ECLI:NL:RBOBR:2022:4461

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
C/01/384905 / KG ZA 22-440
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige perspublicatie en inbreuk op persoonlijke levenssfeer van een publieke figuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, directeur van Prijsvrij vakanties, en een gedaagde, freelance journalist. De eiser vorderde de verwijdering van een artikel dat door de gedaagde op zijn website was gepubliceerd, waarin negatieve en feitelijk onjuiste informatie over de eiser werd gepresenteerd. De eiser stelde dat het artikel inbreuk maakte op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn goede naam aantastte. De gedaagde betwistte deze claims en voerde aan dat hij als journalist recht had op vrijheid van meningsuiting en dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waaronder de inhoud van het artikel en de context waarin het was geschreven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende rekening had gehouden met de privacy van de eiser en dat de publicatie van het artikel niet onrechtmatig was. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet verplicht was om het artikel te verwijderen of een rectificatie te plaatsen, omdat de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder woog dan de belangen van de eiser. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/384905 / KG ZA 22-440
Vonnis in kort geding van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. S. van der Hoeven te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaten mr. R. Brekhoff en mr. M.M.S. van den Berg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 september 2022 met 13 producties
  • de akte aanvullende producties van [eiser] met producties 14 tot en met 19
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met 9 producties
  • de mondelinge behandeling op 28 september 2022
  • de pleitnota van mr. Van der Hoeven
  • de pleitnota van mr. Brekhoff en mr. Van den Berg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is directeur en oprichter van de succesvolle onderneming Prijsvrij vakanties.
2.2.
[eiser] heeft in 2019 een woning aan de [adres] te [plaats] gekocht. Het betrof een vrijstaand herenhuis uit 1923.
2.3.
[eiser] is voornemens om op het perceel een nieuwe woning te laten bouwen. In dat kader heeft hij het herenhuis in 2021 volledig laten slopen.
2.4.
[gedaagde] is freelance journalist en fotograaf. Hij is lid van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (hierna NVJ).
2.5.
[gedaagde] is eigenaar en beheerder van de website [website] . Op de website worden (nieuws)berichten van hem gepubliceerd die betrekking hebben op de stad 'sHertogenbosch en omstreken.
2.6.
[gedaagde] heeft op zijn website op [datum] 2021 een artikel geplaatst met de titel
“ [adres] verkocht en klaar voor sloop en nieuwbouw”.In het artikel staat onder meer dat de woning aan [eiser] , directeur van Prijsvrij Reizen, is verkocht. Ook is daarbij een afbeelding geplaatst van de door [eiser] te realiseren nieuwbouwwoning. Deze afbeelding is afkomstig van een kerstkaart die [eiser] bij zijn toekomstige buren in de bus had gedaan.
2.7.
Het artikel is in [datum] 2021 door [gedaagde] ge-update waarbij [gedaagde] zelfgemaakte foto’s van de sloop van het herenhuis en het omliggende terrein heeft toegevoegd.
2.8.
Op [datum] 2022 heeft [gedaagde] op zijn website opnieuw een artikel geplaatst over het perceel aan de [adres] met als
titel “Gesloopt pand op [adres] heeft al maanden de status kaalslag”. Het artikel luidt als volgt:
Het wil niet vlotten met de nieuwbouw op [adres] voor de directeur van PrijsVrij [eiser] .
Het begon al een jaar geleden met de sloop van het witte hoekperceel. Maar nu is de status van dat complex verlaagt tot een kaalslag. Tot verdriet van de buren die al maanden niks meer gehoord hebben van de achterliggende verwikkelingen. De geruchten gaan dat [eiser] , die het - bouwtechnisch gezien - nogal hoog in zijn kop heeft, telkens bot vangt bij de achter eenvolgende architectenbureaus die de aan hen verstrekte opdracht, die in de miljoenen gaat lopen, terug geven. Daaronder zat eerder ook al een zwembad dat van onder uit de woning door moest lopen richting de Dommel..
De buurtgenoten, die eerst nog wel, maar nu al maanden in het ongewisse verkeren, zien liever een mooi pand herrijzen dan tegen een puinhoop te moeten aankijken.
(…)
Het echtpaar [echtpaar] heeft met Kerstmis de buren netjes een kaartje met kerstwensen en hun plannen gestuurd
2.9.
Kort nadat [eiser] op de hoogte was geraakt van het artikel heeft hij [gedaagde] op 6 juni 2022 een e-mail gestuurd waarin hij juridische stappen tegen [gedaagde] aankondigt omdat het artikel feitelijke onjuistheden zou bevatten en [eiser] en zijn echtgenote daarmee in hun goede naam zouden worden aangetast.
