ECLI:NL:RBOBR:2022:4465

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
01/274390-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag, diefstal met geweld en afpersing met mes in Eindhoven

Op 17 oktober 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 oktober 2021 in Eindhoven betrokken was bij een gewelddadige winkeldiefstal. De verdachte heeft geprobeerd om drie medewerkers van een supermarkt met een mes te doden tijdens een worsteling die ontstond toen hij betrapt werd op het stelen van drie blikjes Malibu. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meermalen met een mes in de richting van de medewerkers heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen bij twee van hen. De verdachte werd ook beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij hij de medewerkers bedreigde en hen verwondde. Daarnaast heeft hij tijdens zijn vlucht een maaltijdbezorger gedwongen om zijn elektrische fiets en iPhone 11 af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot doodslag, diefstal met geweld en afpersing. Hij kreeg een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en een gedragsbeïnvloedende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstig gevaar voor de samenleving vormde en dat zijn gedrag een grote impact had op de slachtoffers, die blijvende schade hadden opgelopen. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.274390.21
Datum uitspraak: 17 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te 5361ME Grave, Muntlaan 1,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2022, 11 april 2022, 13 juni 2022, 6 september 2022 en 3 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 december 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hem, verdachte, vasthielden en/of in zeer dichte nabijheid van hem, verdachte, waren, meermalen met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of met kracht in het wilde weg om zich heen en/of naar achteren heeft gestoken en/of die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de zij en/of in het lichaam heeft gestoken en/of die [slachtoffer 2] in een arm heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van drie blikjes malibu, althans enig goed, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Eindhoven, 3 blikjes malibu, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan het winkelbedrijf [supermarkt] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hem, verdachte, vasthielden en/of in zeer dichte nabijheid van hem, verdachte, waren meermalen met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te steken en/of met kracht in het wilde weg om zich heen en/of naar achteren te steken en/of die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de zij en/of in het lichaam te steken en/of die [slachtoffer 2] in een arm te steken en/of te snijden en/of tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "ik steek je dood", althans woorden van gelijke aard of strekking.
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Eindhoven, op de openbare weg, de Vestdijk, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een (elektrische) fiets en/of een Iphone 11, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan verhuurbedrijf E-bike to go en/of aan die [slachtoffer 4] , in elk geval telkens aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, door die [slachtoffer 4] een mes te tonen en/of dreigend tegen die [slachtoffer 4] te zeggen "give me your bike", althans woorden van gelijke aard of strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 11 oktober 2021 wordt verdachte op heterdaad betrapt bij het plegen van een winkeldiefstal in de [supermarkt] aan het 18 Septemberplein in Eindhoven. Als verdachte wil weglopen proberen twee winkelmedewerkers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem tegen te houden. Er ontstaat een worsteling waarbij ook beveiliger [slachtoffer 3] te hulp schiet. Als gezien wordt dat verdachte een mes in zijn hand heeft, laten zij verdachte gaan. Bij [slachtoffer 1] blijkt vervolgens sprake te zijn van steekwonden in de buikstreek en bij [slachtoffer 2] in de onderarm.
Verdachte wordt onder feit 1 – kort gezegd – poging tot gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verweten en onder feit 2 diefstal voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten laste gelegd.
Daarnaast wordt verdachte onder feit 3 verweten dat hij tijdens zijn vlucht een maaltijdbezorger, [slachtoffer 4] , door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen zijn elektrische fiets en de daarop bevestigde iPhone 11 af te staan aan verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat hetgeen onder feit 1 aan verdachte ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de kans dat aangevers ten gevolge van de steekbewegingen van verdachte zouden komen te overlijden, niet aanmerkelijk is te noemen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat als de poging doodslag op [slachtoffer 1] (die steekverwondingen in zijn buik had) bewezen wordt verklaard, in ieder geval niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat als gevolg van de handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is ontstaan, zodat verdachte in ieder geval ten aanzien van deze personen dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging betoogd dat de feiten 1 en 2 dienen te worden gelezen als een primair-subsidiaire tenlastelegging, aangezien deze feiten betrekking hebben op dezelfde feitelijke handelingen. Indien de rechtbank komt tot een veroordeling van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2.
Met betrekking tot feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover dit ziet op de afpersing van de fiets. Ten aanzien van de iPhone 11 dient verdachte te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet op toe-eigening van dit goed, aldus de verdediging.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. Deze bijlage is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank.
Aangezien de feiten 1 en 2 nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank deze feiten tezamen bespreken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en feit 2.
