ECLI:NL:RBOBR:2022:4431

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
01/845318-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar getuigen in een levensdelict met vuurwapengeweld

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenvonnis gewezen in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1995, die wordt beschuldigd van het medeplegen van de doodslag op een slachtoffer in Oss op 4 juni 2018. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om drie getuigen te horen en om aanvullende stukken aan het dossier toe te voegen. Dit besluit is genomen na een eerdere behandeling van de zaak op 14 september 2022, waarbij de rechtbank concludeerde dat het onderzoek niet volledig was. De rechtbank heeft de raadsman van de verdachte de mogelijkheid gegeven om de getuigenverhoren bij te wonen en heeft de officier van justitie opgedragen om binnen vier weken de benodigde identificatiestukken toe te voegen aan het dossier. De rechtbank onderkent dat deze vertraging teleurstellend kan zijn voor de nabestaanden van het slachtoffer, maar benadrukt dat zorgvuldigheid en volledigheid van het onderzoek van groot belang zijn. De zaak wordt gelijktijdig behandeld met die van de medeverdachte, die ook betrokken is bij het levensdelict.

Uitspraak

tussenvonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/845318-18
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
Tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit tussenvonnis is op tegenspraak (ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering) gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 september 2018, 3 december 2018, 21 augustus 2020, 13 november 2020, 18 november 2020, 3 maart 2021, 21 april 2021, 23 november 2021, 14 september 2022 en 29 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 augustus 2018. Deze tenlastelegging is ter terechtzitting van 21 april 2021 gewijzigd.
Na wijziging van de tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.primair.

hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten;

1.subsidiair.

hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Oss [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meermalen in/tegen het gezicht te slaan en/of stompen;

2.
hij op 4 juni 2018 te Oss, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, toen hij, verdachte, en meer een of meer van zijn mededaders getuige waren van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten om hulp te verlenen of te verschaffen aan die [slachtoffer] , terwijl er voor hem, verdachte en zijn mededaders redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of anderen te duchten was, terwijl de dood van die
hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 4 juni 2018 te Oss een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Amadeo Rossi, model 726, kaliber .38 special) en/of een pistool (merk Beretta, model 82BB, kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir tot een vrijspraak van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 alsmede een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair (mishandeling) gerekwireerd. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota een integrale vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde feiten bepleit. De raadsman heeft zich namens verdachte subsidiair op het standpunt gesteld dat - in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 primair komt - verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank heeft op de zitting van 14 september 2022 de zaak van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 01/880162-18) inhoudelijk behandeld. Op 16 september 2022 heeft de rechtbank enkel de inhoudelijke behandeling in de zaak van de medeverdachte hervat en voortgezet. De behandeling in de zaak van verdachte is op 14 september 2022 onderbroken tot de terechtzitting van 29 september 2022, op welke datum de rechtbank het onderzoek in de zaak van verdachte en de medeverdachte heeft gesloten.
Aan de orde is - op de voornaamste plaats - de beoordeling van een levensdelict gepleegd door vuurwapengeweld. Het openbaar ministerie heeft ten aanzien van dit levensdelict zowel verdachte als de medeverdachte gedagvaard, door bij beide verdachten primair (het medeplegen van) de doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] ten laste te leggen. Tijdens het requisitoir heeft de officier van justitie aangegeven dat het openbaar ministerie uitgaat van de situatie waarin enkel de medeverdachte als schutter wordt beschouwd.
De rechtbank is tijdens het beraad in raadkamer tot de conclusie gekomen dat het onderzoek in de zaak van de medeverdachte niet volledig is geweest en daarom wordt het onderzoek in de zaak van de medeverdachte heropend. De rechtbank heeft in die zaak het horen van drie getuigen gelast, alsmede de toevoeging van bepaalde stukken. De rechtbank wijst in dit verband op het tussenvonnis d.d. 13 oktober 2022 in de zaak van de medeverdachte.
Gelet op de nauwe samenhang en onderlinge verwevenheid van de zaken van verdachte en de medeverdachte - ingegeven door de dagvaardingen van beide verdachten, alsmede het door het openbaar ministerie in het requisitoir geschetste scenario - acht de rechtbank het voor de vorming van haar eindoordeel noodzakelijk dat eveneens de zaak van verdachte heropend wordt, in afwachting van de verhoren van de toegewezen getuigen in de zaak van de medeverdachte. De rechtbank zal bepalen dat de raadsman van verdachte aanwezig zal mogen zijn als toehoorder, op de daarvoor gebruikelijke wijze zoals hierna te melden, alsmede dat de processen-verbaal van het verhoor van de drie te horen getuigen ook in het dossier van verdachte zullen worden gevoegd. Tevens gelast de rechtbank, overeenkomstig hetgeen in de zaak van de medeverdachte is bepaald, dat door de officier van justitie binnen vier weken na de datum van dit tussenvonnis aan het dossier zullen worden toegevoegd de onderliggende stukken inzake de identificatie van Encrochatgebruiker ‘ [naam] ’, zoals genoemd in het proces-verbaal van bevindingen inzake onderzoek naar ‘ [naam] ’ [vindplaats in dossier]
De rechtbank begrijpt dat de onderhavige verdaging van een eindoordeel voor in het bijzonder de nabestaanden van [slachtoffer] als teleurstellend zal worden ervaren en de afsluiting en verwerking van een droevige periode doorkruist. De rechtbank onderkent dit gevolg van deze tussenbeslissing, maar overweegt dat zorgvuldigheid en volledigheid van het onderzoek in ieders belang, ook dat van de nabestaanden, is.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
heropenthet onderzoek ter terechtzitting;
-
schorsthet onderzoek
voor onbepaalde tijd(gelijktijdige inhoudelijke behandeling met de medeverdachte [medeverdachte] (01/880162-18); 180 minuten), teneinde de drie getuigen zoals omschreven in het tussenvonnis inzake de medeverdachte d.d. 13 oktober 2022 door de rechter-commissaris te laten horen;
-
bepaaltdat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld om de getuigenverhoren in de zaak van de medeverdachte die zullen worden gehouden door de rechter-commissaris bij te wonen. De rechter-commissaris zal de raadsman op de hoogte (laten) stellen wanneer de getuigen worden gehoord. De raadsman dient vervolgens uiterlijk 7 dagen voorafgaand aan de verhoren aan de rechter-commissaris aan te geven bij welke getuigenverhoren hij aanwezig zal zijn. De agenda van de rechter-commissaris is bij de planning van de verhoren leidend; indien de raadsman verhinderd is, zal hij voor vervanging zorg moeten dragen. De bevoegdheid tot het stellen van vragen tijdens het bijwonen van die verhoren is steeds beperkt tot het geval dat de inhoud van de verklaring van de getuige tijdens het verhoor relevant is voor de in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen in de zaak tegen de verdachte voor wie de raadsman het verhoor bijwoont;
-
beveeltde officier van justitie binnen vier weken na de datum van dit tussenvonnis aan het dossier toe te voegen de onderliggende stukken inzake de identificatie van Encrochatgebruiker ‘ [naam] ’, zoals genoemd in het proces-verbaal van bevindingen inzake onderzoek naar ‘ [naam] ’ ( [vindplaats in dossier]
-
beveeltde oproeping van verdachte tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting met kennisgeving van dat tijdstip aan de raadsman van verdachte, mr. M.A.W. Nillesen, advocaat te ’s-Hertogenbosch;
-
beveeltde kennisgeving van de nadere terechtzitting aan de nabestaanden en hun raadsvrouwe mr. S. van Schaik, advocate te Uden;
-
steltde stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 13 oktober 2022.