ECLI:NL:RBOBR:2022:4433

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
01/880162-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar getuigen in een levensdelict met vuurwapengeweld

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1993, die wordt beschuldigd van het opzettelijk doden van een slachtoffer in Oss op 4 juni 2018. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om getuigen te horen, na een inhoudelijke behandeling op 14, 16 en 29 september 2022. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van tien jaar geëist, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft besloten om getuigen te horen over de OVC-gesprekken en Encrochat-berichten die relevant zijn voor de zaak. De rechtbank benadrukt het belang van zorgvuldigheid en volledigheid in het onderzoek, ook in het belang van de nabestaanden. De zaak is geschorst voor onbepaalde tijd om de getuigenverhoren mogelijk te maken.

Uitspraak

tussenvonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/880162-18
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
Tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Achterhoek.
Dit tussenvonnis is op tegenspraak (ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 september 2022, 16 september 2022 en 29 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 augustus 2022.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten;
2.
hij op 4 juni 2018 te Oss, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, toen hij, verdachte, en meer een of meer van zijn mededaders getuige waren van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten om hulp te verlenen of te verschaffen aan die [slachtoffer] , terwijl er voor hem, verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die
hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir tot een bewezenverklaring van feit 1 - met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen - gerekwireerd. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouwe heeft op gronden als verwoord in haar schriftelijke pleitnota vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit. Voor wat betreft feit 1 stelt de raadsvrouwe dat de OVC- en de Encrochat-gesprekken die volgens de officier van justitie als bewijs zouden moeten dienen voor velerlei uitleg vatbaar zijn en dat de door de officier van justitie gegeven interpretatie van die gesprekken geen steun vindt in het procesdossier. De raadsvrouwe heeft in het verlengde daarvan de voorwaardelijke verzoeken gedaan om [getuige 1] en [getuige 2] als getuige te horen indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte de schutter is geweest. [getuige 1] dient - kortgezegd - te worden bevraagd over zijn uitlatingen die in het dossier zijn opgetekend. [getuige 2] dient - kortgezegd - te worden bevraagd over de Encrochat-berichten die zich in het procesdossier bevinden.

Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.

