ECLI:NL:RBOBR:2022:4415

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
22/624
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp aan minderjarige met ASS en extreme gevoeligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van jeugdhulp aan een minderjarige jongen, bekend met een ontwikkelstoornis, extreme vermoeidheid, ASS en extreme gevoeligheid. De moeder van de jongen had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor de begeleiding en behandeling van haar twee zonen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck had jeugdhulp toegekend, maar de moeder was van mening dat de toegekende uren onvoldoende waren en dat er onterecht geen jeugdhulp was toegekend voor de begeleiding van haar zoon in de weekenden.

De rechtbank oordeelde dat het college op basis van de Jeugdwet had vastgesteld wat gebruikelijke zorg van ouders is en dat de vaststelling in dit geval niet onjuist was. De rechtbank erkende dat de moeder meer zorg verleent dan de gemeente had toegekend, maar oordeelde dat niet alle zorg voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank concludeerde dat de gemeente onterecht geen jeugdhulp had toegekend voor de begeleiding van de jongen in de weekenden, aangezien hij ook daar begeleiding nodig had. De rechtbank verklaarde het beroep van de moeder ongegrond, maar veroordeelde het college in de proceskosten van de moeder.

De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Jeugdwet en de criteria voor het toekennen van jeugdhulp, vooral in gevallen waar sprake is van bovengebruikelijke zorgbehoeften. De rechtbank benadrukte dat het college een eigen verantwoordelijkheid heeft om jeugdhulp toe te kennen en dat het niet gebonden is aan het aantal uren dat in een aanvraag is opgenomen. De zaak onderstreept ook het belang van goede communicatie tussen ouders en het college bij de aanvraag van jeugdhulp.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/624

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] , zijn moeder,
(gemachtigde: mr. A.J.D.D. Burhenne),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, het college
(gemachtigde: mr. N.E. Gradisen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2019 (het toekenningsbesluit) is aan eiser jeugdhulp toegekend. De jeugdhulp bestaat uit 12 uur en 15 minuten begeleiding over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020, 5 uur en 45 minuten persoonlijke verzorging over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020 en 3 uur en 30 minuten behandeling over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. De jeugdhulp wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) tegen een tarief van € 20,00 per uur.
Bij besluit van 25 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, voor zover het de ingangsdatum (29 juni 2018) van de toegekende individuele voorziening voor zwemlessen van eiser betreft. Voor het overige is het bezwaar, met verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heef het beroep op zitting behandeld op 17 juni 2022, tezamen met het beroep van [naam 2] , de broer van eiser. Het beroep van eiser is bij de rechtbank geregistreerd met nummer SHE 22/624. Na afloop van de zitting zijn de beroepen weer gesplitst.
De moeder van eiser is verschenen op de zitting, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser ( [eiser] ), geboren op [geboortedag] 2009, is bekend met ASS en extreme gevoeligheid. Hij gaat niet naar school, maar wel enkele dagen per week naar zorgboerderij D’n Hoef.
Het beroep staat op naam van [eiser] . Voor de leesbaarheid zullen [eiser] , moeder en zijn gemachtigde hierna tezamen worden aangehaald als eiser als wordt gesproken over de beroepsgronden en de indiening van de aanvraag.
De aanvraag en de besluitvorming
Eiser heeft op 29 juni 2018 bij het college een aanvraag ingediend om jeugdhulp voor begeleiding en behandeling via particuliere inzet. Daarna heeft eiser een situatieschets (pgb-plan) opgesteld, die deel uitmaakt van de aanvraag. Op basis van de situatieschets heeft de gevraagde jeugdhulp voor begeleiding minimaal de volgende omvang:
- 7,5 tot 12,5 uren per week halen en brengen naar D’n Hoef (3 tot 5 keer per week)
- 2 tot 4 uren per week zwemmen
- 3,5 uur per week oefenen samenwerking linker- en rechter hersenhelft.
- 1 uur per week pianoles
- 1 uur en 45 minuten per week oefenen op de piano
- 7 uren per week begeleiden bij belangrijke dagelijkse zaken
- 4 uren per week therapieën
- 3,5 uur per week Qigong massage
- Enige tijd voor handhaven relatie tussen [eiser] en zijn broer [naam 2] .
