ECLI:NL:RBOBR:2022:4545

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
C/01/374579 / HA ZA 21-665
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevelen en niet-ontvankelijkheid van de eiseres

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 19 oktober 2022, heeft de eiseres in verzet, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, verzet aangetekend tegen vijf dwangbevelen die door de ambtenaar belast met de invordering zijn opgelegd. De eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen waar de dwangbevelen betrekking op hebben en heeft beroep ingesteld tegen de beslissingen op bezwaar, maar dit beroep is nog niet beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres het verkeerde bestuursorgaan heeft gedagvaard, namelijk de heffingsambtenaar in plaats van de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd. Hierdoor heeft de rechtbank de eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank oordeelt dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, maar dat de eiseres niet de juiste partij heeft aangeklaagd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, de Heffingsambtenaar van de Belasting samenwerking Oost-Brabant (BSOB), begroot op € 1.793,00, en heeft de eiseres in de kosten veroordeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door rechter mr. E.C. Zandman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/374579 / HA ZA 21-665
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in verzet],
gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven,
tegen
DE HEFFINGSAMBTENAAR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT AFGEKORT: BSOB,
kantoorhoudende te Oss,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. C.F.H. Donners te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres in verzet] en BSOB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 november 2021 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [eiseres in verzet] met productie 3;
  • de akte van BSOB met producties 5 en 6;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 6 september 2022, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen zijdens BSOB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aan [eiseres in verzet] zijn de (voor deze procedure relevante) volgende dwangbevelen opgelegd door de ambtenaar belast met de invordering:
(opgenomen in de dagvaarding op pagina 2)
2.2.
[eiseres in verzet] heeft allereerst bezwaar gemaakt tegen de aanslagen waar de dwangbevelen betrekking op hebben en tegen de beslissingen op bezwaar heeft zij vervolgens beroep ingesteld. Op dit beroep is nog niet beslist.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres in verzet] vordert – samengevat – dat de rechtbank het verzet tegen de dwangbevelen gegrond verklaart en deze dwangbevelen buiten effect stelt, met veroordeling van BSOB in de kosten van het geding.
3.2.
BSOB voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om het verzet van [eiseres in verzet] op grond van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 (verder: Iw) tegen tenuitvoerlegging van vijf tegen haar uitgevaardigde dwangbevelen.
4.2.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiseres in verzet] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.3.
BSOB voert primair het verweer dat [eiseres in verzet] niet-ontvankelijk is in haar vordering. Volgens BSOB heeft [eiseres in verzet] het verkeerde bestuursorgaan gedagvaard. Een verzet vangt aan met dagvaarding door de belastingschuldige aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd. De dwangbevelen zijn uitgevaardigd door de ambtenaar belast met de invordering van belastingen, oftewel de ontvanger. [eiseres in verzet] heeft echter niet de ontvanger maar de heffingsambtenaar gedagvaard, aldus BSOB. [eiseres in verzet] heeft de juistheid van dit verweer van BSOB niet (inhoudelijk) betwist.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 17 lid 2 IW is bepaald dat het verzet aanvangt met dagvaarding door [eiseres in verzet] als eiser aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd als gedaagde. BSOB heeft onweersproken aangevoerd dat dat in deze zaak betekent dat [eiseres in verzet] de ontvanger had moeten dagvaarden. De rechtbank concludeert dan ook dat [eiseres in verzet] het verkeerde bestuursorgaan heeft gedagvaard en zal daarom [eiseres in verzet] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
4.5.
Gelet op het voorgaande kunnen de overige standpunten van partijen onbesproken blijven.
4.6.
[eiseres in verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BSOB worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.126,00(0,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres in verzet] niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt [eiseres in verzet] in de proceskosten, aan de zijde van BSOB tot op heden begroot op € 1.793,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres in verzet] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres in verzet] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Zandman en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.