De rechtbank heeft op de zitting van 14 september 2022 de zaak van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (met parketnummer 01/845318-18) inhoudelijk behandeld. Op 16 september 2022 heeft de rechtbank enkel de inhoudelijke behandeling in de zaak van verdachte hervat en voortgezet. De behandeling in de zaak van de medeverdachte was op 14 september 2022 reeds onderbroken tot de terechtzitting van 29 september 2022, op welke datum de rechtbank het onderzoek in de zaak van verdachte en de medeverdachte heeft gesloten.
Aan de orde is - op de voornaamste plaats - de beoordeling van een levensdelict gepleegd door vuurwapengeweld. Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van dit levensdelict zowel verdachte als de medeverdachte gedagvaard, door primair (het medeplegen van) de doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] ten laste te leggen. Tijdens het requisitoir heeft de officier van justitie aangegeven dat het openbaar ministerie uitgaat van de situatie waarin enkel verdachte als de schutter wordt beschouwd.
De rechtbank is tijdens het beraad in raadkamer tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en daarom wordt het onderzoek in de zaak van verdachte heropend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijke getuigenverzoeken.
De raadsvrouwe heeft tijdens haar pleidooi verzocht om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen op te roepen en te horen, in het geval dat de rechtbank op basis van het procesdossier tot het oordeel zou komen dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de schutter is geweest.
De rechtbank merkt in het geval van getuige [getuige 1] op dat zij - gelet op alinea 83 van de pleitnota in samenhang gelezen met alinea 90 van die pleitnota - de verdediging aldus begrijpt dat deze getuige enkel bevraagd dient te worden over zijn uitlatingen in en de inhoud van de OVC-gesprekken waarin hij als deelnemer wordt geïdentificeerd. Het verzoek ziet in het geval van [getuige 2] op de Encrochat-berichten die zich in het dossier bevinden, waarvan de politie concludeert dat [getuige 2] de gebruiker van één van de aan dat gesprek deelnemende accounts betreft.
De rechtbank heeft zich bij de beoordeling van de verzoeken eerst de vraag gesteld of deze verzoeken als zij onvoorwaardelijk zouden zijn geformuleerd voor toewijzing in aanmerking komen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De desbetreffende uitingen van de gevraagde getuigen kunnen niet worden aangemerkt als een buiten de aanwezigheid van de verdediging afgelegde belastende getuigenverklaring, zoals bedoeld door het EHRM in de zaak Keskin tegen Nederland (EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16) en verder uitgelegd door de Hoge Raad in het arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de desbetreffende personen mag worden verlangd. De rechtbank heeft daarom, zonder miskenning van hetgeen in het hiervoor genoemde Keskin-arrest is vooropgesteld, bij de beoordeling van de verzoeken tot uitgangspunt genomen dat het belang van de verdediging bij het oproepen en horen van deelnemers van de OVC- en Encrochatgesprekken niet zonder nadere motivering kan worden aangenomen. Gelet op het feit dat de getuigenverzoeken van de verdediging eerst bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 16 september 2022 bij pleidooi zijn gedaan, hanteert de rechtbank bij beoordeling van deze verzoeken het noodzakelijkheidscriterium.
De rechtbank constateert voorts dat de verdediging de noodzaak van het horen van deze getuigen heeft onderbouwd en dat zij concrete onderwerpen en vraagpunten heeft geformuleerd waarover deze getuigen zouden dienen te worden bevraagd, terwijl deze getuigen over deze onderwerpen en vraagpunten niet reeds op een eerder moment zijn bevraagd. De desbetreffende uitingen van de getuigen hebben voorts, geheel of gedeeltelijk, waarschijnlijk betrekking op het in deze zaak centraal staande schietincident en zijn mogelijk in voor verdachte belastende zin uit te leggen. De officier van justitie heeft een aantal van deze uitingen bovendien in belastende zin uitgelegd en gebruikt in de door hem bij requisitoir gepresenteerde bewijsconstructie. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het horen van deze personen over de door de verdediging geformuleerde onderwerpen en vraagpunten noodzakelijk is voor enig te nemen beslissing in deze strafzaak op grond van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De verzoeken van de verdediging zijn echter, zoals al gememoreerd, in voorwaardelijke zin gedaan. De rechtbank zal echter aan de gestelde voorwaarde voorbijgaan. De hierna te geven beslissing over het horen van de twee door de verdediging opgegeven getuigen heeft in zoverre daarmee een ambtshalve karakter. Daarbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat zij een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de volledigheid van het onderzoek, mede gelet op de eisen die worden gesteld in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan een eerlijk proces. Ook hier is verder relevant dat de getuigen over de door de verdediging geformuleerde onderwerpen en vraagpunten niet eerder zijn bevraagd. Daar komt nog bij dat de officier van justitie eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zich op het standpunt heeft gesteld dat hij verdachte als de (enige) schutter beschouwt en dat voor dit standpunt de desbetreffende uitingen van de getuigen in niet onbelangrijke mate redengevend lijken te zijn.
