ECLI:NL:RBOBR:2022:4691

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
01/997582-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van valsheid in geschrift en vrijspraak van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met een ander meermalen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door het opmaken en laten opmaken van valse arbeidsovereenkomsten en salarisstroken. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarbij rekening is gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank kwam echter niet tot een bewezenverklaring van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde mensenhandel. De rechtbank overwoog dat, hoewel de arbeidsomstandigheden slecht waren en de beloning onder het wettelijk minimumloon lag, niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van uitbuiting in de zin van de wet. De rechtbank benadrukte dat niet elk misbruik in een arbeidsrelatie onder mensenhandel valt en dat er sprake moet zijn van excessen. De verdachte werd vrijgesproken van de mensenhandel, maar de valsheid in geschrift werd wel bewezen verklaard, wat leidde tot de opgelegde taakstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997582-16
Datum uitspraak: 28 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2021, 8 februari 2022 en 28 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juli 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 februari 2022 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair.
Zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2015
tot en met 9 maart 2017 in de gemeente Eindhoven, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A.
(een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] ,
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting van voornoemde perso(o)n(en) en/of
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of misleiding en/of
een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die ander(en) zich beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en),
immers heeft zij en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n)
[slachtoffer 1] (1 april 2015 tot en met 12 augustus 2015) en/of [slachtoffer 2]
(25 april 2015 tot en met 15 augustus 2015)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem/hen te laten slapen boven de (nieuwe)

wasserij en/of

- vervoerd door hem/hen op te halen van het vliegveld van Eindhoven en naar de

wasserij te brengen,

en/of
[slachtoffer 3] (1 oktober 2015 tot en met 9 maart 2017) en/of [slachtoffer 4]
(1 oktober 2015 tot 9 maart 2017)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem en/of haar te laten slapen boven de

(nieuwe) wasserij,

terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4]
- geen zelfstandige woonruimte had(den) en/of
- de Nederlandse taal niet sprak(en) en/of
- geen ervaring had(den) op de Nederlandse arbeidsmarkt en/of
- € 30 en/of € 35 per gewerkte dag van 11 uren werd(en) beloofd,
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
zij en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voornoemd ertoe
heeft/hebben verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor de B.V. en/of diens mededader(s) in de
[bedrijf 1] en/of
- met gevaarlijke/bijtende stoffen te werken en/of
- werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het

wettelijk verplichte minimumloon,

en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] (deels) werd ingehouden en/of
-dat de werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald en/of
-dat bij ziekte niet werd uitbetaald;
t.a.v. feit 1 subsidiair:
[bedrijf 2] , verder te noemen 'de B.V.', op één of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 9 maart 2017 in de gemeente
Eindhoven, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
A.
(een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] ,
(sub 1)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie
heeft geworven en/of gehuisvest en/of heeft vervoerd en/of heeft opgenomen met
het oogmerk van uitbuiting van voornoemde perso(o)n(en)
(sub 4)
door dwang en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met een andere
feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of misleiding en/of
een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die ander(en) zich beschikbaar zou stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en),
immers heeft de B.V. en/of haar mededader(s)
[slachtoffer 1] (1 april 2015 tot en met 12 augustus 2015) en/of [slachtoffer 2]
(25 april 2015 tot en met 15 augustus 2015)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem/hen te laten slapen boven de (nieuwe)

wasserij en/of

- vervoerd door hem/hen op te halen van het vliegveld van Eindhoven en naar de

wasserij te brengen,

en/of
[slachtoffer 3] (1 oktober 2015 tot en met 9 maart 2017) en/of [slachtoffer 4]
(1 oktober 2015 tot 9 maart 2017)
- geworven door informatie te verstrekken over de (werk)omstandigheden bij

[bedrijf 1] en/of

- gehuisvest en/of opgenomen door hem en/of haar te laten slapen boven de

(nieuwe) wasserij,

terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4]
- geen zelfstandige woonruimte had(den) en/of
- de Nederlandse taal niet sprak(en) en/of
- geen ervaring had(den) op de Nederlandse arbeidsmarkt en/of
- € 30 en/of € 35 per gewerkte dag van 11 uren werd(en) beloofd,
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat
de B.V. en/of diens mededader(s) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voornoemd ertoe heeft/hebben
verplicht:
- een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag,
werkzaamheden te verrichten voor de B.V. en/of diens mededader(s) in de
[bedrijf 1] en/of
- met gevaarlijke/bijtende stoffen te werken en/of
- werkzaamheden te verrichten tegen een arbeidsbeloning ver beneden het

