ECLI:NL:RBOBR:2022:4694

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
01/994132-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs van uitbuiting

Op 28 oktober 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel, specifiek uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsomstandigheden van de medewerkers bij het bedrijf slecht en maatschappelijk onaanvaardbaar waren, maar dat dit op zichzelf niet voldoende was om uitbuiting vast te stellen. Er was onvoldoende bewijs dat de medewerkers in omstandigheden verkeerden waarin zij geen andere keuze hadden dan zich te laten exploiteren. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de aard en duur van de tewerkstelling, de beloning en de omstandigheden waaronder de werknemers werkten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen voor bewezenverklaring van mensenhandel, en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de kosten van de partijen werden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994132-17
Datum uitspraak: 28 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2021, 8 februari 2022 en 28 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juli 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 februari 2022 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1 primair.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2015
tot en met 9 maart 2017 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
(een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] ,
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting van voornoemde perso(o)n(en)
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of misleiding en/of
een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die ander(en) zich beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en),
immers heeft hij en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n)
[slachtoffer 1] (1 april 2015 tot en met 12 augustus 2015) en/of [slachtoffer 2]
(25 april 2015 tot en met 15 augustus 2015)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] B.V. en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem/hen te laten slapen boven de (nieuwe)

wasserij en/of

- vervoerd door hem/hen op te halen van het vliegveld van Eindhoven en naar de

wasserij te brengen,

en/of
[slachtoffer 3] (1 oktober 2015 tot en met 9 maart 2017) en/of [slachtoffer 4]
(1 oktober 2015 tot 9 maart 2017)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] B.V. en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem en/of haar te laten slapen boven de

(nieuwe) wasserij,

terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4]
- geen zelfstandige woonruimte had(den) en/of
- de Nederlandse taal niet sprak(en) en/of
- geen ervaring had(den) op de Nederlandse arbeidsmarkt en/of
- € 30 en/of € 35 per gewerkte dag van 11 uren werd(en) beloofd,
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
hij en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voornoemd ertoe
heeft/hebben verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor de B.V. en/of diens mededader(s) in de
[bedrijf 1] en/of
- met gevaarlijke/bijtende stoffen te werken en/of
- werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het

wettelijk verplichte minimumloon,

en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] (deels) werd ingehouden en/of
-dat de werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald en/of
-dat bij ziekte niet werd uitbetaald.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
[bedrijf 2] B.V., verder te noemen 'de B.V.', op één of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 9 maart 2017 in de gemeente
Eindhoven, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
A.
(een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] ,
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting van voornoemde perso(o)n(en)
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of misleiding en/of
een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die ander(en) zich beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en),
immers heeft de B.V. en/of haar mededader(s)
[slachtoffer 1] (1 april 2015 tot en met 12 augustus 2015) en/of [slachtoffer 2]
(25 april 2015 tot en met 15 augustus 2015)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] B.V. en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem/hen te laten slapen boven de (nieuwe)

wasserij en/of

- vervoerd door hem/hen op te halen van het vliegveld van Eindhoven en naar de

wasserij te brengen,

en/of
[slachtoffer 3] (1 oktober 2015 tot en met 9 maart 2017) en/of [slachtoffer 4]
(1 oktober 2015 tot 9 maart 2017)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] B.V. en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem en/of haar te laten slapen boven de

(nieuwe) wasserij,

terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4]
- geen zelfstandige woonruimte had(den) en/of
- de Nederlandse taal niet sprak(en) en/of
- geen ervaring had(den) op de Nederlandse arbeidsmarkt en/of
- € 30 en/of € 35 per gewerkte dag van 11 uren werd(en) beloofd,
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
de B.V. en/of diens mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voornoemd ertoe heeft/hebben
verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor de B.V. en/of diens mededader(s) in de
[bedrijf 1] en/of
- met gevaarlijke/bijtende stoffen te werken en/of
- werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het

wettelijk verplichte minimumloon,

en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] (deels) werd ingehouden en/of
-dat de werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald en/of
-dat bij ziekte niet werd uitbetaald,
hebbende hij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
(telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft op gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit pleidooi heeft de verdediging overeenkomstig de pleitnota aangevoerd dat de strafbare feiten vastgelegd in artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Wetboek van Strafrecht (Sr) niet bewezen kunnen worden verklaard. Kort gezegd komt het betoog erop neer dat geen sprake is geweest van een middel als bedoeld in artikel 273f lid 1 onder 1 en onder 4 Sr en het opzet op misbruik en het oogmerk van uitbuiting ontbreken. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor het ten laste gelegde, omdat hij niet als (mede)pleger dan wel als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt.

Vrijspraak.