De rechtbank beslist gelet op al het voorgaande als volgt:
  • Getuige
  • Getuige
Verdere ambtshalve overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat in een aantal van de in het dossier opgenomen OVC-gesprekken, waaronder het gesprek dat de verdediging concreet noemt bij de onderbouwing van haar verzoeken tot het horen van twee getuigen, naast [getuige 1] als gespreksdeelnemer is geïdentificeerd Door [getuige 3] . De rechtbank acht het, in het licht van de hiervoor weergegeven overwegingen, eveneens noodzakelijk dat zij als getuige wordt gehoord over de inhoud van de opgenomen gesprekken waarbij zij als deelnemer is geïdentificeerd, en beslist daarover als volgt:
 Getuige
[getuige 3]zal worden bevraagd over de uitlatingen in de OVC-gesprekken waarin zij als deelneemster wordt geïdentificeerd. In het bijzonder: wie met ‘hij’ werd bedoeld in een gesprek tussen haar en [getuige 1] waarin [getuige 1] de uitlating heeft gedaan: ‘Hij zei: ‘ik wacht dat niet af’.’
[vindplaats in dossier]daaronder begrepen haar redenen van wetenschap.
De rechter-commissaris zal de raadslieden op de hoogte (laten) stellen wanneer de getuigen worden gehoord. De raadslieden dienen vervolgens uiterlijk 7 dagen voorafgaand aan de verhoren aan de rechter-commissaris aan te geven of zij aanwezig zullen zijn. De agenda van de rechter-commissaris is bij de planning van de verhoren leidend; indien de raadslieden verhinderd zijn, zullen zij voor vervanging zorg moeten dragen.
Met betrekking tot de praktische uitvoering van de hiervoor genoemde getuigenverhoren overweegt de rechtbank nog dat zij, mede uit oogpunt van voortvarendheid, onvoldoende reden aanwezig acht om een van de leden van de rechtbank als rechter-commissaris aan te wijzen, alsmede dat zij de rechter-commissaris in overweging geeft om vooralsnog per getuige 120 minuten te reserveren voor het getuigenverhoor.
De rechtbank constateert verder dat in het proces-verbaal van bevindingen inzake het onderzoek naar ‘ [naam] ’ [vindplaats in dossier] wordt verwezen naar onderliggende stukken inzake de identificatie van de gebruiker van dat Encrochataccount, terwijl deze stukken niet als bijlage bij het proces-verbaal zijn gevoegd, dan wel zich anderszins in het dossier bevinden. De rechtbank gelast hierom ambtshalve dat de onderliggende stukken waarnaar in eerdergenoemd proces-verbaal wordt verwezen door de officier van justitie binnen vier weken na de datum van dit tussenvonnis worden toegevoegd aan het dossier.
De rechtbank begrijpt dat de onderhavige verdaging van een eindoordeel voor in het bijzonder de nabestaanden als teleurstellend zal worden ervaren en de afsluiting en verwerking van een droevige periode doorkruist. De rechtbank onderkent dit gevolg van deze tussenbeslissing, maar overweegt dat zorgvuldigheid en volledigheid van het onderzoek in ieders belang, ook dat van de nabestaanden, is.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
-
heropenthet onderzoek ter terechtzitting;
-
schorsthet onderzoek
voor onbepaalde tijd(gelijktijdige inhoudelijke behandeling met de medeverdachte [medeverdachte] (01/845318-18); 180 minuten, aanbrengen bij mrs. Van de Woestijne, Heemskerk-Pleging en Zandbergen), teneinde de verhoren van de hieronder weergegeven getuigen te laten plaatsvinden;
-
verwijstde zaak naar de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde over het hiervoor omschreven petitum de volgende getuigen te horen:
 De heer
[getuige 1], geboren op [geboortedatum 2] 1970 te [geboorteplaats 2] , volgens het laatst bij de rechtbank bekende adres wonende [adres 2] thans gedetineerd te P.I. Achterhoek (120 minuten);
 De heer
[getuige 2], geboren op [geboortedatum 3] 1979 te [geboorteplaats 3] , volgens het laatst bij de rechtbank bekende adres wonende te [adres 3] , thans gedetineerd te P.I. Dordrecht (120 minuten);
 Mevrouw
[getuige 3], geboren op [geboortedatum 4] 1976, volgens het laatst bij de rechtbank bekende adres wonende te [adres 4] (120 minuten);
De agenda van de rechter-commissaris is bij de planning van de verhoren leidend. Indien de raadsvrouwe verhinderd is, zal zij voor vervanging zorg moeten dragen.
  • steltde stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
  • beveeltde officier van justitie binnen vier weken na de datum van dit tussenvonnis aan het dossier toe te voegen de onderliggende stukken inzake de identificatie van Encrochatgebruiker ‘ [naam] ’, zoals genoemd in het proces-verbaal van bevindingen inzake onderzoek naar ‘ [naam] ’ [vindplaats in dossier]
-
beveeltde oproeping van verdachte tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsvrouwe van verdachte, mr. F.L.C. Schoolderman, advocate te Rotterdam;
-
beveeltde kennisgeving van de nadere terechtzitting aan de nabestaanden en hun raadsvrouwe mr. S. van Schaik, advocate te Uden;
-
steltde stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 13 oktober 2022.