vriendin was. Mijn dochter heeft het gesprek met [verdachte] opgenomen. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe liep en hoorde dat hij mij aansprak. Ik hoorde hem zeggen dat hij dingen zou hebben geregeld en georganiseerd voor mijn dochter [slachtoffer 1] . Hij zei dat [slachtoffer 1] er vervolgens vanaf zou hebben gezien maar dat er nu een rekening open staat van 25.000 euro die wij zouden moeten betalen. Ik gaf aan dat ik er niks mee te maken zou hebben en dat ik het niet ga betalen. [verdachte] gaf aan dat andere mensen daar niet blij mee zouden zijn en dat die mensen pas "rustig" zouden zijn als er betaald zou worden. Als wij niet zouden betalen, dan zouden er consequenties volgen. Door zijn bedreigingen, letterlijk voor mijn woning en waar mijn dochter bij stond, kreeg ik de overtuiging dat als wij het bedrag van 25.000 euro niet zouden betalen, hij of de groepering waar hij voor zou werken, de bedreigingen werkelijk ten uitvoer zouden leggen.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 25 december 2021, inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (pag. 218-219).
Fragment 2: VID-20211223-WA0003.mp4 Ik hoor weer dezelfde mannen stemmen, deze zal ik weer omschrijven als man 1 en man 2. Ik hoor dat er het volgende wordt gezegd:
Man 2: " Dat wil ik betalen, dat heb ik niet. Ik werk iedere dag lang en hard om mijn rekeningen te kunnen betalen.
Man 1: "Ja ik geloof u ook zeker. Honderd procent."
Man 2: "Ja ik eehhh".
Man 1: "Maar er moet iets geregeld kunnen worden want met niks kan ik ook niks meer doen."
Man 2: "Nee."
Man 1: "Ik moet ook mensen te vriend houden en anders laat ik het ook gewoon los en laat ik gebeuren wat er gebeuren moet".
Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 oktober 2022- zakelijk weergegeven- verklaard:
Het klopt dat ik op 15 december 2021 naar de woning van [slachtoffer 1] en haar vader ben gegaan en tegen hen heb gezegd dat zij € 25.000,- aan mij moesten betalen.
Ik heb gezegd dat -als zij dit niet zouden betalen - dat ik het dan los zou laten en dat er ook anderen zijn die dan niet blij zouden zijn.
Ten aanzien van kwalificatie van het onder feit 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank kan uit de letterlijke bewoordingen die verdachte heeft geuit niet zonder meer afleiden dat hij met geweld heeft gedreigd zodat hij van het hem primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank beziet dit feit -anders dan door de verdediging is bepleit- wel in samenhang met de overige feiten die verdachte in het tijdsbestek van slechts één maand ten opzichte van aangevers heeft begaan. Verdachte is naar de woning van aangevers gereden en heeft hen op duidelijke toon medegedeeld dat er een bedrag van € 25.000,- betaald moest worden en dat hij mensen te vriend moest houden omdat hij “ het anders los zou laten en zou laten gebeuren wat er gebeuren moet”. Dit bezoek stond naar het oordeel van de rechtbank niet op zichzelf. Het gesprek tussen verdachte en aangevers vond plaats een week nadat verdachte een kogel in de brievenbus had gedaan en het bijbehorende WhatsApp-bericht had verstuurd. Dat incident zat nog vers in het geheugen van aangevers op het moment dat verdachte aan hen heeft medegedeeld dat er € 25.000,- moet worden betaald.
In dit verband acht de rechtbank de uitlatingen van verdachte dermate intimiderend dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een poging tot dwang om aangevers een bedrag van € 25.000,- aan hem te laten betalen.
Ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zijn vriendin [medeverdachte] ten tijde van dit feit in de auto zat en op hem bleef wachten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] en haar vader toevallig buiten zag staan en dat zijn vriendin niet op de hoogte was van de reden waarom verdachte uitstapte en [slachtoffer 1] en haar vader op straat aansprak.
De rechtbank acht deze aanwezigheid van [medeverdachte] niet zodanig van gewicht dat hieruit een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte bij het plegen van dit feit zou kunnen worden afgeleid.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen van dit feit.