wettelijk verplichte minimumloon,

en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting heeft bestaan uit:
-dat het loon van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] (deels) werd ingehouden en/of
-dat de werkzaamheden ver beneden het wettelijk verplichte minimum loon en
vakantiegeld werden betaald en/of
-dat overuren niet werden uitbetaald en/of
-dat bij ziekte niet werd uitbetaald,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
(telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en).
t.a.v. feit 2 primair:
Zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
de maand januari 2014 tot en met de maand maart 2016, in de gemeente
Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de
(aan de salarisadministrateur ter beschikking gestelde) personeels- en/of
salarisadministratie, althans loonadministratie van de B.V., zijnde (een)
(samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig
feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen
opmaken en/of heeft doen vervalsen, (telkens) met het oogmerk om die/dat
(samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
hebbende zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) toen
aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (kas)administratie voornoemd
opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken:
A.
- een arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2014 op naam van [slachtoffer 5] voor
de periode 4 augustus 2014 tot 4 februari 2015 met een bruto salaris van 8,92
per gewerkt uur (DOC-041-01) en/of
- een arbeidsovereenkomst van 12 augustus 2014 op naam van [slachtoffer 6] voor
de periode 22 augustus 2014 tot 12 februari 2015 met een bruto salaris van
8,92 per gewerkt uur (DOC-042-01) en/of
- een arbeidsovereenkomst van 18 oktober 2015 op naam van [slachtoffer 4] voor
de periode 18 oktober 2015 tot en met 18 april 2016 met een bruto salaris van
8,92 per gewerkt uur (DOC-010-01)
zulks terwijl die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4]
voornoemd in werkelijkheid geen uurloon ontvingen en/of minder loon ontvingen
dan op de arbeidsovereenkomst(en) vermeld,
B.
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 7] over de periode 1 januari 2014
tot en met 31 januari 2014 met een basisuurloon van 9,03 en een - per kas -
uit te betalen netto bedrag van 1035,79 (DOC-047-07) en/of
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 8] over de periode 1 augustus 2015
tot 31 augustus 2015 met een basisuurloon van 9,16 en een uit te betalen
netto bedrag van 425,90 (DOC-049-07) en/of
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 3] over de periode 1 maart 2016
tot en met 31 maart 2016 met een basisuurloon van 9,26 en een - per kas - uit
te betalen netto bedrag van 818,65 (DOC-009-07),
zulks terwijl die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 3] voornoemd in
werkelijkheid minder loon kregen uitbetaald dan op de salarisspecificatie(s)
vermeld;
t.a.v. feit 2 subsidiair:
[bedrijf 2] , verder te noemen 'de B.V.', op één of meerdere tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van de maand januari 2014 tot en met de
maand maart 2016, in de gemeente Eindhoven en/of (elders) in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een deel van) de (aan de salarisadministrateur ter
beschikking gestelde) personeels- en/of salarisadministratie, althans
loonadministratie van de B.V., zijnde (een) (samenstel van) geschrift(en)
die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen
opmaken en/of heeft doen vervalsen, (telkens) met het oogmerk om die/dat
(samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
hebbende de B.V. toen aldaar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd
met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die administratie
voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen opnemen en/of verwerken:
A.
- een arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2014 op naam van [slachtoffer 5] voor
de periode 4 augustus 2014 tot 4 februari 2015 met een bruto salaris van 8,92
per gewerkt uur (DOC-041-01) en/of
- een arbeidsovereenkomst van 12 augustus 2014 op naam van [slachtoffer 6] voor
de periode 22 augustus 2014 tot 12 februari 2015 met een bruto salaris van
8,92 per gewerkt uur (DOC-042-01) en/of
- een arbeidsovereenkomst van 18 oktober 2015 op naam van [slachtoffer 4] voor
de periode 18 oktober 2015 tot en met 18 april 2016 met een bruto salaris van
8,92 per gewerkt uur (DOC-010-01)
zulks terwijl die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4]
voornoemd in werkelijkheid geen uurloon ontvingen en/of minder loon ontvingen
dan op de arbeidsovereenkomst(en) vermeld,
B.
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 7] over de periode 1 januari 2014
tot en met 31 januari 2014 met een basisuurloon van 9,03 en een - per kas -
uit te betalen netto bedrag van 1035,79 (DOC-047-07) en/of
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 8] over de periode 1 augustus 2015
tot 31 augustus 2015 met een basisuurloon van 9,16 en een uit te betalen
netto bedrag van 425,90 (DOC-049-07) en/of
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 3] over de periode 1 maart 2016
tot en met 31 maart 2016 met een basisuurloon van 9,26 en een - per kas - uit
te betalen netto bedrag van 818,65 (DOC-009-07),
zulks terwijl die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 3] voornoemd in
werkelijkheid minder loon kregen uitbetaald dan op de salarisspecificatie(s)
vermeld,
hebbende zij, verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot die/dat feit(en) en/of
(telkens) feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft de verdediging ter terechtzitting een preliminair verweer gevoerd. De rechtbank heeft dit verweer ter terechtzitting gemotiveerd afgewezen en volstaat in het vonnis met een verwijzing naar het proces-verbaal ter terechtzitting omtrent die beslissing. De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit pleidooi heeft de verdediging overeenkomstig de pleitnota en met verwijzing naar het pleidooi van de raadslieden van de medeverdachten aangevoerd dat geen sprake is van arbeidsuitbuiting. Als wel sprake zou zijn van arbeidsuitbuiting, dan kan verdachte niet als (mede)pleger of feitelijk leidinggevende worden aangemerkt, maar zou zij op grond van de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie als slachtoffer moeten worden aangemerkt.