De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 11 oktober 2021 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van drie blikjes Malibu Cola bij de [supermarkt] aan het 18 Septemberplein in Eindhoven. Wanneer [slachtoffer 2] verdachte hierop aanspreekt en verzoekt zijn zakken leeg te maken, probeert hij de winkel te verlaten en ontstaat er een worsteling. [slachtoffer 2] probeert de verdachte met hulp van [slachtoffer 1] onder controle te krijgen.
Wanneer [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de verdachte vast hebben, haalt hij een mes uit zijn zak, houdt dit in zijn rechter hand en begint meerdere malen met het mes te steken. Dit doet hij telkens door met kracht een stekende beweging van achteren naar voren te maken, terwijl de slachtoffers verdachte in bedwang proberen te houden. Bij deze steekbewegingen beweegt verdachte zijn arm naar achteren tot achter zijn rug om vervolgens in een snelle beweging naar voren te stoten richting de middel van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] krijgen vervolgens hulp van [slachtoffer 3] , waarna zij met zijn drieën proberen de verdachte onder controle te krijgen. Tijdens de worsteling steekt verdachte [slachtoffer 1] tweemaal met kracht in de linker zij/buik. [slachtoffer 2] wordt op/in zijn rechter onderarm door het mes geraakt. Op het moment dat duidelijk wordt dat verdachte een mes bij zich draagt en dit daadwerkelijk gebruikt, wordt de worsteling door de medewerkers van de [supermarkt] gestaakt en vlucht de verdachte de winkel uit. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte de winkel verlaat met het mes in zijn rechterhand. Enige tijd later wordt de verdachte in een parkeergarage aangehouden en wordt het mes, waarvan het lemmet ongeveer 9 centimeter lang is, onder hem in beslag genomen, bemonsterd en voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut gestuurd. Het bloed van slachtoffer [slachtoffer 1] wordt aangetroffen op het in beslag genomen mes.
Door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangifte gedaan tegen verdachte. [slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat hij na het moment van steken zag dat het bloed uit de wond spoot, dat hij door het steekincident bloedingen in zijn buik heeft gehad en dat zijn buikspier is beschadigd. [slachtoffer 2] heeft verklaart dat hij [slachtoffer 1] hevig heeft zien bloeden en dat hij zelf één diepe snee en twee oppervlakkige sneeën in zijn rechter onderarm heeft opgelopen bij het steekincident. [slachtoffer 3] heeft aan het incident geen verwondingen overgehouden.
Is sprake van poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om de slachtoffers van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van de slachtoffers.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers door zijn handelen zouden komen te overlijden. Voor de vaststelling daarvan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van die aanmerkelijke kans, maar ook dat hij deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen.
De beantwoording van deze vraag hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Het zal in ieder geval moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet onder een aanmerkelijke kans worden verstaan: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
-
[slachtoffer 1]
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met kracht met een mes met een lemmet van 9 centimeter lang meerdere malen met kracht in de richting van de middel van [slachtoffer 1] heeft gestoken en dat hij [slachtoffer 1] ook twee maal in de zij/buikstreek heeft geraakt met ernstig lichamelijk letsel en uitwendig bloedverlies tot gevolg. Door gericht stekende bewegingen te maken richting de zij/buikstreek van [slachtoffer 1] heeft verdachte de aanmerkelijke kans doen ontstaan dat [slachtoffer 1] als gevolg van die handelingen het leven zou laten. In de buikstreek bevinden zich immers vitale organen en slagaders. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest en het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan zijn dan dat hij die kans ook welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] .
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor de ten laste gelegde poging tot (gekwalificeerde) doodslag ten aanzien van slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daartoe overweegt de rechtbank dat op de camerabeelden niet is waar te nemen dat de verdachte richting vitale organen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] steekt. Evenmin kan uit de aard en ernst van het door [slachtoffer 2] opgelopen lichamelijk letsel worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] is ontstaan als gevolg van de aan de verdachte ten laste gelegde handelingen. [slachtoffer 3] heeft (gelukkig) geen enkel letsel opgelopen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de poging tot (gekwalificeerde) doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Daarnaast is rechtbank van oordeel dat eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de poging tot doodslag is vergezeld van een diefstal met geweld, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd. Het toegepaste geweld bestaat uit de hierboven omschreven geweldshandelingen. Verdachte heeft deze diefstal met geweld gepleegd, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken. Daar komt nog bij dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank door het toegepaste geweld het bezit van het gestolene, te weten drie blikjes Malibu, heeft willen verzekeren en/of aldus zijn vlucht mogelijk heeft willen maken. Op deze vlucht werd verdachte achtervolgd door beveiliger [slachtoffer 3] en toen heeft verdachte hem bedreigd door te zeggen “ik steek je dood”.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3.
Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd, stelt de rechtbank op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte na het staken van de worsteling de [supermarkt] in de richting van de Vestdijk is ontvlucht. Tijdens de vlucht bedreigt verdachte [slachtoffer 4] , die op een elektrische fiets op de Vestdijk rijdt, met een mes en dwingt hem tot afgifte van zijn fiets, waarop zijn iPhone 11 is bevestigd. Terwijl verdachte met het mes in richting van [slachtoffer 4] wijst, spreekt verdachte de woorden ‘give me your bike’ uit. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de fiets van [slachtoffer 4] heeft gestolen, omdat hij daarmee wilde vluchten. Over de bedreiging met het mes heeft hij niet willen verklaren. De fiets is later zonder de iPhone 11 door de politie teruggevonden op een voetpad.
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat het opzet (de rechtbank begrijpt: het oogmerk) van verdachte niet was gericht op de wederrechtelijke verkrijging van de iPhone 11 van [slachtoffer 4] . De rechtbank volgt dat standpunt niet. Op het moment dat [slachtoffer 4] door de verdachte met het mes wordt bedreigd en hij de woorden ‘give me your bike’ uitspreekt, is de iPhone 11 zichtbaar bevestigd op het stuur van de fiets. De iPhone 11 maakt op dat moment onderdeel uit van de fiets. Het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling omvat daarom tevens de iPhone 11, als onderdeel van de afgeperste fiets. Dat de verdachte heeft verklaard dat het hem ging om de fiets om daarmee te kunnen vluchten, doet hier niet aan af.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 11 oktober 2021 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hem, verdachte, vasthielden en in zeer dichte nabijheid van hem, verdachte, waren, meermalen met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en met kracht in het wilde weg om zich heen heeft gestoken en die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van drie blikjes malibu en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
T.a.v. feit 2:
op 11 oktober 2021 te Eindhoven, 3 blikjes malibu, die aan het winkelbedrijf [supermarkt] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hem, verdachte, vasthielden en in zeer dichte nabijheid van hem, verdachte, waren meermalen met een mes in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te steken en met kracht in het wilde weg om zich heen en naar achteren te steken en die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de zij te steken en die [slachtoffer 2] in een arm te steken en tegen die [slachtoffer 3] te zeggen “ik steek je dood”.
T.a.v. feit 3:
op 11 oktober 2021 te Eindhoven, op de openbare weg, de Vestdijk, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een (elektrische) fiets, die aan verhuurbedrijf E-bike to go toebehoorde, en een Iphone 11, die aan die [slachtoffer 4] , toebehoorde, door die [slachtoffer 4] een mes te tonen en dreigend tegen die [slachtoffer 4] te zeggen “give me your bike”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een kortere gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is van een voltooid feit, dat de verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd en dat zijn justitiële documentatie vooral vermogensdelicten betreft. Indien een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd moet dit leiden tot oplegging van een lagere gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde poging doodslag, diefstal met geweld en afpersing. Hij heeft meermalen met zijn mes in de richting van de medewerkers van de [supermarkt] gestoken en daarbij [slachtoffer 1] in zijn zij en [slachtoffer 2] in/op de rechter arm gestoken/gesneden. Hij heeft [slachtoffer 4] bedreigd met datzelfde mes om hem zijn fiets met een daarop bevestigde iPhone 11 afhandig te maken. Dit zijn ernstige feiten en verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Een feit als het onderhavige zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid, aangezien het zich heeft afgespeeld op een druk moment bij de [supermarkt] en vervolgens op straat.
Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans lichamelijke integriteit en eigendommen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig leed aangedaan. [slachtoffer 1] is al een jaar arbeidsongeschikt en kan zijn werkzaamheden nog steeds niet verrichten zoals hij dat deed voor het incident. Ook [slachtoffer 2] heeft blijvende klachten overgehouden aan de verwondingen op zijn arm en het steekincident heeft een zichtbaar litteken achtergelaten. De slachtoffers hebben bovendien mentale klachten overgehouden aan het handelen van verdachte, zo blijkt uit de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding. Verdachte heeft door in het wilde weg en met kracht in een supermarkt steekbewegingen te maken een ernstig gevaar ook voor anderen in het leven geroepen. Het gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken op de momenten dat hem een strobreed in de weg wordt gelegd bij het plegen van (vermogens)delicten. Dat verdachte geweld niet schuwt wanneer hem een strobreed in de weg wordt gelegd, blijkt eveneens uit de justitiële documentatie. Verdachte heeft al eerder in een poging te ontsnappen letsel toegebracht aan een bewoner van een huis waar hij had ingebroken en aan een politieagent toen hij uit een arrestantenbus probeerde te vluchten.