4. Bij het toekenningsbesluit zijn eiser de volgende voorzieningen toegekend:
- Een individuele voorziening in de vorm begeleiding middels een pgb voor particuliere inzet van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020;
- Een individuele voorziening in de vorm van persoonlijke verzorging voor particuliere inzet van 1 januari 2019 tot en met 31 juli 2020;
- Een individuele voorziening in de vorm van behandeling middels een pgb voor particuliere inzet van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Deze voorziening is bedoeld voor Qigong-massage, uitgevoerd door moeder.
Het totaal aantal toe te kennen uren per week bedraagt 21 uren en 30 minuten en is als volgt onderverdeeld:
- Begeleiding particuliere inzet : 12 uren en 15 minuten
- Behandeling particuliere inzet : 3 uren en 30 minuten
- Persoonlijke verzorging particuliere inzet : 5 uren en 45 minuten.
5. Het college heeft het toekenningsbesluit gebaseerd op een advies van sociaalmedisch adviesbureau Argonaut (het advies). De arts van Argonaut heeft na dossieronderzoek en een gesprek met moeder geconcludeerd dat er bovengebruikelijke zorg nodig is. Deze zorg is voor een groot deel niet planbaar, zodat moeder de aangewezen persoon is om deze zorg te bieden. De paramedisch adviseur van Argonaut heeft vervolgens na een dossierstudie geconcludeerd dat het aantal uren bovengebruikelijke zorg vastgesteld kan worden op 22 uren en 30 minuten per week. De uren zijn vastgesteld aan de hand van het pgb-plan dat moeder heeft opgesteld en op basis van de eigen interpretatie van de paramedisch adviseur van de beschrijvingen door de arts van Argonaut. De door de paramedisch adviseur vastgestelde benodigde uren bestaan uit:
- 9 uren per week voor algemene aansturing, aanleren en oefenen op de dagen dat Finn niet naar de zorgboerderij gaat, inclusief het weekend;
- 4,5 uur per week halen en brengen naar zorgboerderij D’n Hoef;
- 1 uur en 45 minuten per week om [eiser] aan het oefenen te krijgen voor MRT;
- 1,5 uur per week handhaven relatie tussen [eiser] en zijn broer;
- 1 uur en 10 minuten per week voor het wassen van delen van het lichaam;
- 2 uren en 20 minuten per week voor deels aan- en uitkleden;
- 1 uur en 45 minuten voor het verzorgen van haren/tanden/nagels;
- 30 minuten per week voor het oefenen van deze taken.
6. Het college heeft de jeugdzorg toegekend op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet, artikel 9 van de Verordening Cranendonck (de Verordening), de “Nadere regels Jeugdhulp gemeente Cranendonck” (de Nadere regels) en het “Referentiekader gebruikelijke zorg” (referentiekader) dat is opgenomen in de bijlage “Richtlijn gebruikelijke zorg jeugd” die hoort bij de Nadere regels. Deze bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het geschil
7. Partijen zijn het er over eens dat er in het geval van [eiser] sprake is van een bovengebruikelijke zorgbehoefte vanwege de aandoening ASS en zijn extreme gevoeligheid. Die bovengebruikelijke zorg levert zijn moeder. Het geschil gaat over de omvang van de toegekende jeugdhulp voor de begeleiding van [eiser] . Eiser vindt dat daarvoor door het college te weinig jeugdhulp is toegekend. Het college vindt dat niet alle begeleiding die moeder levert, op grond van de Jeugdwet voor toekenning in aanmerking komt, maar alleen dat deel dat het niveau van gebruikelijke zorg voor kinderen van 9 à 10 jaar overstijgt. De vraag die partijen dus verdeeld houdt, is welk deel van de door moeder geleverde begeleiding bovengebruikelijk is in de zin van de door het college toegepaste wet -en regelgeving.
8. Tijdens de zitting heeft eiser laten weten het beroep in te trekken, voor zover dat betrekking heeft de begeleiding van [eiser] bij zwemlessen. Verder heeft eiser tijdens de zitting de beroepsgrond over de hoogte van de toegekende proceskosten in bezwaar ingetrokken.
9. Het aantal uren toegekende jeugdhulp voor de begeleiding van [eiser] is minder dan door eiser is gevraagd. Dat komt omdat het college voor activiteiten minder uren toekent dan door eiser is gevraagd. Ook heeft het college geen hulp toegekend voor het vervoer van [eiser] naar D’n Hoef.
