11. Volgens eiser is de hulpvraag door het college ruimschoots onderschat en is die ten onrechte ontleend aan het aantal uren dat in de aanvraag is opgenomen. Eiser heeft tijdens de procedure herhaaldelijk aan het college en Argonaut laten weten dat het aantal uren in de aanvraag een minimum is en dat de werkelijke tijdsomvang veel ruimer is. Sinds het indienen van de aanvraag probeert eiser die te wijzigen qua aantal uren, onder meer tijdens diverse gesprekken met het college en Argonaut, maar dat lukt niet. Door niet op eisers herhaaldelijk verzoek de aanvraag te corrigeren, zijn de besluiten onjuist tot stand gekomen en is er volgens eiser sprake van onzorgvuldige besluitvorming.
11. Voor zover eiser ervan uitgaat dat het aantal opgegeven uren in de aanvraag leidend is voor de aard en omvang van de toe te kennen jeugdhulp, slaagt het betoog niet. Het college is niet gebonden aan het aantal uren dat in een aanvraag om jeugdhulp is opgenomen. Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet heeft het college een eigen taak en verantwoordelijkheid om jeugdhulp aan een jeugdige toe te kennen.
11. Bij de vaststelling van de hulpvraag en de omvang van de toe te kennen jeugdhulp diende het college wel rekening te houden met het aantal uren dat eiser in de aanvraag heeft opgegeven. Daarvoor verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 mei 2017, (ECLI:NL:CRVB:2017:1477). Daarin is overwogen dat uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet, volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. 11. Het college heeft de hulpvraag op hoofdlijnen in kaart gebracht aan de hand van de aanvraag en de situatieschets, en deze vervolgens voorgelegd aan Argonaut voor advies. Over de opgroei- en opvoedingsproblemen en stoornis van [eiser] bestaat tussen partijen geen verschil van mening. Op basis van de aanvraag van eiser en het advies van Argonaut, is de hulpvraag specifiek in kaart gebracht en is de aard en omvang van de mogelijke jeugdhulp vastgesteld. Daarna heeft het college beoordeeld welke jeugdhulp op eigen kracht kan worden verleend (vervoer naar D’n Hoef) en welke niet. Daarmee heeft het college het stappenplan gevolgd dat is beschreven in de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van 1 mei 2017. Voor zover eiser van mening is dat het college het stappenplan niet heeft gevolgd of de hulpvraag niet in kaart heeft gebracht, deelt de rechtbank de opvatting van eiser niet.
11. Dat oordeel neemt niet weg dat door of namens het college bij de voorbereiding van het toekenningsbesluit op een aantal punten niet zorgvuldig is gehandeld. Het had namelijk in de rede gelegen als het college had gereageerd op de herhaalde verzoeken van eiser om de aanvraag te corrigeren, ook als het college geen aanleiding zag voor correcties op de aanvraag te corrigeren. Ten aanzien van het onderzoek door Argonaut, dat in opdracht van het college is uitgevoerd, heeft moeder aan Argonaut verzocht dat Argonaut informeerde bij de begeleider van [eiser] op D’n Hoef en heeft zij tevergeefs geprobeerd contact op te nemen met Argonaut hierover. Argonaut heeft ook niet gereageerd op door de begeleider gestuurde e-mailberichten en terugbelverzoeken. Verder zijn in een conceptrapportage van Argonaut geen uren opgenomen, terwijl in de eindrapportage uren zijn opgenomen zonder dat eiser daarin inzage heeft gehad. Dat heeft tot spanning en frustratie geleid bij moeder. De gebrekkige communicatie vanuit het college op deze punten leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat eiser bij de voorbereiding van dat besluit alsnog in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze over de aanvraag en de rapportages van Argonaut naar voren te brengen. De rechtbank zal de gebreken daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
Aantal uren voor noodzakelijke begeleiding thuis
11. Eiser vindt dat het college de problematiek van [eiser] heeft onderschat en niet voor ogen heeft dat moeder de hele dag bezig is met de kinderen, wat verre van gebruikelijk is voor kinderen in deze leeftijdscategorie. Met betrekking tot de interactie tussen haar kinderen is volgens eiser te weinig pgb toegekend. [eiser] en [naam 2] kunnen absoluut niet alleen gelaten worden, ook niet samen. Zij moeten volledig begeleid worden in de interactie met elkaar. Beide kinderen hebben een beperking wat maakt dat zij niet om kunnen gaan met een reactie van de ander. Eiser stelt dat moeder voortdurend bezig is conflicten te beslechten tussen beide kinderen. Volgens eiser heeft het college daarnaast onvoldoende uren toegekend voor het begeleiden en het ondersteunen bij het uitvoeren van reguliere dagtaken. Ook heeft het college geen of onvoldoende rekening gehouden met de bovengebruikelijke zorg die moeder verleent op het gebied van persoonlijke verzorging en dat het eten van Finn ook veel problemen oplevert, aldus eiser
.