Juridisch kader
De primair en subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen zijn toegesneden op de in artikel 273f, lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr neergelegde strafbare feiten van mensenhandel. Deze bepalingen luidden, voor zover hier van belang, in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft als volgt:
Als schuldig aan mensenhandel wordt (…) gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, (…) een andere feitelijkheid of door dreiging met (…) een andere feitelijkheid, door (…) misleiding, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of door misbruik van een kwetsbare positie (…) werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander; (…)
4°. degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (…) dan wel onder de onder 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt; (…)
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.
Vooropgesteld moet worden dat het in artikel 273f, lid 1, Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de niet-limitatieve opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Dit laat onverlet dat volgens vaste rechtspraak van uitbuiting in het kader van het verrichten van arbeid of diensten ook sprake kan zijn indien men daartoe niet is gedwongen of verplicht.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Uitbuiting houdt verband met het belang van het individu op behoud van lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Daarmee heeft mensenhandel betrekking op de excessen in gevallen van misbruik in een arbeids- of dienstrelatie. Door deze graadmeter valt niet elk misbruik in een arbeids- of dienstrelatie onder het bereik van mensenhandel. Gedwongen arbeid of diensten, slavernij of met slavernij te vergelijken praktijken vallen onder mensenhandel wanneer iemand werkt onder significant slechtere omstandigheden en tegen een fors lager loon dan dat van mondige werknemers, terwijl de keuzevrijheid ontbreekt om zich te onttrekken aan die situatie. Anders gezegd wordt het slachtoffer bij arbeidsuitbuiting in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Dat het wetsartikel niet bedoeld is voor elk misbruik van een arbeids- of dienstrelatie blijkt ook wel uit de plaatsing van het wetsartikel, namelijk in Titel XVII Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, vóór het artikel over slavenhandel (artikel 274 Sr), en blijkt ook uit de strafmaat bestaande uit een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of een geldboete van de vijfde categorie.
De beoordeling.
Ten aanzien van artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr
De rechtbank overweegt dat voor bewezenverklaring van het op grond van artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr ten laste is gelegd, sprake dient te zijn van (het oogmerk van) ‘uitbuiting’. Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van uitbuiting is de tenlastelegging leidend.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ten laste gelegd, de feitelijke omstandigheden waaruit de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie bestond, erin gelegen waren dat de genoemde personen werden verplicht tot:
  • het verrichten van werkzaamheden voor een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag;
  • het verrichten van werkzaamheden tegen een arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk verplichte minimumloon (zonder betaling van vakantiegeld en overuren, doorbetaling bij ziekte en waarbij inhoudingen plaatsvonden, zoals voor huisvesting);
  • het werken met gevaarlijke/bijtende stoffen.
De rechtbank concludeert dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in elk geval de eerste twee genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan. De personen genoemd in de tenlastelegging hebben een groot aantal dagen per week (in elk geval 6 dagen), een groot aantal uren per dag (in elk geval van 9.00 uur tot 20.00 uur) werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] , een autowasserij, waarbij zij auto’s met de hand wasten met behulp van door de werkgever beschikbaar gestelde schoonmaakmiddelen, tegen een arbeidsbeloning ver onder het wettelijk verplichte minimumloon. Aangevers kregen een dagloon van maximaal € 35,-- , ongeacht het aantal uren dat zij werkten. Dat dagloon kregen zij maandelijks contant uitbetaald, waarbij in elk geval een bedrag voor huisvesting (€ 250,-- per maand) werd ingehouden, evenals eerder uitgekeerde voorschotten op het salaris. Bij ziekte kregen aangevers niet doorbetaald.
Dat de door de werkgever beschikbaar gestelde schoonmaakmiddelen gevaarlijke/bijtende stoffen waren, acht de rechtbank weliswaar voorstelbaar, nu het ging om het reinigen van auto’s, inclusief velgen, maar het dossier bevat geen objectief gegeven over hun samenstelling, aard, werkzaamheid en de met het gebruik gepaard gaande risico’s. De rechtbank kan daarom op basis van het dossier niet vaststellen dat sprake was van het werken met gevaarlijke/bijtende stoffen. De rechtbank zal haar oordeel baseren op de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden uit de tenlastelegging en overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsomstandigheden waarin de medewerkers bij [bedrijf 1] werkten slecht en maatschappelijk onaanvaardbaar waren. Het werken gedurende meer dan vijf dagen per week en meer dan 8 uren per dag tegen een beloning die ligt onder het wettelijk minimumloon beoordeelt de rechtbank, gemeten aan in Nederland geldende maatstaven, als maatschappelijk gezien onacceptabel. De rechtbank is eveneens van oordeel dat [bedrijf 1] als werkgever in zijn algemeenheid tekort is geschoten in het scheppen van een fatsoenlijk, veilig werkklimaat, waarbij personen, binnen een werkgever-werknemer relatie, op een gepaste wijze worden bejegend, volgens in Nederland geldende normen van goed werkgeverschap. Echter, de omstandigheden zoals ten laste