10. Samengevat weergegeven heeft eiser aangevoerd dat het college:
- hem niet in de gelegenheid heeft gesteld de uren te corrigeren en te reageren op een conceptrapport van Argonaut;
- te weinig pgb heeft toegekend en de noodzakelijke zorg heeft onderschat;
- ten onrechte geen jeugdhulp heeft toegekend voor het vervoer van [eiser] naar D’n Hoef;
- ten onrechte geen jeugdhulp heeft toegekend voor de begeleiding van [eiser] in de weekenden.
De rechtbank zal het beroep hierna in deze volgorde bespreken.
Voorbereiding van het toekenningsbesluit
11. Volgens eiser is de hulpvraag door het college ruimschoots onderschat en is die ten onrechte ontleend aan het aantal uren dat in de aanvraag is opgenomen. Eiser heeft tijdens de procedure herhaaldelijk aan het college en Argonaut laten weten dat het aantal uren in de aanvraag een minimum is en dat de werkelijke tijdsomvang veel ruimer is. Sinds het indienen van de aanvraag probeert eiser die te wijzigen qua aantal uren, onder meer tijdens diverse gesprekken met het college en Argonaut, maar dat lukt niet. Door niet op eisers herhaaldelijk verzoek de aanvraag te corrigeren, zijn de besluiten onjuist tot stand gekomen en is er volgens eiser sprake van onzorgvuldige besluitvorming.
11. Voor zover eiser ervan uitgaat dat het aantal opgegeven uren in de aanvraag leidend is voor de aard en omvang van de toe te kennen jeugdhulp, slaagt het betoog niet. Het college is niet gebonden aan het aantal uren dat in een aanvraag om jeugdhulp is opgenomen. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet heeft het college een eigen taak en verantwoordelijkheid om jeugdhulp aan een jeugdige toe te kennen.
11. Bij de vaststelling van de hulpvraag en de omvang van de toe te kennen jeugdhulp diende het college wel rekening te houden met het aantal uren dat eiser in de aanvraag heeft opgegeven. Daarvoor verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 mei 2017, (ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Daarin is overwogen dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet, volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen.
11. Het college heeft de hulpvraag op hoofdlijnen in kaart gebracht aan de hand van de aanvraag en de situatieschets, en deze vervolgens voorgelegd aan Argonaut voor advies. Over de opgroei- en opvoedingsproblemen en stoornis van [eiser] bestaat tussen partijen geen verschil van mening. Op basis van de aanvraag van eiser en het advies van Argonaut, is de hulpvraag specifiek in kaart gebracht en is de aard en omvang van de mogelijke jeugdhulp vastgesteld. Daarna heeft het college beoordeeld welke jeugdhulp op eigen kracht kan worden verleend (vervoer naar D’n Hoef) en welke niet. Daarmee heeft het college het stappenplan gevolgd dat is beschreven in de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van 1 mei 2017. Voor zover eiser van mening is dat het college het stappenplan niet heeft gevolgd of de hulpvraag niet in kaart heeft gebracht, deelt de rechtbank de opvatting van eiser niet.
11. Dat oordeel neemt niet weg dat door of namens het college bij de voorbereiding van het toekenningsbesluit op een aantal punten niet zorgvuldig is gehandeld. Het had namelijk in de rede gelegen als het college had gereageerd op de herhaalde verzoeken van eiser om de aanvraag te corrigeren, ook als het college geen aanleiding zag voor correcties op de aanvraag te corrigeren. Ten aanzien van het onderzoek door Argonaut, dat in opdracht van het college is uitgevoerd, heeft moeder aan Argonaut verzocht dat Argonaut informeerde bij de begeleider van [eiser] op D’n Hoef en heeft zij tevergeefs geprobeerd contact op te nemen met Argonaut hierover. Argonaut heeft ook niet gereageerd op door de begeleider gestuurde e-mailberichten en terugbelverzoeken. Verder zijn in een conceptrapportage van Argonaut geen uren opgenomen, terwijl in de eindrapportage uren zijn opgenomen zonder dat eiser daarin inzage heeft gehad. Dat heeft tot spanning en frustratie geleid bij moeder. De gebrekkige communicatie vanuit het college op deze punten leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat eiser bij de voorbereiding van dat besluit alsnog in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze over de aanvraag en de rapportages van Argonaut naar voren te brengen. De rechtbank zal de gebreken daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
Aantal uren voor noodzakelijke begeleiding thuis
11. Eiser vindt dat het college de problematiek van [eiser] heeft onderschat en niet voor ogen heeft dat moeder de hele dag bezig is met de kinderen, wat verre van gebruikelijk is voor kinderen in deze leeftijdscategorie. Met betrekking tot de interactie tussen haar kinderen is volgens eiser te weinig pgb toegekend. [eiser] en [naam 2] kunnen absoluut niet alleen gelaten worden, ook niet samen. Zij moeten volledig begeleid worden in de interactie met elkaar. Beide kinderen hebben een beperking wat maakt dat zij niet om kunnen gaan met een reactie van de ander. Eiser stelt dat moeder voortdurend bezig is conflicten te beslechten tussen beide kinderen. Volgens eiser heeft het college daarnaast onvoldoende uren toegekend voor het begeleiden en het ondersteunen bij het uitvoeren van reguliere dagtaken. Ook heeft het college geen of onvoldoende rekening gehouden met de bovengebruikelijke zorg die moeder verleent op het gebied van persoonlijke verzorging en dat het eten van Finn ook veel problemen oplevert, aldus eiser
.