2.10.
Bij e-mail van 13 juni 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] geantwoord dat hij bereid is om eventuele onjuistheden in het artikel te corrigeren.
2.11.
Bij brief van zijn advocaat van 29 juni 2022 heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] met het artikel inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en dat zijn goede naam en eer worden aangetast.
Daarnaast zou [gedaagde] met het gebruik van de afbeelding van de nieuwbouwwoning inbreuk maken op het auteursrecht van [eiser] op die afbeelding. [gedaagde] wordt in de brief gesommeerd om die inbreuken te staken en om een rectificatie te plaatsen.
2.12.
Bij brief van zijn advocaat van 8 juli 2022 heeft [gedaagde] betwist dat sprake is van een ongeoorloofde aantasting van het recht van privacy van [eiser] en dat hij inbreuk maakt op een auteursrecht van [eiser] . [gedaagde] geeft in de brief aan dat hij niet bereid is om het artikel van de website te verwijderen, maar dat hij wel – onverplicht – bereid is om de inhoud ervan aan te passen.
2.13.
Op [datum] 2022 heeft [gedaagde] het artikel op zijn website aangepast. Ook heeft [gedaagde] de (aan de kerstkaart van [eiser] ontleende) afbeelding van de ter plaatse te realiseren nieuwbouwwoning verwijderd. De tekst van het artikel luidt sindsdien als volgt:
Het wil niet vlotten met de nieuwbouw op [straat] voor de directeur van PrijsVrij [eiser] .
Het begon al een jaar geleden met de sloop van het witte hoekperceel. Maar nu is de status van dat complex verlaagt tot een kaalslag. Tot verdriet van de buren die al maanden niks meer gehoord hebben van de achterliggende verwikkelingen. De geruchten gaan dat [eiser] het - bouwtechnisch gezien- nogal hoog in zijn kop heeft.
De buurtgenoten, die eerst nog wel, maar nu al maanden in het ongewisse verkeren, zien liever een mooi pand herrijzen dan tegen een puinhoop te moeten aankijken.
(…)
Het echtpaar [echtpaar] heeft met Kerstmis de buren netjes een kaartje met kerstwensen en hun plannen gestuurd
2.14.
[eiser] is vervolgens dit kort geding gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur het artikel te verwijderen en verwijderd te houden, althans de delen daarvan met daarin:
- de persoonsnamen, straatnamen en huisnummers;
- negatieve/denigrerende/suggestieve kwalificaties als “het wil niet vlotten”. “ verlaagt tot een kaalslag”, “tot verdriet van de buren”, “achterliggende verwikkelingen”, het “hoog in de kop hebben”, en/of kwalificaties van gelijke strekking,
2. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op het huidige webadres van het artikel de volgende rectificatie te plaatsen:
“ [naam 1] heeft op [datum] 2022 op deze webpagina een bericht geplaatst over de verbouwing van een woning aan de [straat] . Het bericht dat hier eerder stond is inmiddels verwijderd, omdat het feitelijk onjuist is. Wij verontschuldigen ons aan het publiek, de eigenaar van het pand, en overige bij de verbouwing betrokken partijen voor het ontstane misverstand.”,
waarbij de rectificatie dikgedrukt en in dezelfde kleur, hetzelfde lettertype en lettergrootte dient te worden weergegeven als de overige koppen van publicaties op de website en waarbij de tekst direct duidelijk prominent en volledig zichtbaar moet zijn en moet blijven op genoemde webpagina en waarbij de rectificatie minimaal twee jaar in ongewijzigde vorm beschikbaar dient te blijven via deze URL, althans in goede justitie een veroordeling met vergelijkbare strekking;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat hij één of meer van de onder 1. en 2. gevorderde veroordelingen voldoet;
4. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[gedaagde] pleegt een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW jegens [eiser] door het artikel op zijn website te publiceren. Het artikel is feitelijk onjuist en bevat onnodig negatieve en denigrerende passages en maakt daarmee inbreuk op het grondrecht van [eiser] op eerbiediging van zijn eer en goede naam.
[gedaagde] heeft als lid van de NVJ ook niet de zorgvuldigheid in acht genomen zoals deze door de NVJ Code voor de Journalistiek is voorgeschreven.
[eiser] lijdt door dit alles schade.
Het publiceren van de naam en adresgegevens van [eiser] is ook in strijd met de AVG. [eiser] loopt door de publicatie van die gegevens bovendien het risico dat op ongewenste aandacht van personen met criminele bedoelingen.