gelegd kunnen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat sprake is geweest van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr niet dragen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het stelselmatig onderbetaald werken van een groot aantal uren en dagen op zichzelf beschouwd niet zonder meer leidt tot arbeidsuitbuiting, en dat overige omstandigheden die daar mogelijk aan zouden kunnen bijdragen niet in de tenlastelegging zijn opgenomen. Zoals hiervoor al benadrukt, valt niet elk misbruik in een arbeids- of dienstrelatie onder het bereik van mensenhandel. Het gaat om de excessen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van dergelijke excessen dient de tenlastelegging als uitgangspunt, waarin als verfeitelijking van uitbuiting is opgenomen: het aantal uren en dagen waarop gewerkt is, de beloning daarvoor en het werken met bijtende/gevaarlijke stoffen.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat vaker dan incidenteel sprake was van extreem lange werkdagen (het werken tot na 20:00 uur) en (dus) een extreem lange werkweek. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat aangevers soms wekenlang achterelkaar moesten werken zonder enige vrije dag. Op basis van de notitieboekjes van medeverdachte [medeverdachte] , waarin onder meer werd bijgehouden hoeveel de werknemers maandelijks uitbetaald kregen, blijkt dat aangevers gemiddeld 25-26 dagen per maand werkten, hetgeen betekent dat ze weliswaar weinig, maar toch enige vrije dagen hadden. Daarbij overweegt de rechtbank dat, voordat aangevers besloten om bij [bedrijf 1] te gaan werken, aan hen kenbaar was gemaakt dat zij 6 dagen per week moesten werken van 9 tot 20 uur voor een dagloon van eerst € 30,-- en na twee weken € 35,--.
Daarnaast is onvoldoende duidelijk dat de (werk)omstandigheden zeer slecht waren. Zoals hierboven al is overwogen, is er onvoldoende informatie om vast te stellen dat de werkomstandigheden onveilig waren vanwege het werken met gevaarlijke stoffen en zonder beschermende kleding. Door getuigen is hierover verschillend verklaard. Daarnaast kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat de huisvesting ondermaats was. Zo verbleven aangevers/getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , als koppel, samen op een kamer boven de wasserij, en hadden zij de beschikking over de benodigde (sanitaire) voorzieningen. Ook komt uit het dossier naar voren dat werknemers zelf accommodatie regelden en daar verbleven (hetgeen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ook enige tijd hebben gedaan). Werknemers waren dus niet verplicht om via [bedrijf 1] accommodatie af te nemen.
Ook is het de rechtbank onvoldoende gebleken dat de personen genoemd in de tenlastelegging in omstandigheden zijn gebracht of gehouden, waarin zij geen andere keuze hadden dan zich te laten exploiteren. De rechtbank wijst erop dat aangevers/getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in 2012 en 2013 al gedurende meer dan een jaar voor [bedrijf 1] hebben gewerkt, daar zijn vertrokken en voor andere werkgevers in Nederland zijn gaan werken, en vervolgens in 2015 beiden wederom werkzaamheden zijn gaan verrichten voor [bedrijf 1] tegen de voor hen bekende voorwaarden zoals uren en beloning en onder de voor hen bekende omstandigheden als huisvesting en werkplek. Ook zijn zij in de periode dat zij voor [bedrijf 1] werkten wel eens op vakantie gegaan naar Hongarije. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat zij vrij waren om te vertrekken, kennelijk ook over de (financiële) middelen beschikten om terug te gaan naar hun thuisland en ervaring hadden op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Evenzeer ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde omstandigheden niet de conclusie kunnen dragen dat sprake was van het ontbreken van enige reële keuzemogelijkheid, anders dan zich te laten exploiteren door te werken voor [bedrijf 1] . Daarbij is eveneens onvoldoende gebleken van aan hen opgelegde beperkingen op sociaal-maatschappelijk vlak, die hen hebben verhinderd zich aan de betreffende werksituatie te onttrekken, zoals het innemen van hun paspoorten, een verbod om zich te begeven buiten de woning waar zij gehuisvest waren of contact te onderhouden met anderen dan de personen uit hun werkomgeving. Daarbij komt dat zij een aanspreekpunt hadden op de werkvloer, medeverdachte [medeverdachte] , die ook als tolk Hongaars-Engels voor hen fungeerde. Evenmin is bij hen gebleken van een sociaal-financieel isolement. Weliswaar werd gestart met een schuld (vanwege huisvesting en een maand borg dat werd ingehouden op het salaris), maar uit hun verklaringen blijkt ook dat, wanneer zij er om vroegen, een voorschot op hun salaris uitbetaald kregen.
Blijkens het dossier is door enkele werknemers weliswaar aangifte gedaan van op hen toegepast geweld, welke omstandigheid relevant kan zijn bij de beoordeling of sprake is van een uitbuitingssituatie, maar dit is niet opgenomen in de tenlastelegging, zodat de rechtbank die omstandigheid bij de vraag of sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting niet zal meenemen.
Alles overziend kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de tenlastelegging geen uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr oplevert, kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van het op grond van artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr ten laste gelegde.
Conclusie ten aanzien van primair en subsidiair ten laste gelegde.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de primair en subsidiair ten laste gelegde mensenhandel niet bewezen kan worden geacht, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld. De rechtbank spreekt verdachte vrij.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
BESLISSING:
T.a.v. primair, subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2022.