11. Het college heeft bij de toekenning van het aantal uren vergoeding voor de begeleiding van [eiser] het referentiekader tot uitgangspunt genomen en de richtlijnen van het Centraal indicatiestelling zorg (CIZ) voor gebruikelijke hulp (CIZ-richtlijnen) toegepast. In het bestreden besluit heeft het college de CIZ-richtlijnen opgenomen. Daarnaast heeft het college zich gebaseerd op het advies van Argonaut.
11. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen golden de “Nadere regels Jeugdhulp gemeente Cranendonck 2017” inmiddels niet meer, maar de versie van de Nadere regels die in 2020 zijn vastgesteld (Nadere regels) en het daarop gebaseerde referentiekader. Voor de beoordeling van het beroep maakt het niet uit omdat de regels niet in relevante zin zijn gewijzigd. De rechtbank gaat uit van de nadere regels zoals die in 2020 zijn vastgesteld.
11. Voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser in bezwaar de tijdsindicatie voor de begeleiding van Finn zonder deugdelijke onderbouwing naar boven heeft bijgesteld, laat de rechtbank dit standpunt buiten beschouwing. Zoals de rechtbank hiervoor onder nummer 12 heeft overwogen, is de aanvraag niet leidend voor de toekenning van jeugdhulp.
11. Op grond van artikel 2.3, derde lid, van de Nadere regels houdt het college rekening met het referentiekader om vast te stellen of de gevraagde hulp als gebruikelijk of ongebruikelijk kwalificeert. Verder heeft het college het advies van Argonaut gevolgd. Voor het vaststellen van het aantal uren waarvoor aan eiser vergoeding is toegekend, heeft het college de CIZ-richtlijnen toegepast. Het college heeft op basis hiervan vastgesteld wat gebruikelijke zorg is voor een ouder voor een kind van de leeftijd van [eiser] en vervolgens vastgesteld wat het aantal uren ongebruikelijke zorg is dat moeder verleent voor onder meer het bieden van structuur en begeleiding en de persoonlijke verzorging. Daarbij heeft het de extra hulp aan [eiser] bij het eten, beschouwd als onderdeel van de totale vergoeding van 12 uren en 15 minuten per week die is toegekend voor de dagelijkse begeleiding van [eiser] . De rechtbank kan het college volgen in deze werkwijze. Zij is van oordeel dat het college redelijkerwijs 18 uren voor deze zorgverlening heeft kunnen toekennen. De rechtbank ontkent daarmee niet dat moeder langer met de zorg voor [eiser] bezig is. Niet alle zorg die zij verleent, komt echter in aanmerking voor vergoeding op grond van de Jeugdwet. Het college moet op basis van objectieve criteria vaststellen of en, zo ja, in welke omvang een voorziening op grond van de Jeugdwet wordt toegekend. Daarbij heeft het college tot op zekere hoogte beoordelingsruimte, waarbij het rekening moet houden met wat ouders op eigen kracht aan zorg kunnen bieden en wat gebruikelijke zorg van ouders is. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voor de onderbouwing van de stelling dat te weinig tijd is toegekend voor de persoonlijke verzorging van [eiser] , weliswaar heeft verwezen naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, maar daarin niet kan worden gelezen waarom de tijd voor de persoonlijke verzorging te kort is. Het betoog van eiser slaagt niet.