Het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader
De primair en subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde gedragingen zijn toegesneden op de in artikel 273f, lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr neergelegde strafbare feiten van mensenhandel. Deze bepalingen luidden, voor zover hier van belang, in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft als volgt:
Als schuldig aan mensenhandel wordt (…) gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, (…) een andere feitelijkheid of door dreiging met (…) een andere feitelijkheid, door (…) misleiding, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of door misbruik van een kwetsbare positie (…) werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander; (…)
4°. degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (…) dan wel onder de onder 1 genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt; (…)
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander.
Vooropgesteld moet worden dat het in artikel 273f, lid 1, Sr voorkomende bestanddeel ‘uitbuiting’ in de wet niet is gedefinieerd, anders dan door de niet-limitatieve opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Dit laat onverlet dat volgens vaste rechtspraak van uitbuiting in het kader van het verrichten van arbeid of diensten ook sprake kan zijn indien men daartoe niet is gedwongen of verplicht.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Uitbuiting houdt verband met het belang van het individu op behoud van lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Het gaat bij uitbuiting om schending van fundamentele mensenrechten. Daarmee heeft mensenhandel betrekking op de excessen in gevallen van misbruik in een arbeids- of dienstrelatie. Door deze graadmeter valt niet elk misbruik in een arbeids- of dienstrelatie onder het bereik van mensenhandel. Gedwongen arbeid of diensten, slavernij of met slavernij te vergelijken praktijken vallen onder mensenhandel wanneer iemand werkt onder significant slechtere omstandigheden en tegen een fors lager loon dan dat van mondige werknemers, terwijl de keuzevrijheid ontbreekt om zich te onttrekken aan die situatie. Anders gezegd wordt het slachtoffer bij arbeidsuitbuiting in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Dat het wetsartikel niet bedoeld is voor elk misbruik van een arbeids- of dienstrelatie blijkt ook wel uit de plaatsing van het wetsartikel, namelijk in Titel XVII Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, vóór het artikel over slavenhandel (artikel 274 Sr), en blijkt ook uit de strafmaat bestaande uit een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of een geldboete van de vijfde categorie.
De beoordeling.
Ten aanzien van artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr
De rechtbank overweegt dat voor bewezenverklaring van het op grond van artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr ten laste is gelegd, sprake dient te zijn van (het oogmerk van) ‘uitbuiting’. Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van uitbuiting is de tenlastelegging leidend.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ten laste gelegd, de feitelijke omstandigheden waaruit de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie bestond, erin gelegen waren dat de genoemde personen werden verplicht tot:
  • het verrichten van werkzaamheden voor een groot aantal dagen per week, een groot aantal uren per dag;
  • het verrichten van werkzaamheden tegen een arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk verplichte minimumloon (zonder betaling van vakantiegeld en overuren, doorbetaling bij ziekte en waarbij inhoudingen plaatsvonden, zoals voor huisvesting);
  • het werken met gevaarlijke/bijtende stoffen.
De rechtbank concludeert dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat in elk geval de eerste twee genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan. De personen genoemd in de tenlastelegging hebben een groot aantal dagen per week (in elk geval 6 dagen), een groot aantal uren per dag (in elk geval van 9.00 uur tot 20.00 uur) werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] , een autowasserij, waarbij zij auto’s met de hand wasten met behulp van door de werkgever beschikbaar gestelde schoonmaakmiddelen, tegen een arbeidsbeloning ver onder het wettelijk verplichte minimumloon. Aangevers kregen een dagloon van maximaal € 35,-- , ongeacht het aantal uren dat zij werkten. Dat dagloon kregen zij maandelijks contant uitbetaald, waarbij in elk geval een bedrag voor huisvesting (€ 250,-- per maand) werd ingehouden, evenals eerder uitgekeerde voorschotten op het salaris. Bij ziekte kregen aangevers niet doorbetaald.
Dat de door de werkgever beschikbaar gestelde schoonmaakmiddelen gevaarlijke/bijtende stoffen waren, acht de rechtbank weliswaar voorstelbaar, nu het ging om het reinigen van auto’s, inclusief velgen, maar het dossier bevat geen objectief gegeven over hun samenstelling, aard, werkzaamheid en de met het gebruik gepaard gaande risico’s. De rechtbank kan daarom op basis van het dossier niet vaststellen dat sprake was van het werken met gevaarlijke/bijtende stoffen. De rechtbank zal haar oordeel baseren op de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden uit de tenlastelegging en overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsomstandigheden waarin de medewerkers bij [bedrijf 1] werkten slecht en maatschappelijk onaanvaardbaar waren. Het werken gedurende meer dan vijf dagen per week en meer dan 8 uren per dag tegen een beloning die ligt onder het wettelijk minimumloon beoordeelt de rechtbank, gemeten aan in Nederland geldende maatstaven, als maatschappelijk gezien onacceptabel. De rechtbank is eveneens van oordeel dat [bedrijf 1] als werkgever in zijn algemeenheid tekort is geschoten in het scheppen van een fatsoenlijk, veilig werkklimaat, waarbij personen, binnen een werkgever-werknemer relatie, op een gepaste wijze worden bejegend, volgens