Ten aanzien van feit 3:
-Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van verbalisant [verbalisant 2] van 25 december 2021 (pag. 47-52);
-Een proces-verbaal onderzoek wapen van verbalisant [verbalisant 3] van 21 april 2022 (pag. 211-213);
Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 oktober 2022- zakelijk weergegeven- verklaard:
Het vuurwapen van het merk BBM en de kogelpatronen, kaliber 6.35 Geco, die op 24 december 2021 bij de doorzoeking in de woning in Cuijk zijn aangetroffen, had ik voorhanden.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 4:
-Een verklaring van [slachtoffer 2] van 23 december 2021, (pag. 169);
-Een verklaring van [benadeelde] van 23 december 2021, (pag. 172);
-een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] van 23 december 2021 (pag. 322):
Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 oktober 2022- zakelijk weergegeven- verklaard:
Ik heb in de nacht van 23 december 2021 in Veghel een colafles met daarin brandbare vloeistof leeggegooid op de voorruit van de bedrijfswagen van de vader van [slachtoffer 1] .
Ik heb deze vloeistof toen aangestoken en zag dat er meteen een steekvlam ontstond.
Ik zag dat een andere auto die vlakbij geparkeerd stond ook vlam vatte.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet aanwijzingen in het dossier voor de aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte] op de plaats delict ten tijde van dit feit nu haar telefoon heeft aangestraald op een mastlocatie die ligt op de route naar de plaats delict. Ook is er DNA-materiaal van de medeverdachte op de dop van de op de plaats delict achtergebleven colafles aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij de colafles had gepakt uit de auto van medeverdachte - waardoor de aanwezigheid van haar DNA-materiaal kan worden verklaard- en verder dat zij haar telefoon in de auto had laten liggen.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte met betrekking tot dit feit.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen van dit feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 8 december 2021, te Veghel, gemeente Meierijstad, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een kogel in de brievenbus van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te doen, en
- vervolgens die [slachtoffer 2] via Whatsapp dreigend en schriftelijk de volgende woorden toe te voegen: “Hoi, er is vannacht een postbode langs geweest graag zou ik contact willen met je dochter niks meer niks minder. Mocht het zo zijn dat ik binnen 24 uur geen belletje van haar krijg zal ik verdere sancties moeten nemen, zo wel is er niks aan de hand”;
2.
op 15 december 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
door bedreiging met enige feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten afgifte van een geldbedrag van 25.000 euro, door
- zich in de richting van de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te begeven, en
- vervolgens die [slachtoffer 2] heeft aangesproken, en
- vervolgens die [slachtoffer 2] op intimiderende wijze, de woorden – zakelijk weergegeven – heeft toegevoegd: “Dat er nu een rekening openstaat van 25.000 euro en zij die moeten betalen” en “Als zij niet zouden betalen, dat er dan consequenties zouden volgen” en "dat hij, verdachte, de 'hoger hand' op hen af zou gaan sturen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 24 december 2021 te Cuijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een omgebouwd gaspistool, van het merk BBM, model 315 Auto, kaliber 6.35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en bijbehorende patroonhouder, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten

-meerdere centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6.35 Geco, voorhanden heeft gehad;

4.
op 23 december 2021 te Veghel, gemeente Meierijstad, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en (onderdelen van) een voertuig, te weten een Ford Transit Costum (met kenteken [kentekennummer 1] ),
ten gevolge waarvan voornoemd voertuig en een Skoda Fabia (met kenteken [kentekennummer 2] ),
geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4 en feit 5:
Een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met dien verstande dat het contactverbod van toepassing is met betrekking tot aangever, aangeefster en haar moeder.
Het Openbaar Ministerie heeft verzocht om tevens een contactverbod en een gebiedsverbod in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen voor de duur van 5 jaar, met een vervangende hechtenis van 2 weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de gestelde bijzondere voorwaarden, het uit te oefenen toezicht en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een kopie van de vordering van het Openbaar Ministerie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van niet langer dan 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen, waarbij tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden kan worden bevolen.
De verdediging acht oplegging van maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht niet noodzakelijk nu verdachte zelf aan heeft gegeven dat hij geen contact met de slachtoffers zal opnemen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 8 december 2021 schuldig gemaakt aan een schriftelijke bedreiging door een Whatsapp-bericht aan [slachtoffer 2] te versturen en een kogelpatroon in de brievenbus te doen op het adres van [slachtoffer 1] en haar ouders. Vervolgens heeft verdachte op 15 december 2021 geprobeerd om aangeefster [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] door middel van bedreiging te dwingen tot het betalen van een bedrag van 25.000 euro.