Vervoer naar D’n Hoef
11. Eiser betoogt verder dat het college ten onrechte het vervoer naar D’n Hoef heeft aangemerkt als een “eigen kracht oplossing”. Het college heeft niet de voorzieningen in reistijd- en kosten kunnen leveren die voor [eiser] noodzakelijk zijn, waardoor moeder zich genoodzaakt heeft gezien [eiser] zelf te vervoeren. Het vervoer van [eiser] is niet vergelijkbaar met het vervoer van kinderen van die leeftijd die geen stoornis of problematiek hebben, waardoor zij veel meer is dan een chauffeur. Volgens eiser heeft het college dan ook miskend dat moeder tijdens en direct na het vervoer fungeert als een begeleider. Eiser geeft aan dat moeder in de van toepassing zijnde periode ook nog te kampen heeft gehad met borstkanker.
11. Afgezien van een kilometervergoeding, heeft het college geen vergoeding toegekend voor het halen en brengen naar D’n Hoef door moeder. Het college wijkt daarmee af van het advies van Argonaut en verwijst daarvoor naar artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Nadere regels. Volgens het college is het gebruikelijk dat een ouder zijn of haar kind naar school of de dagopvang brengt, ook als daarmee meer dan gebruikelijke tijd is gemoeid. Bij vervoer is er geen sprake van individuele begeleiding en bestaat dus ook geen indicatie voor jeugdhulp, aldus het college.
11. In artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Nadere regels staat dat het pgb dient te worden besteed aan jeugdhulp en dat het pgb niet kan worden besteed aan reistijd, vervoer- en parkeerkosten van de dienstverlener. Op grond van de Nadere regels geldt als dienstverlener de natuurlijke persoon die volgens het pgb de hulp verleent. Aan de toelichting op artikel 3 van de Nadere regels kan worden ontleend dat het pgb moet woren besteed aan jeugdhulp als zodanig. Daarom zijn in artikel 3.3 een aantal kostensoorten in ieder geval uitgesloten van vergoeding via een pgb.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het vanwege artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Nadere regels, het advies van Argonaut niet kan volgen. Dat artikel is een algemeen verbindend voorschrift dat op de door eiser gevraagde vergoeding van toepassing is en sluit uit dat het pgb wordt besteed aan de daarmee gemoeide reistijd. Het college moest bij het bestreden besluit, behalve in zeer bijzondere omstandigheden, uitgaan van de Nadere regels.
11. Voor het oordeel onder nummer 24 is van belang dat de rechtbank de keuze die het college heeft gemaakt in de Nadere regels niet in strijd acht met de Jeugdwet of de uitgangspunten van die wet. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de MvT bij de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, blz. 141). Uit deze passage in de MvT leidt de rechtbank af dat het toekennen van een jeugdwetvoorziening voor eigen vervoer in de regel niet is aangewezen omdat ouders op eigen kracht de hulp kunnen bieden en dat het aan het college is om te beoordelen of het voor eigen vervoer een voorziening wil bieden.
11. De omstandigheid dat moeder in de praktijk naast chauffeur ook begeleider is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het vervoer van [eiser] (en [naam 2] ) niet meer als “eigen kracht-oplossing” kan worden beschouwd. Het halen en brengen van [eiser] naar D’n Hoef bestaat in de kern uit het vervoer van [eiser] . Dat moeder daarbij [eiser] (en [naam 2] ) moet corrigeren of moet begeleiden om naar D’n Hoef te kunnen, neemt niet weg dat het halen en brengen van Finn als een vervoersactiviteit van een ouder moet worden beschouwd die op eigen kracht van de ouder kan worden uitgevoerd. Verder behoorde het college in de omstandigheid dat moeder in 2019 leed aan met borstkanker, geen bijzondere omstandigheid te zien om van de Nadere regels af te wijken. Moeder heeft toen natuurlijk een moeilijke tijd doorgemaakt. Als zij door de borstkanker niet in staat was om [eiser] te vervoeren, lag het echter in de rede dat zij contact met het college op zou hebben genomen om samen naar een alternatieve dienstverlener voor het vervoer te zoeken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het college van vergoeding van de kosten voor het vervoer van [eiser] naar D’n Hoef mocht afzien. Het betoog van eiser slaagt niet.