[eiser] hoeft ook niet te dulden dat die gegevens worden gepubliceerd. Hij is namelijk geen publiek figuur.
Er bestaat ook geen of nauwelijks een journalistiek belang bij publicatie van het artikel.
Op grond van artikel 6:167 BW heeft [eiser] recht op rectificatie van het artikel. [eiser] heeft daar ook belang bij omdat veel mensen kennis hebben genomen van het onrechtmatige artikel.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
[gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig handelt jegens [eiser] met het artikel op zijn website. Van feitelijke onjuistheden in het artikel is geen sprake. Het artikel doet ook geen afbreuk aan de eer en goede naam van [eiser] . De door [eiser] aangehaalde passages betreffen waardeoordelen van [gedaagde] en geen feiten. Het staat [gedaagde] als journalist vrij om dergelijke waardeoordelen te geven.
[gedaagde] heeft ook voldoende rekening gehouden met de privacybelangen van [eiser] . In het artikel van [datum] 2022 staat alleen de straatnaam en geen huisnummer meer vermeld.
Er is ook een publiek belang bij de publicatie. Lokale media zoals [website] vervullen een belangrijke democratische rol door burgers te informeren over lokale gebeurtenissen, lokale kwesties te agenderen en voor verbinding te zorgen tussen personen in straten en wijken.
Daarnaast geldt dat [eiser] wel degelijk een publiek figuur is. Hij is door zijn vele media-optredens een bekende ondernemer. Uit de gepubliceerde interviews blijkt bovendien dat [eiser] niet alleen spreekt over zijn zakelijke activiteiten, maar ook over meer persoonlijke gebeurtenissen in en aspecten van zijn leven. [eiser] dient zich als publiek figuur wat publicaties betreft meer te laten welgevallen dan de gemiddelde burger.
Van strijd met de AVG is geen sprake omdat de verbodsbepalingen niet van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden.
Voor het verwijderen van (delen van) het artikel bestaat dus geen grond.
Dat geldt ook voor de gevorderde rectificatie.
Indien de vorderingen van [eiser] al zouden worden toegewezen, dan dient de vordering om daar een dwangsom aan te verbinden te worden afgewezen, althans dient te dwangsom sterk te worden gematigd.

4.De beoordeling

4.1.
Aanleiding voor dit kort geding is een artikel dat [gedaagde] heeft geplaats op zijn website [website] . Het artikel gaat over de vorderingen van de sloop en nieuwbouw op het door [eiser] aangekochte perceel aan de [adres] te [plaats] . [eiser] is niet blij met het artikel omdat daarin een negatief beeld van hem zou worden geschetst dat daarnaast wordt gebaseerd op onjuiste feitelijke aannames en onnodig grievende uitlatingen bevat. [eiser] vordert daarom verwijdering van het artikel en het plaatsen van een rectificatie door [gedaagde] .
4.2.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij het treffen van die voorzieningen in kort geding. Hij stelt dat sprake is van een voortdurende inbreuk op zijn grondrecht op eerbiediging van zijn goede naam en eer. [eiser] hoeft niet te dulden dat die onrechtmatige situatie blijft voortduren. Van [eiser] kan niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
Centrale vraag in dit kort geding is of [gedaagde] met het publiceren van het artikel op zijn website een onrechtmatige daad pleegt jegens [eiser] . Daarvan kan sprake zijn als door de publicatie inbreuk wordt gemaakt op het grondrecht van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) zoals [eiser] stelt. Als sprake is van een dergelijke inbreuk, dan is daarmee het onrechtmatig handelen van [gedaagde] echter nog niet gegeven. Tegenover het grondrecht van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer staat namelijk het grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Indien sprake is van een inbreuk, dan zal de voorzieningenrechte een afweging moeten maken tussen de twee grondrechten die hier in het geding zijn. In dat kader zal de voorzieningenrechter dan aan de hand van de omstandigheden van het geval, bezien in hun onderlinge samenhang, de belangen van partijen moeten afwegen. Dat volgt uit het standaardarret van de Hoge Raad (Gemeenteraadslid, HR 24 juni 1983, NJ 1984/801) dat ook door partijen is aangehaald.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt die belangenafweging, voor zover al sprake zou zijn van een inbreuk op het grondrecht van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, in het nadeel van [eiser] uit. Daarbij geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het artikel feitelijke onjuistheden bevat en/of vanwege de gekozen bewoordingen onnodig denigrerend of schadelijk is voor de reputatie van [eiser] . De voorzieningenrechter zal dat aan hand van de tekst van de door [eiser] gewraakte passages van het artikel nader toelichten.