Op 23 december 2021 heeft verdachte ’s-nachts de bedrijfswagen van [slachtoffer 2] in brand gestoken, waarbij een personenauto van een buurtbewoner ook vlam heeft gevat.
Het behoeft geen betoog dat dit zeer ernstige feiten zijn. De slachtoffers van dergelijke feiten voelen zich zeer angstig en, zeker indien zoals hier de dreiging en intimidatie in en rond de woning plaatsvond, niet langer veilig in hun eigen huis.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is ook gebleken dat de gedragingen van verdachte een grote impact hebben op de slachtoffers. Aangever [slachtoffer 2] durft na de brandstichting niet meer in zijn slaapkamer te slapen, maar slaapt sindsdien iedere nacht beneden op de bank.
Verdachte heeft bij zijn handelen geen enkel rekening gehouden met het leed dat hij de slachtoffers teweeg heeft aangedaan. Verdachte heeft zijn eigen (geldelijk) belang vooropgesteld.
Ook heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende kogelpatronen voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Om die reden moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan vier ernstige strafbare feiten en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte- met zijn jeugdige leeftijd- dit soort zware delicten pleegt en dat hij ook bij de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting nauwelijks blijk heeft gegeven van mededogen met de slachtoffers.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS
oriëntatiepunten voor straftoemeting. Ten aanzien van de bedreiging met de kogelbrief en de onder feit 2 bewezenverklaarde dwang zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor bedreiging door het tonen van een vuurwapen. Hierbij geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van vier maanden.
Het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van één vuurwapen is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De rechtbank zal hierbij in strafverhogende zin rekening houden met de omstandigheid dat het een doorgeladen wapen betrof dat in de jaszak van verdachte zat en dat hij meerdere bijbehorende kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Ook voor opzettelijke brandstichtingen worden doorgaans aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
De rechtbank heeft op het strafblad van verdachte gezien dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Het strafblad heeft om die reden geen strafverzwarend effect.
De rechtbank is gelet op de ernst van de feiten en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank zal een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de door het Openbaar Ministerie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop het Openbaar Ministerie de strafeis heeft gebaseerd en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op zijn plaats, waarbij de rechtbank deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 10 maanden, voorwaardelijk zal opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om uitvoering te geven aan de voorwaarden die in het reclasseringsrapport van 13 oktober 2022 zijn opgesomd. Verdachte heeft met deze voorwaarden ingestemd. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het Openbaar Ministerie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op jonge leeftijd, in een tijdbestek van één maand, drie zeer heftige feiten heeft begaan. In het rapport van de reclassering van 13 oktober 2022 stelt de reclassering dat aan het strafbaar handelen van verdachte wellicht denkfouten en houdingsaspecten ten grondslag liggen waar nog weinig concrete ontwikkeling in plaats heeft kunnen vinden.
Gelet hierop, bestaat bij de rechtbank de ernstige vrees dat verdachte wederom soortgelijke delicten zal begaan.
Volgens de reclassering kan met begeleiding en interventies getracht worden het algemene recidiverisico en het risico op letsel in kaart te brengen en te beperken.
De rechtbank zal daarom bevelen dat op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregelen (contactverbod en gebiedsverbod)
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte -ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten- een contactverbod en gebiedsverbod als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal deze maatregelen opleggen voor de duur van 3 jaren, met een vervangende hechtenis van 2 weken per keer dat verdachte dit verbod overtreedt. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de slachtoffers. Daarom zal de rechtbank bevelen dat ook deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 7.238,88, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van de gevorderde immateriële schade en de materiële schadeposten eigen risico, gederfde inkomsten en de kosten voor medicatie. De verdediging heeft zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Her oordeel van de rechtbank.
Materiële schade
Reiskosten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade -te weten reiskosten die gemaakt zijn bij het doen van aangifte, het aanvullend verhoor en het gesprek met de wijkagent- heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
De vordering, ter hoogte van € 16,-, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten medicatie en eigen risico.
Voor de gevorderde vergoeding van materiële schade betreffende de kosten van de Oxazepam en het eigen risico van de zorgverzekering geldt dat een rechtstreeks verband tussen de gevorderde schade en de bewezenverklaarde feiten niet kan worden vastgesteld nu door de benadeelde partij niet is onderbouwd in hoeverre deze kosten zijn gemaakt of nog zullen worden gemaakt in het kader van de bewezenverklaarde feiten.