in Nederland geldende normen van goed werkgeverschap. Echter, de omstandigheden zoals ten laste gelegd kunnen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat sprake is geweest van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr niet dragen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het stelselmatig onderbetaald werken van een groot aantal uren en dagen op zichzelf beschouwd niet zonder meer leidt tot arbeidsuitbuiting, en dat overige omstandigheden die daar mogelijk aan zouden kunnen bijdragen niet in de tenlastelegging zijn opgenomen. Zoals hiervoor al benadrukt, valt niet elk misbruik in een arbeids- of dienstrelatie onder het bereik van mensenhandel. Het gaat om de excessen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van dergelijke excessen dient de tenlastelegging als uitgangspunt, waarin als verfeitelijking van uitbuiting is opgenomen: het aantal uren en dagen waarop gewerkt is, de beloning daarvoor en het werken met bijtende/gevaarlijke stoffen.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat vaker dan incidenteel sprake was van extreem lange werkdagen (het werken tot na 20:00 uur) en (dus) een extreem lange werkweek. Ook kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat aangevers soms wekenlang achterelkaar moesten werken zonder enige vrije dag. Op basis van de notitieboekjes van verdachte [verdachte] , waarin onder meer werd bijgehouden hoeveel de werknemers maandelijks uitbetaald kregen, blijkt dat aangevers gemiddeld 25-26 dagen per maand werkten, hetgeen betekent dat ze weliswaar weinig, maar toch enige vrije dagen hadden. Daarbij overweegt de rechtbank dat, voordat aangevers besloten om bij [bedrijf 1] te gaan werken, aan hen kenbaar was gemaakt dat zij 6 dagen per week moesten werken van 9 tot 20 uur voor een dagloon van eerst € 30,-- en na twee weken € 35,--.
Daarnaast is onvoldoende duidelijk dat de (werk)omstandigheden zeer slecht waren. Zoals hierboven al is overwogen, is er onvoldoende informatie om vast te stellen dat de werkomstandigheden onveilig waren vanwege het werken met gevaarlijke stoffen en zonder beschermende kleding. Door getuigen is hierover verschillend verklaard. Daarnaast kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat de huisvesting ondermaats was. Zo verbleven aangevers/getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , als koppel, samen op een kamer boven de wasserij, en hadden zij de beschikking over de benodigde (sanitaire) voorzieningen. Ook komt uit het dossier naar voren dat werknemers zelf accommodatie regelden en daar verbleven (hetgeen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ook enige tijd hebben gedaan). Werknemers waren dus niet verplicht om via [bedrijf 1] accommodatie af te nemen.
Ook is het de rechtbank onvoldoende gebleken dat de personen genoemd in de tenlastelegging in omstandigheden zijn gebracht of gehouden, waarin zij geen andere keuze hadden dan zich te laten exploiteren. De rechtbank wijst erop dat aangevers/getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in 2012 en 2013 al gedurende meer dan een jaar voor [bedrijf 1] hebben gewerkt, daar zijn vertrokken en voor andere werkgevers in Nederland zijn gaan werken, en vervolgens in 2015 beiden wederom werkzaamheden zijn gaan verrichten voor [bedrijf 1] tegen de voor hen bekende voorwaarden zoals uren en beloning en onder de voor hen bekende omstandigheden als huisvesting en werkplek. Ook zijn zij in de periode dat zij voor [bedrijf 1] werkten wel eens op vakantie gegaan naar Hongarije. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat zij vrij waren om te vertrekken, kennelijk ook over de (financiële) middelen beschikten om terug te gaan naar hun thuisland en ervaring hadden op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Evenzeer ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde omstandigheden niet de conclusie kunnen dragen dat sprake was van het ontbreken van enige reële keuzemogelijkheid, anders dan zich te laten exploiteren door te werken voor [bedrijf 1] . Daarbij is eveneens onvoldoende gebleken van aan hen opgelegde beperkingen op sociaal-maatschappelijk vlak, die hen hebben verhinderd zich aan de betreffende werksituatie te onttrekken, zoals het innemen van hun paspoorten, een verbod om zich te begeven buiten de woning waar zij gehuisvest waren of contact te onderhouden met anderen dan de personen uit hun werkomgeving. Daarbij komt dat zij een aanspreekpunt hadden op de werkvloer, verdachte [verdachte] , die ook als tolk Hongaars-Engels voor hen fungeerde. Evenmin is bij hen gebleken van een sociaal-financieel isolement. Weliswaar werd gestart met een schuld (vanwege huisvesting en een maand borg dat werd ingehouden op het salaris), maar uit hun verklaringen blijkt ook dat, wanneer zij er om vroegen, een voorschot op hun salaris uitbetaald kregen.
Blijkens het dossier is door enkele werknemers weliswaar aangifte gedaan van op hen toegepast geweld, welke omstandigheid relevant kan zijn bij de beoordeling of sprake is van een uitbuitingssituatie, maar dit is niet opgenomen in de tenlastelegging, zodat de rechtbank die omstandigheid bij de vraag of sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting niet zal meenemen.
Alles overziend kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting of een uitbuitingssituatie. Dat sprake was van zeer slecht werkgeverschap is niet voldoende om (het oogmerk van) uitbuiting te kunnen vaststellen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de tenlastelegging geen uitbuiting als bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr oplevert, kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van het op grond van artikel 273f lid 1 onder 1, 4 en 6 Sr ten laste gelegde.
Conclusie ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de primair en subsidiair ten laste gelegde mensenhandel niet bewezen kan worden geacht, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld. De rechtbank spreekt verdachte vrij.