11. Het college heeft bij de toekenning van het aantal uren vergoeding voor de begeleiding van [eiser] het referentiekader tot uitgangspunt genomen en de richtlijnen van het Centraal indicatiestelling zorg (CIZ) voor gebruikelijke hulp (CIZ-richtlijnen) toegepast. In het bestreden besluit heeft het college de CIZ-richtlijnen opgenomen. Daarnaast heeft het college zich gebaseerd op het advies van Argonaut.
11. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen golden de “Nadere regels Jeugdhulp gemeente Cranendonck 2017” inmiddels niet meer, maar de versie van de Nadere regels die in 2020 zijn vastgesteld (Nadere regels) en het daarop gebaseerde referentiekader. Voor de beoordeling van het beroep maakt het niet uit omdat de regels niet in relevante zin zijn gewijzigd. De rechtbank gaat uit van de nadere regels zoals die in 2020 zijn vastgesteld.
11. Voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser in bezwaar de tijdsindicatie voor de begeleiding van Finn zonder deugdelijke onderbouwing naar boven heeft bijgesteld, laat de rechtbank dit standpunt buiten beschouwing. Zoals de rechtbank hiervoor onder nummer 12 heeft overwogen, is de aanvraag niet leidend voor de toekenning van jeugdhulp.
11. Op grond van artikel 2.3, derde lid, van de Nadere regels houdt het college rekening met het referentiekader om vast te stellen of de gevraagde hulp als gebruikelijk of ongebruikelijk kwalificeert. Verder heeft het college het advies van Argonaut gevolgd. Voor het vaststellen van het aantal uren waarvoor aan eiser vergoeding is toegekend, heeft het college de CIZ-richtlijnen toegepast. Het college heeft op basis hiervan vastgesteld wat gebruikelijke zorg is voor een ouder voor een kind van de leeftijd van [eiser] en vervolgens vastgesteld wat het aantal uren ongebruikelijke zorg is dat moeder verleent voor onder meer het bieden van structuur en begeleiding en de persoonlijke verzorging. Daarbij heeft het de extra hulp aan [eiser] bij het eten, beschouwd als onderdeel van de totale vergoeding van 12 uren en 15 minuten per week die is toegekend voor de dagelijkse begeleiding van [eiser] . De rechtbank kan het college volgen in deze werkwijze. Zij is van oordeel dat het college redelijkerwijs 18 uren voor deze zorgverlening heeft kunnen toekennen. De rechtbank ontkent daarmee niet dat moeder langer met de zorg voor [eiser] bezig is. Niet alle zorg die zij verleent, komt echter in aanmerking voor vergoeding op grond van de Jeugdwet. Het college moet op basis van objectieve criteria vaststellen of en, zo ja, in welke omvang een voorziening op grond van de Jeugdwet wordt toegekend. Daarbij heeft het college tot op zekere hoogte beoordelingsruimte, waarbij het rekening moet houden met wat ouders op eigen kracht aan zorg kunnen bieden en wat gebruikelijke zorg van ouders is. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voor de onderbouwing van de stelling dat te weinig tijd is toegekend voor de persoonlijke verzorging van [eiser] , weliswaar heeft verwezen naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, maar daarin niet kan worden gelezen waarom de tijd voor de persoonlijke verzorging te kort is. Het betoog van eiser slaagt niet.
Vervoer naar D’n Hoef
11. Eiser betoogt verder dat het college ten onrechte het vervoer naar D’n Hoef heeft aangemerkt als een “eigen kracht oplossing”. Het college heeft niet de voorzieningen in reistijd- en kosten kunnen leveren die voor [eiser] noodzakelijk zijn, waardoor moeder zich genoodzaakt heeft gezien [eiser] zelf te vervoeren. Het vervoer van [eiser] is niet vergelijkbaar met het vervoer van kinderen van die leeftijd die geen stoornis of problematiek hebben, waardoor zij veel meer is dan een chauffeur. Volgens eiser heeft het college dan ook miskend dat moeder tijdens en direct na het vervoer fungeert als een begeleider. Eiser geeft aan dat moeder in de van toepassing zijnde periode ook nog te kampen heeft gehad met borstkanker.
11. Afgezien van een kilometervergoeding, heeft het college geen vergoeding toegekend voor het halen en brengen naar D’n Hoef door moeder. Het college wijkt daarmee af van het advies van Argonaut en verwijst daarvoor naar artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Nadere regels. Volgens het college is het gebruikelijk dat een ouder zijn of haar kind naar school of de dagopvang brengt, ook als daarmee meer dan gebruikelijke tijd is gemoeid. Bij vervoer is er geen sprake van individuele begeleiding en bestaat dus ook geen indicatie voor jeugdhulp, aldus het college.