4.4.1.
Het wil niet vlotten met de nieuwbouw op [straat] voor de directeur van Prijsvrij [eiser] .
Volgens [eiser] mag [gedaagde] niet melden dat de nieuwbouw niet wil vlotten omdat dit feitelijk onjuist zou zijn. [eiser] heeft echter zelf tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de geplande nieuwbouw om verschillende redenen vertraging heeft opgelopen.
[eiser] noemt in dat kader personeels- en materiaaltekorten, de noodzaak van grondsanering op zijn perceel en het feit dat hij zijn aandacht tijdens de coronapandemie vanwege de problemen in de reisbranche volledig heeft gericht op zijn onderneming. Van een feitelijk onjuiste mededeling door [gedaagde] is gelet hierop dus geen sprake.
[eiser] heeft er daarnaast bezwaar tegen dat in de aangehaalde passage zijn persoonlijke gegevens in het artikel worden genoemd: zijn naam, onderneming en de straatnaam. Dat zou volgens [eiser] een onnodige inbreuk op zijn privacy maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient [eiser] zich dat echter als publieke figuur te laten welgevallen. [eiser] betwist weliswaar dat hij een publiek figuur is, maar uit de (mede ook door hemzelf) overgelegde stukken is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] zelf met enige regelmaat actief in de media optreedt (in de vorm van interviews en televisie-optredens) als directeur van Prijsvrij, waaronder ook in landelijke, op een breed publiek gerichte media. Onweersproken is in dat kader gesteld dat [eiser] zich bij deze mediaoptredens niet altijd beperkt tot louter zakelijke aspecten van zijn leven, maar in voorkomend geval ook meer persoonlijke aspecten uit zijn leven niet onbesproken laat. Het is voor een lokale website als die van [gedaagde] dan (voldoende) nieuwswaardig om te melden dat het gaat om de woning van de – als gevolg van voornoemde mediaoptredens - bij een breed publiek bekende ondernemer als [eiser] .
Zoals [gedaagde] terecht stelt is het ook niet in strijd met de AVG om die gegevens te melden omdat het onweersproken gaat om de verwerking van persoonsgegeven voor journalistieke doeleinden.
4.4.2.
Het begon al een jaar geleden met de loop van het witte hoekperceel. Maar nu is de status van dat complex verlaagt tot een kaalslag.
[eiser] kan zich niet vinden in de woorden “verlaagt tot een kaalslag”. Dat zou te negatief zijn en onvoldoende concreet. Feit is echter dat het oude pand op het perceel, het herenhuis uit 1923, volledig gesloopt is, zodat feitelijk sprake is van een kaalslag. Voor zover [eiser] zich beklaagd over de enigszins negatieve klank van het woord “kaalslag” [1] is onmiskenbaar sprake van een – op een vaststaand feit (de gesloopte woning) gebaseerd - waardeoordeel. [gedaagde] mag dat dan zo melden.
4.4.3.
Tot verdriet van de buren die al maanden niks meer gehoord hebben van de achterliggende verwikkelingen.
Volgens [eiser] is ook die passage feitelijk onjuist. Hem zouden geen klachten van buren bekend zijn. Dat [eiser] niet bekend is met klachten wil uiteraard nog niet zeggen dat daarmee onbestaanbaar is dat bij buurtbewoners ongenoegen leeft over de gang van zaken in hun buurt waarbij een bestaande woning is gesloopt en de bouw van een nieuwe woning op het braakliggende bouwkavel al geruime tijd op zich laat wachten. [gedaagde] stelt gesproken te hebben met enkele buurtbewoners en dat hij hun gevoelens over de huidige situatie in het artikel heeft weergegeven. Die weergave betreft een waardeoordeel van de buurtbewoners over de feitelijke situatie ter plaatse en mag door [gedaagde] zo worden vermeld in zijn publicatie.
[eiser] erkent bovendien dat hij zijn buren niet op de hoogte houdt van de ontwikkelingen met betrekking tot de nieuwbouw. Dat zij al maanden niets hebben gehoord over de achterliggende verwikkelingen is dus feitelijk juist.
Dat [eiser] niet verplicht is om zijn buren op de hoogte te houden kan niet voorkomen dat omwonenden zich daarover beklagen en dat [gedaagde] daar vervolgens verslag van doet.
4.4.4.
De geruchten gaan dat [eiser] het – bouwtechnisch gezien – nogal hoog in zijn kop heeft.