Bewijs ten aanzien van feit 2.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden vermeld in het op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit pleidooi heeft de verdediging overeenkomstig de pleitnota aangevoerd dat verdachte de arbeidsovereenkomsten slechts liet ondertekenen en dat zij niet wist wat ondertekend werd, omdat zij geen Nederlands kon. Daarom is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet als (mede)pleger of feitelijk leidinggevende van dit feit kan worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De bewijsmiddelen.
1.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een arbeidsovereenkomst, DOC-010-01, p. 950-952:
(p. 950): Nul-urenovereenkomst voor bepaalde tijd.
Ondergetekenden [bedrijf 1] , gevestigd te [vestigingsadres 1] , vertegenwoordigd door [medeverdachte] , verder te noemen ‘werkgever’ en [slachtoffer 4] , verder te noemen ‘werknemer’.
Werknemer treedt met ingang van 18-10-2015 tot 19-04-2016 bij werkgever in dienst.
Werknemer ontvang brutosalaris van 8,92 euro per gewerkt uur.
De werknemer heeft maandelijks recht op de uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en recht op een vakantietoeslag van 8% over het feitelijk genoten brutosalaris.
Op 18-10-2015
Handtekening
[slachtoffer 4] – handtekening

2. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een arbeidsovereenkomst, DOC-041-01, p. 1102:

Nul-urenovereenkomst voor bepaalde tijd.
Ondergetekenden, [bedrijf 1] , gevestigd te [vestigingsadres 1] , vertegenwoordigd door [medeverdachte] , verder te noemen ‘werkgever’ en [slachtoffer 5] , verder te noemen ‘werknemer’.
Werknemer treedt met ingang van 04-08-2014 tot 04-02-2015 bij werkgever in dienst.
Werknemer ontvang brutosalaris van 8,92 euro per gewerkt uur.
De werknemer heeft maandelijks recht op de uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en recht op een vakantietoeslag van 8% over het feitelijk genoten brutosalaris.
Op 04-08-2014
Handtekening – handtekening

3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een arbeidsovereenkomst, DOC-042-01, p. 1109:

Nul-urenovereenkomst voor bepaalde tijd.
Ondergetekenden, [bedrijf 1] , gevestigd te [vestigingsadres 1] , vertegenwoordigd door [medeverdachte] , verder te noemen ‘werkgever’ en [slachtoffer 6] , verder te noemen ‘werknemer’.
Werknemer treedt met ingang van 12-08-2014 tot 12-02-2015 bij werkgever in dienst.
Werknemer ontvang brutosalaris van 8,92 euro per gewerkt uur.
De werknemer heeft maandelijks recht op de uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en recht op een vakantietoeslag van 8% over het feitelijk genoten brutosalaris.
Op 12-08-2014
Handtekening – handtekening

4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een salarisstrook, DOC-009-07, p. 937:

Loonafrekening (01-03-2016 t/m 31-03-2016)
[bedrijf 2]
[vestigingsadres 1]
Dhr. [slachtoffer 3]
[adres slachtoffer 3]
Basisuurloon 9,26
Uit te betalen 818,65
Salaris op uurbasis 102,50 uur normaal tarief 949,15

5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een salarisstrook, DOC-047-07, p. 1140:

Loonafrekening (01-01-2014 t/m 31-01-2014)
[bedrijf 1]
[vestigingsadres 2]
Dhr. [slachtoffer 7]
Basisuurloon 9,03
Uit te betalen 1.035,79
Salaris op uurbasis 135,00 uur normaal tarief 1219,05

6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een salarisstrook, DOC- 049-07, p. 1155:

Loonafrekening (25-08-2015 t/m 31-08-2015)
[bedrijf 2]
[vestigingsadres 1]
Dhr. [slachtoffer 8]
Basisuurloon 9,16
Uit te betalen 425,90
Salaris op uurbasis 48,00 uur normaal tarief 439,68

7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv, te weten het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 4] (G-008-03), p. 439-444, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(p. 441): [slachtoffer 3] en ik zijn op 18 oktober 2015 weer gaan werken voor [bedrijf 1] . Er was afgesproken dat we 35 euro per dag zouden krijgen. Wat in het contract stond weet ik niet. We tekenden iets wat in het Nederlands was opgesteld. We vroegen niet naar verdere afspraken. De rest is niet veranderd zei [verdachte] . [verdachte] liet ons het contract tekenen.
We moesten werken vanaf openingstijd tot sluitingstijd. Dit was vanaf 9 uur ’s ochtends tot 8 uur ’s avonds. We hadden niet echt pauze. Soms werd er na 8 uur doorgewerkt. Als er genoeg mensen waren om te werken konden we een vrij dag krijgen. Als ik een dag niet werkte, kreeg ik niet uitbetaald.

8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv, te weten het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] , G-013-01, p. 466-479, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(p. 469): Ik ben in juli 2014 in Nederland geweest. Ik verbleef drie maanden. Het doel was om daar te gaan werken bij een autowasserette, [bedrijf 1] in Eindhoven. Ik ben samen met mijn vrouw [slachtoffer 6] afgereisd. Toen we aan het werk begonnen, betaalden ze ons € 30,- per dag, waarbij we 12 volle uren 7 dagen per week werkten, zonder vrije dag.
Ze betaalden ons een keer per maand contant. Over het geld beschikte een Hongaarse vrouw, genaamd [verdachte] . [verdachte] betaalde ons.
(p. 470): We hebben documenten ondertekend. [verdachte] zei tegen ons, zonder uit te leggen over de inhoud, dat het een arbeidsovereenkomst was. Ik heb kennis genomen van DOC-041-01. Dat is niet mijn handtekening. De periode die daarin staat vermeld is onjuist, het aangegeven bedrag als uurloon is ook onjuist. Wij hebben geen uurloon afgesproken, maar dagloon. (p. 471): [verdachte] noteerde wie er kwam werken en wie er afwezig was. Ik heb nooit vakantiegeld ontvangen.

9. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv, te weten het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 6] , G-014-01, p. 480-484, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(p. 483): Ik ben in juli 2014 in Nederland geweest. Ik verbleef er drie maanden. Het doel was om daar te gaan werken bij een autowasserette, genaamd [bedrijf 1] in Eindhoven. Ik ben destijds met mijn man [slachtoffer 5] afgereisd. Voor ons vertrek naar Nederland hebben we begrepen dat de betaling voor het werk dat we moeten verrichten € 40,- per persoon per 8-uur durende werkdag is. Toen we aan het werk waren begonnen, betaalden ze ons € 30,- per dag, waarbij we 12 volle uren en zeven dagen per week werkten, zonder vrije dag. Ze betaalden ons een keer per maand, contant. Over het geld beschikte een Hongaarse vrouw [verdachte] . [verdachte] betaalde ons.
(p. 484): We hebben documenten ondertekend. [verdachte] zei tegen ons, zonder uit te leggen over de inhoud, dat het een arbeidsovereenkomst was.
Ik heb kennis genomen van DOC-042-01. Dat is niet mijn handtekening. De periode die daarin staat vermeld is onjuist. Het aangegeven bedrag als uurloon is ook onjuist. We hebben geen uurloon afgesproken, maar dagloon. In de periode vermeld in het document was ik in Bulgarije. Ik heb nooit vakantiegeld ontvangen.

10. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv, te weten het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] (G-007-03), p. 418-423, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(p. 421): Mij wordt de salarisstroken DOC-009-07 getoond. De handtekening op DOC-009-07 is niet van mij. De handtekeningen op DOC-009-02, 03 en 05 zijn wel van mij. Ik moest tekenen zonder dat ik de tekst had gezien. Niet tekenen, geen geld. Ik moest van [verdachte] tekenen. Ik werkte 280 tot 300 uren per maand. De uren vermeld op de loonstrook komen niet overeen met de door mij gewerkte uren.
11: Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv, te weten het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 7] , G-018-01, p. 547-557, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(p. 555): D-011-01 herken ik als een van de notitieboekjes dat [verdachte] bijhield. Wij werden op grond hiervan betaald. Ik kreeg geen vakantiegeld. Ik kreeg geen enkele keer een salarisspecificatie.
DOC-047-02-3 t/m DOC-047-09 staan op mijn naam, maar ik heb deze nooit gezien. Ik heb niet zo veel salaris gekregen. Ik kreeg 700 euro als salaris. Ik kreeg 450 euro contant.

12. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2, Sv, te weten het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 8] , G-020-01, p. 585-594, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(p. 593): Op salarisspecificatie DOC-049-07 kloppen noch periode noch het aantal gewerkte uren, noch mijn salaris, noch dat ik vakantiegeld zou hebben gekregen. Ik kreeg geen vakantiegeld en mijn verdiensten waren ook niet zoals daar staat.

13. Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een tapgesprek, DOC-034-01, p. 1054, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

Beller I. [verdachte] , gebelde [medeverdachte] :
[verdachte] : Het geld is niet genoeg voor [persoon 1] . Het salaris voor hem.
[medeverdachte] : Hoeveel moet je hem dan geven?
[verdachte] : Vijfhonderd twee.
[medeverdachte] : Ja, en vergeet niet er vijftig af te halen he?
[verdachte] : Ik heb de vijftig er al afgehaald.
[medeverdachte] : En heb je de huur er ook al afgetrokken?
[verdachte] : Ja, de huur moet ik voor hem terugbetalen. Zal ik dan van mijn geld pakken?
[medeverdachte] : Ja pak het maar van jezelf.

14. Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een tapgesprek, DOC-034-02, p. 1055, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

Beller I. [verdachte] , gebelde [medeverdachte]
[verdachte] : [persoon 2] was hier. [persoon 3] was hier. Hij zegt dat ik moet betalen voor die 10 dagen.
: Heb je geteld hoeveel dagen hij heeft gewerkt?
[verdachte] : Ja, hij heeft elf dagen gewerkt.
: En hij vraagt nog steeds?
[verdachte] : Hij zegt dat hij vandaag het geld wil ophalen.
: Geef hem maar als je het hebt.
[verdachte] : Ik heb het wel.
: Schrijf op wat je hem hebt betaald.
[verdachte] : Doe ik.

15. Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een tapgesprek, DOC-034-03, p. 1056, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

Beller: [verdachte] , gebelde: [medeverdachte]
[verdachte] : [medeverdachte] . [persoon 4] vraagt of hij 50e uro kan krijgen en [persoon 5] vraagt of hij 100 euro kan krijgen.
: Ja.
[verdachte] : Beide?
: Ja.