11. In artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Nadere regels staat dat het pgb dient te worden besteed aan jeugdhulp en dat het pgb niet kan worden besteed aan reistijd, vervoer- en parkeerkosten van de dienstverlener. Op grond van de Nadere regels geldt als dienstverlener de natuurlijke persoon die volgens het pgb de hulp verleent. Aan de toelichting op artikel 3 van de Nadere regels kan worden ontleend dat het pgb moet woren besteed aan jeugdhulp als zodanig. Daarom zijn in artikel 3.3 een aantal kostensoorten in ieder geval uitgesloten van vergoeding via een pgb.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het vanwege artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Nadere regels, het advies van Argonaut niet kan volgen. Dat artikel is een algemeen verbindend voorschrift dat op de door eiser gevraagde vergoeding van toepassing is en sluit uit dat het pgb wordt besteed aan de daarmee gemoeide reistijd. Het college moest bij het bestreden besluit, behalve in zeer bijzondere omstandigheden, uitgaan van de Nadere regels.
11. Voor het oordeel onder nummer 24 is van belang dat de rechtbank de keuze die het college heeft gemaakt in de Nadere regels niet in strijd acht met de Jeugdwet of de uitgangspunten van die wet. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de MvT bij de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3, blz. 141). Uit deze passage in de MvT leidt de rechtbank af dat het toekennen van een jeugdwetvoorziening voor eigen vervoer in de regel niet is aangewezen omdat ouders op eigen kracht de hulp kunnen bieden en dat het aan het college is om te beoordelen of het voor eigen vervoer een voorziening wil bieden.
11. De omstandigheid dat moeder in de praktijk naast chauffeur ook begeleider is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het vervoer van [eiser] (en [naam 2] ) niet meer als “eigen kracht-oplossing” kan worden beschouwd. Het halen en brengen van [eiser] naar D’n Hoef bestaat in de kern uit het vervoer van [eiser] . Dat moeder daarbij [eiser] (en [naam 2] ) moet corrigeren of moet begeleiden om naar D’n Hoef te kunnen, neemt niet weg dat het halen en brengen van Finn als een vervoersactiviteit van een ouder moet worden beschouwd die op eigen kracht van de ouder kan worden uitgevoerd. Verder behoorde het college in de omstandigheid dat moeder in 2019 leed aan met borstkanker, geen bijzondere omstandigheid te zien om van de Nadere regels af te wijken. Moeder heeft toen natuurlijk een moeilijke tijd doorgemaakt. Als zij door de borstkanker niet in staat was om [eiser] te vervoeren, lag het echter in de rede dat zij contact met het college op zou hebben genomen om samen naar een alternatieve dienstverlener voor het vervoer te zoeken.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het college van vergoeding van de kosten voor het vervoer van [eiser] naar D’n Hoef mocht afzien. Het betoog van eiser slaagt niet.
Begeleiding van Finn tijdens de weekenden
11. Verder betoogt eiser dat het college de dagelijkse begeleiding voor het bieden van planning en structuur die moeder verleent aan de kinderen in de weekenden ten onrechte niet heeft meegenomen in de vergoeding van de uren. Daarbij is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat [eiser] doordeweeks minder dan gebruikelijke dagbesteding heeft, omdat hij niet naar regulier onderwijs kan. Eiser stelt dat hierdoor in de weekenden veel meer (bovengebruikelijke) zorg op moeder terecht komt dan is toegekend. Wat betreft [eiser] komt daarbij dat zijn hersenen in feite functioneren als twee aparte hersenhelften, wat de dagelijkse begeleiding op het bieden van planning en structuur extra moeilijk maakt.
11. Voor zover eiser stelt dat geen vergoeding is toegekend voor dagelijkse begeleiding in het bieden structuur en planning, is dat niet juist. Het college heeft het aantal uren jeugdhulp voor de begeleiding van [eiser] vastgesteld op 12 uren en 15 minuten. Het heeft de omvang van deze uren vastgesteld aan de hand van het advies van Argonaut. In het toekenningsbesluit staat onder het kopje “Ondersteuning in ontwikkeling” dat van de 9 uren die voor begeleiding en aansturing zijn geïndiceerd, ook 1 uur per dag is bedoeld voor zorg in het weekend, aangezien [eiser] ook dan extra tijd vergt. Voor zover eiser vindt dat het college te weinig uren heeft toegekend, slaagt het betoog niet. Daarvoor verwijst de rechtbank naar nummer 20 van deze uitspraak.