Begeleiding van Finn tijdens de weekenden
11. Verder betoogt eiser dat het college de dagelijkse begeleiding voor het bieden van planning en structuur die moeder verleent aan de kinderen in de weekenden ten onrechte niet heeft meegenomen in de vergoeding van de uren. Daarbij is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat [eiser] doordeweeks minder dan gebruikelijke dagbesteding heeft, omdat hij niet naar regulier onderwijs kan. Eiser stelt dat hierdoor in de weekenden veel meer (bovengebruikelijke) zorg op moeder terecht komt dan is toegekend. Wat betreft [eiser] komt daarbij dat zijn hersenen in feite functioneren als twee aparte hersenhelften, wat de dagelijkse begeleiding op het bieden van planning en structuur extra moeilijk maakt.
11. Voor zover eiser stelt dat geen vergoeding is toegekend voor dagelijkse begeleiding in het bieden structuur en planning, is dat niet juist. Het college heeft het aantal uren jeugdhulp voor de begeleiding van [eiser] vastgesteld op 12 uren en 15 minuten. Het heeft de omvang van deze uren vastgesteld aan de hand van het advies van Argonaut. In het toekenningsbesluit staat onder het kopje “Ondersteuning in ontwikkeling” dat van de 9 uren die voor begeleiding en aansturing zijn geïndiceerd, ook 1 uur per dag is bedoeld voor zorg in het weekend, aangezien [eiser] ook dan extra tijd vergt. Voor zover eiser vindt dat het college te weinig uren heeft toegekend, slaagt het betoog niet. Daarvoor verwijst de rechtbank naar nummer 20 van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

29. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
29. De rechtbank ziet in haar oordeel dat onder nummer 15 is weergegeven, aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die door eiser zijn gemaakt in beroep.
De proceskosten bestaan uit door de gemachtigde van [eiser] verleende rechtsbijstand in beroep. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- € 1518,00 voor de kosten in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
29. De rechtbank zal bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht voor de behandeling van dit beroep van € 50,00 aan hem moet terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518,00;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem moet terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, mr. C.T.C. Wijsman en mr. J.L.M. Dohmen, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier.
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De datum van verzending is direct hierboven met een stempel weergegeven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Jeugdwet
Artikel 2.3, eerste en tweede lid, van de Jeugdwet
“1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
2. Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.”
Verordening jeugdhulp gemeente Cranendonck 2017(Verordening)
Artikel 9 van de Verordening
“1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het gespreksverslag en/of het (gezins)plan zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, wordt vastgesteld dat de jeugdige:
a. op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;
b. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of
c. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;
2. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3, tweede en vierde lid, is afgegeven;
3. Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekt het college alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:
a. als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;
c. als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is;
(…).
5. Het college stelt nadere regels over de hoogte van een pgb en de wijze waarop deze wordt vastgesteld.
(…).”
Nadere regels Jeugdwet gemeente Cranendonck 2020(Nadere regels)
Artikel 1.1 – BegripsbepalingenIn deze regels wordt verstaan onder:
(…).
d. dienstverlener: de natuurlijke persoon die ingevolge een pgb de hulp verleent aan een budgethouder;
Artikel 2.3 - Wijze van verstrekken
“1. Een individuele voorziening kan volgens de Jeugdwet in de vorm van zorg in natura of een pgb worden verstrekt.
2. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een pgb vindt slechts plaats op verzoek van de aanvrager.
3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening, al dan niet in de vorm van een pgb, wordt rekening gehouden met richtlijnen rondom gebruikelijke zorg. In bijlage 1 zijn de richtlijnen rondom gebruikelijke zorg opgenomen. Wanneer de aanvraag getypeerd kan worden als gebruikelijke zorg, wordt er geen individuele voorziening verstrekt.”
Artikel 3.3 - Besteding pgb
“1. Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan Jeugdhulp. Dit betekent dat het pgb in ieder geval niet besteed kan worden aan:
(…).
c. reistijd, vervoer- en parkeerkosten dienstverlener
;”
Referentiekader gebruikelijke zorg
“Kinderen van 5 tot 12 jaar:
- kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;
- kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);
- hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;
- hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;
- zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;
- hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;
- hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;
- hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;
- hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.”