16. Een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv, te weten een tapgesprek, DOC-034-04, p. 1057, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

Beller: [persoon 6] , gebelde: [verdachte]
[persoon 6] : Ik heb poen nodig. Moet ik naar jullie toe?
: Ik weet het niet want [medeverdachte] heeft gezegd dat de jongen ook geen geld krijgen, omdat het nog twee dagen duurt tot het betaaldag is.
[persoon 6] : Maar ik heb de hele maand niets opgenomen en ik heb het nodig.
: ik weet het niet.
[persoon 6] : Moet ik haar bellen?
: Ja. Probeer haar maar.

17. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (V-005-01), p. 233-234, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

(p. 233): Ik in het geld als de manager er niet is. Mijn manager is [medeverdachte] .
(p. 234): [medeverdachte] regelt de administratie. Als [medeverdachte] er niet is controleer ik het identiteitsbewijs van de nieuwe werknemer. [medeverdachte] maakt de verdeling wie er werkt. Vooraf wordt gezegd hoe lang iemand moet werken. We hebben een programma waar we invoeren hoe veel auto’s we hebben gewassen. Als [medeverdachte] er niet is, voer ik de gegevens in.
18.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (G010-01), p. 453-454, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
(p. 453)
De werkzaamheden die [persoon 7] voor [bedrijf 1] uitvoert zijn beperkt tot het uitdraaien van de
loonstroken, de loonaangife bij de Belastingdienst en het maken van de loonjournaalpost. Tevens doen wij 1 keer per kwartaal opgave aan [bedrijf 3] .
Genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de administratieve gegevens die door [bedrijf 1] , in de persoon van [medeverdachte] worden aangeleverd. De administratieve gegevens worden altijd per mail aangeleverd en bestaan uit een kopy van het legitimatiebewijs, een loonbelastingverklaring en een arbeidsovereenkomst, die door [medeverdachte] zelf worden gemaakt.
Ook het aantal gewerkte uren worden door [medeverdachte] per mail aangeleverd.
(…).
De uitgedraaide loonstroken worden door ons weer per mail teruggestuurd naar [medeverdachte] .
Bewijsoverweging.
Valselijk opmaken of vervalsen en oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
In het procesdossier bevinden zich diverse arbeidsovereenkomsten en salarisstroken, waaronder de arbeidsovereenkomsten en salarisstroken genoemd in de tenlastelegging. De rechtbank overweegt dat kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk en in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Ten aanzien van de arbeidsovereenkomsten geldt immers dat de periodes waarop de overeenkomsten van toepassing zouden zijn, het daarin vermelde uurloon en het te ontvangen vakantiegeld in werkelijkheid niet overeenkwamen met de feitelijke situatie , zoals de personen genoemd in de arbeidsovereenkomsten daaromtrent hebben verklaard. Deze verklaringen worden onder meer ondersteund door de gegevens uit de schriftjes van [verdachte] waarin het aantal gewerkte dagen en de bijbehorende maandelijkse verdiensten per werknemer werden bijgehouden (DOC-011-01 en DOC-012-01). Daarnaast geldt ten aanzien van de salarisstroken genoemd in de tenlastelegging dat ook die een uurloon bevatten dat niet strookt met het dagloon van € 30,- of € 35,- dat aan de werknemers werd uitbetaald; en bovendien de betreffende werknemers in werkelijkheid minder loon kregen uitbetaald dan op de salarisspecificaties stond vermeld
De rechtbank stelt vast dat de valse arbeidsovereenkomsten en loonstroken werden gebruikt met het oogmerk om de documenten als echt en onvervalst te gebruiken. Deze documenten strekten ertoe om de schijn op te houden van een legale arbeidsconstructie waarin zou worden voldaan aan de wettelijke vereisten, zoals uitbetaling van een wettelijk vastgelegd minimumloon en het voldoen van werkgeverslasten. De rechtbank acht daarom het wettelijk vereiste oogmerk om de lezer van de documenten te misleiden, wettig en overtuigend bewezen.
Opzet en medeplegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft verklaard dat zij nieuwe medewerkers voor [bedrijf 1] wierf via advertenties. Dit volgt ook uit het dossier. Verder informeerde verdachte nieuwe werknemers onder andere over de salarissen van € 30,- of € 35,- per dag en de werktijden. Daarnaast hield verdachte bij wie welke dag had gewerkt en betaalde zij salarissen en voorschotten aan werknemers contant uit, waarover zij contact onderhield met medeverdachte [medeverdachte] . Het telefoonnummer van verdachte is gedurende een periode van circa 1.5 maand getapt en daaruit blijkt dat zij in die periode veelvuldig contact onderhield met medeverdachte [medeverdachte] over onder meer de inzet van personeel, het opmaken van contracten, en de daadwerkelijke uitbetaling van het salaris en voorschotten. Ook blijkt uit de verklaringen van meerdere getuigen ( [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] ) dat verdachte nieuwe medewerkers arbeidsovereenkomsten liet ondertekenen, terwijl zij wist dat het om arbeidsovereenkomsten ging. Ook liet zij volgens getuige [slachtoffer 3] hem een salarisspecificatie ondertekenen terwijl de tekst afgedekt was.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte wist dat in elk geval de salarissen zoals vermeld in de arbeidsovereenkomsten niet strookten met de werkelijkheid, zodat zij wist dat deze vals waren en er dus sprake is van opzet. Dat die arbeidsovereenkomsten in het Nederlands waren en verdachte destijds slecht Nederlands sprak, doet daaraan niet af, gelet op de omstandigheid dat de salarissen in cijfers stonden uitgedrukt.