Dat verdachte met zijn handelen ook [slachtoffer 4] onherstelbaar leed heeft aangedaan, blijkt uit de slachtofferverklaring zoals ter terechtzitting is voorgedragen. [slachtoffer 4] wordt nog dagelijks herinnerd aan de beangstigende situatie toen verdachte met een mes tegenover hem stond.
De op te leggen straf.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld, te weten vermogensfeiten en diefstal gevolgd door geweld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank met betrekking tot de feiten 1 en 3 gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van feit 2 aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De jurisprudentie en oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De op te leggen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Hoewel verdachte bij de klinisch psycholoog, de psychiater, de reclassering en ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij graag hulp wil krijgen om zijn leven op orde te krijgen, heeft verdachte nagenoeg geweigerd in gesprek te gaan met de (gedrags)deskundigen.
In het rapport van het psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 7 januari 2022 wordt het recidiverisico op soortgelijke delicten bij terugkeer in zijn oude leefsituatie onder ongewijzigde omstandigheden hoog ingeschat.
Door de reclassering is in haar rapport van 29 juli 2022 aangegeven dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat, gelet op de proceshouding van de verdachte. De reclassering ziet geen mogelijkheden met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of een gedragsverandering te bewerkstelligen. Ook heeft de verdachte niet (in voldoende mate) meegewerkt aan het opstellen van het PBC-rapport waardoor ook door de klinisch psycholoog en psychiater geen behandeling kan worden geadviseerd om het gevaar voor recidive terug te dringen. Gelet op de weigerachtige houding van verdachte heeft ook de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in eventuele problematiek omtrent de geestpersoon van verdachte dan wel de wijze waarop het recidivegevaar kan worden beperkt.
Gelet op de bewezen verklaarde feiten, het hoge recidiverisico en de weigerachtige houding van de verdachte om mee te werken aan gedragskundige onderzoeken is de rechtbank van oordeel dat ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking dient te worden opgelegd, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Aan de eis, gesteld in artikel 38z onder b van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Verdachte wordt (onder meer) veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

De vordering van de benadeelde partij de heer [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 31,-- aan materiële schadevergoeding (schadepost: ziekenhuis daggeldvergoeding) en een bedrag van € 2.750,-- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel nu deze vordering voldoende is onderbouwd en geen bovenmatig hoog bedrag wordt gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij de heer [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 786,54 aan materiële schadevergoeding (schadeposten: eigen risico ziektekosten en reiskostenvergoeding) en een bedrag van
€ 850,-- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel nu deze vordering voldoende is onderbouwd en geen bovenmatig hoog bedrag wordt gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd naar een bedrag van € 550,--, aangezien andere geweldsincidenten vooraf zijn gegaan aan het onderhavige gepleegde strafbare feit waardoor het causaal verband tussen het gepleegde strafbare feit en ontstane psychische schade niet kan worden vastgesteld. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de gevorderde materiele schadevergoeding volledig toewijsbaar. De hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank redelijk, gelet op de daarop gegeven toelichting en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt toegewezen. Dat de benadeelde partij eerder slachtoffer is geweest van geweldsincidenten en dientengevolge mogelijk bovengemiddeld is geraakt door het gebeurde doet daaraan niet af. Bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van letsel zullen de gevolgen van een door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al houdt die reactie mede verband met eerdere, hem overkomen, geweldsincidenten en ook al zijn die gevolgen daardoor ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Dit zou slechts anders zijn onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zou hebben nagelaten voldoende bij te dragen aan zijn herstelproces. Gesteld noch gebleken is dat van dergelijke omstandigheden sprake is.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38z, 45, 55, 57, 288, 312, 317 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
T.a.v. feit 2:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1.
T.a.v. feit 3:
afpersing
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 en feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.781,--, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 37 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 31,-- materiële schadevergoeding en € 2.750,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v feit 2:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.636,54, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 26 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 786,54 materiële schadevergoeding en € 850,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1 en feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.781,--, bestaande uit € 31,-- materiële schadevergoeding en € 2.750,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 1.636,54, bestaande uit € 786,54 materiële schadevergoeding en € 850,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. N. Gonzalez Bos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 17 oktober 2022.