Reden waarom de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gederfde inkomsten.
Verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit waarop dit deel van de vordering betrekking heeft. De benadeelde partij dient daarom in de vordering
niet- ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij kan dit onderdeel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade.
Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, heeft de benadeelde partij in haar toelichting van 14 oktober 2022 de ten laste gelegde mensenhandel aan haar vordering ten grondslag gelegd. Ook de aangehaalde jurisprudentie ziet uitsluitend op voornoemd feit. Nu verdachte van deze beschuldiging wordt vrijgesproken, kan dit feit niet aan de vordering ten grondslag liggen.
Beoordeling in hoeverre de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten zal -nu dit niet nader door de benadeelde partij is onderbouwd- leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding; daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan; en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden;
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 38v, 45, 57, 157, 284 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair en onder feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1 primair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair:
poging tot een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

feit 4 primair:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straffen en maatregelen:
Straffen
t.a.v. feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4 primair:
een gevangenisstraf voor de duur van
24 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
10 maandenvoorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
-zich binnen drie dagen na invrijheidsstelling meldt bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088- 804 1504; veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt aan een gedragsinterventie nader te bepalen door de reclassering, zoals bijvoorbeeld de gedragsinterventie COVA (cognitieve vaardigheden) en/of de gedragsinterventie Werken aan Werk (praktische vaardigheden); de reclassering bepaalt welke training het precies wordt; veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
• [slachtoffer 1] , geboren [geboortejaar 2] 2001;
• [slachtoffer 2] , geboren [geboortejaar 3] 1969;
• [slachtoffer 3] , geboren [geboortejaar 4] 1968;
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht; de politie houdt toezicht op dit verbod;
- zich niet mag bevinden in het gebied zoals aangegeven op bijgevoegde kaart; het betreft een gebied met een straal van 5 kilometer rond de woning van de slachtoffers/aangevers; het verbod blijft van kracht gedurende de proeftijd zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht; de politie houdt toezicht op dit verbod;
- een nader te bepalen opleiding volgt en/of meewerkt aan het vinden en het behouden van dagbesteding; indien er geen passende betaalde dagbesteding kan worden gevonden, werkt veroordeelde mee aan onbetaalde dagbesteding; het aantal uur wordt bepaald door de reclassering, in overleg met de betrokken hulpverlening;
-veroordeelde werkt mee aan de adviezen voortkomende uit de gedragstraining, ook wanneer dit, indien aan de orde, meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling inhoudt;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Maatregelen
t.a.v. feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 4 primair:
Een contactverbod voor de duur van
3 jarensubsidiair 2 weken hechtenis;
dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
• [slachtoffer 1] , geboren [geboortejaar 2] 2001;
• [slachtoffer 2] , geboren [geboortejaar 3] 1969;
• [slachtoffer 3] , geboren [geboortejaar 4] 1968;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan; de duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
t.a.v. feit 1 primair, feit 2 subsidiair, feit 4 primair:
een gebiedsverbod voor de duur van
3 jarensubsidiair 2 weken hechtenis;
dit gebiedsverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 3 jaren zich niet zal ophouden in het gebied zoals aangegeven op bijgevoegde kaart; het betreft een gebied met een straal van
5 kilometerrond de woning van de slachtoffers/aangevers;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar is/zijn;
Schadevergoeding
t.a.v. feit 1 primair, feit 2 subsidiair:
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 16,-,bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 1 dag; de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
voormeld bedrag bestaat uit materiële schade; de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 16,-,bestaande uit materiële schade (de post reiskosten ad € 16,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2021;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige deel (de meer gevorderde vergoeding van materiële schade en de gevorderde vergoeding van immateriële schade) niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslag
verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
1. STK GSM;
1. STK Simkaart van zaktelefoon;
1. STK GSM;
1. STK GSM;
1. STK GSM;
1. STK GSM;
onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
2 STK Munitie 2 stuks kogelpatroon Geco;
1. STK Munitie;
teruggave inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
1. STK Jas aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.M. Kooijmans-de Kort, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 01 november 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoek “Clitheroe”, onderzoeknummer OB1R021143.