Ten aanzien van de loonstroken stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] wist dat de gegevens die zij aanleverde bij de salarisadministratie en op basis waarvan de loonstroken werden gemaakt, vals waren.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet is vereist dat de verdachte alle bestanddelen van het delict verwezenlijkt.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen, blijkt dat er een nauwe en bewuste samenwerking was tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de administratie van [bedrijf 1] en de uitbetaling van salarissen aan werknemers. Verdachte heeft een materiële bijdrage geleverd aan het tot stand brengen van documenten die – naar zij wist - onjuiste informatie bevatten en die opgenomen werden in de administratie van de onderneming, zodat sprake is medeplegen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 2 primair:
Op meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van de maand januari 2014 tot en met de maand maart 2016, in de gemeente Eindhoven telkens tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk (een deel van) de (aan de salarisadministrateur ter beschikking gestelde) personeels- en/of salarisadministratie, althans loonadministratie van de B.V., zijnde een samenstel van geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken,
hebbende zij, verdachte, en haar medeverdachte toen aldaar telkens opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die administratie voornoemd opgenomen en/of doen opnemen:
A.
- een arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2014 op naam van [slachtoffer 5] voor de periode 4 augustus 2014 tot 4 februari 2015 met een bruto salaris van 8,92 per gewerkt uur (DOC-041-01) en
- een arbeidsovereenkomst van 12 augustus 2014 op naam van [slachtoffer 6] voor de periode 22 augustus 2014 tot 12 februari 2015 met een bruto salaris van 8,92 per gewerkt uur (DOC-042-01) en
- een arbeidsovereenkomst van 18 oktober 2015 op naam van [slachtoffer 4] voor de periode 18 oktober 2015 tot en met 18 april 2016 met een bruto salaris van 8,92 per gewerkt uur (DOC-010-01)
zulks terwijl die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] voornoemd in werkelijkheid geen uurloon ontvingen en minder loon ontvingen dan op de arbeidsovereenkomsten vermeld,
B.
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 7] over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2014 met een basisuurloon van 9,03 en een - per kas - uit te betalen netto bedrag van 1035,79 (DOC-047-07) en
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 8] over de periode 1 augustus 2015 tot 31 augustus 2015 met een basisuurloon van 9,16 en een uit te betalen netto bedrag van 425,90 (DOC-049-07) en
- een salarisspecificatie op naam van [slachtoffer 3] over de periode 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 met een basisuurloon van 9,26 en een - per kas – uit te betalen netto bedrag van 818,65 (DOC-009-07),
zulks terwijl die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 3] voornoemd in werkelijkheid minder loon kregen uitbetaald dan op de salarisspecificaties vermeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter zake van feit 1 primair en feit 2 primair geëist: een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heft de rechtbank verzocht om bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, haar ondergeschikte rol in het geheel en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overwegingen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift gedurende een periode van meer dan twee jaar door het opmaken en/of doen laten opmaken van diverse valse arbeidsovereenkomsten en salarisstroken. Deze valse arbeidsovereenkomsten en salarisstroken zijn gebruikt om de schijn op te houden van een legale arbeidsconstructie waarin zou worden voldaan aan de wettelijke vereisten, zoals uitbetaling van het wettelijk verplichte minimumloon en het voldoen van werkgeverslasten. Daarvan was in de praktijk echter geen sprake, hetgeen verdachte wist. Verdachte heeft met haar handelen de Belastingdienst, en daarmee de gemeenschap, ernstig benadeeld. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen waarop het systeem van onder meer belastingheffing is gebaseerd. Hoewel de rechtbank op basis van het dossier erkent dat verdachte niet degene is geweest die deze constructie heeft bedacht, neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat zij niettemin een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het optuigen van voornoemde constructie en het in stand houden daarvan.
Bij het bepalen van de strafoplegging betrekt de rechtbank de blanco justitiële documentatie d.d. 12 augustus 2022 betreffende verdachte.
Omdat de rechtbank vrijspreekt van de onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde mensenhandel, en haar de strafeis te hoog voor komt in vergelijking met soortgelijke zaken, komt de rechtbank tot een flink lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank ziet geen reden om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en vindt een taakstraf van 180 uur in beginsel op zijn plaats voor het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat ook van een flinke taakstraf een voldoende duidelijke signaalfunctie richting verdachte zal uitgaan.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit tot uitdrukking dient te komen in de strafmaat.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en haar raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De redelijke termijn is aangevangen op 25 oktober 2017. Verdachte is die dag ter zake van het ten laste gelegde verhoord. Sindsdien zijn er vijf jaar verstreken. Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate overschreden. De rechtbank past daarom een korting van ruim vijftien procent (in dit geval 30 uur) toe.
De strafoplegging.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur te vervangen door 75 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 225 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
BESLISSING:
T.a.v. feit 2 primair:
Taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het procesdossier van de Inspectie SZW. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onderzoek RHONE/6640-2015-1104, gesloten op 30 november 2017, aantal doorgenummerde pagina’s: 1250.