[eiser] heeft bezwaar tegen deze passage omdat niet duidelijk zou zijn van wie de geruchten afkomstig zijn en de term “hoog in zijn kop” een negatieve lading zou hebben die niet is gebaseerd op de feiten. Ook hiervoor geldt dat [gedaagde] heeft aangegeven dat de passage is gebaseerd op de informatie die hij heeft verkregen uit gesprekken met omwonenden. [gedaagde] presenteert het ook niet als een feit maar geeft duidelijk aan dat het om geruchten gaat. De uitdrukking “hoog in de kop” [2] is een waardeoordeel voor het gebruik waarvan een grote mate van vrijheid bestaat. Daargelaten of deze uitdrukking objectief bezien wel een negatieve connotatie kan worden toegedacht is het gebruik van deze term naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook binnen de context van de publicatie niet onnodig grievend voor [eiser] . Zoals [gedaagde] terecht ook aanvoert kan het slopen van een markant vrijstaand herenhuis om er een grote villa voor in de plaats te laten bouwen door sommige omwonenden licht worden gezien als een symptoom van het (hoge) ambitieniveau van de eigenaar/opdrachtgever. Het predicaat “hoog in de kop” sluit op die kennelijke beleving dan passend aan.
4.4.5.
De buurtgenoten, die eerst nog wel [3] , maar nu al maanden in het ongewisse verkeren, zien liever een mooi pand herrijzen dan tegen een puinhoop te moeten aankijken.
Volgens [eiser] is de passage feitelijk onjuist. Hij zou nooit klachten van buren hebben ontvangen. Daarnaast zou het woord “puinhoop” te negatief zijn en onvoldoende concreet. Van feitelijke onjuistheid is geen sprake. [eiser] heeft zoals gezegd zelf erkend dat hij zijn buren niet meer op de hoogte houdt van de ontwikkelingen van de nieuwbouw. Daarnaast stelt [gedaagde] terecht dat op het moment van de initiële publicatie van het artikel in februari 2021 feitelijk sprake was van een puinhoop. Dat blijkt genoegzaam uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s. De sloop van de oude woning was toen in volle gang en de aanblik op het terrein rechtvaardigde het predicaat “puinhoop”. Dat de term puinhoop die lading inmiddels niet meer dekt omdat het terrein begin dit jaar is opgeruimd en gefatsoeneerd en thans in onderhoud is bij een hovenier is niet relevant. Het gaat immers om de situatie ter plaatse ten tijde van de publicatie.
4.5.
[eiser] stelt nog dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan de Code van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), terwijl hij zich wel presenteert als lid van die vereniging. Nog daargelaten dat [eiser] de gestelde schending van de code en de (juridisch) daaraan te verbinden gevolgen volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd, geldt dat de Code uitdrukkelijk vooropstelt dat deze op geen enkele wijze inhoudelijke beperkingen of bindende regels/gedragsnormen oplegt aan personen die journalistiek handelen omdat dit in strijd zou komen met het grondrecht op vrijheid van meningsuiting [4] . Zoals volgt uit de overwegingen hierboven weegt dat recht in dit geval zwaarder dat het belang van het recht van [eiser] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer (voor zover [gedaagde] met zijn publicatie daar al enige inbreuk op heeft gemaakt).
4.6.
Slotsom is dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] met het publiceren van het artikel op zijn website een onrechtmatige daad pleegt jegens [eiser] in de zin van artikel 6:162 BW. Voor zover [gedaagde] met zijn publicatie al inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] , weegt het recht van [gedaagde] om zich vrijelijk te kunnen uiten zwaarder dan het belang van [eiser] om tegen die inbreuk beschermd te worden. Dat betekent dat geen grond bestaat om [gedaagde] te veroordelen om het artikel, of delen daarvan, van zijn website te verwijderen. Uiteraard bestaat dan evenmin grond om [gedaagde] te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Al hetgeen [eiser] voor het overige – voor zover hiervoor niet reeds besproken - nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.

Voetnoten

1.Volgens Van Dale Online: (negatief) niet noodzakelijk geachte afbraak van huizen, wijken
2.Van Dale Online verstaat daaronder: hoge ambities hebben
3.Naar de voorzieningenrechter vermoedt is hier in de publicatie een stukje tekst weggevallen maar is de strekking (gezien ook de onder 4.4.4 besproken passage) wel duidelijk: omwonenden werden aanvankelijk wel, maar later niet meer geïnformeerd over de plannen/voortgang
4.Vgl. pagina 6, onder I van de door [eiser] als productie 6 overgelegde Code