ECLI:NL:RBOBR:2022:434

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/01/377794 / JE RK 21-1959 C/01/377797 / JE RK 21-1961
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging uithuisplaatsing na gebrek aan hulpverlening door de GI

Op 4 januari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarigen A en B. De zaak volgde op een eerdere beschikking van 23 december 2021, waarin een spoedmachtiging voor uithuisplaatsing was verleend. De ouders van de minderjarigen, bijgestaan door hun advocaat mr. M. Poort-van der Meeren, voerden verweer tegen de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI), die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De ouders stelden dat zij nooit de benodigde hulp hadden ontvangen van de GI, ondanks herhaalde verzoeken om ondersteuning. De kinderrechter constateerde dat de GI sinds de ondertoezichtstelling geen adequate hulp had geboden en dat de eerdere beslissing tot uithuisplaatsing niet op goede gronden was genomen. De kinderrechter besloot dat de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 4 januari 2022 eindigde en dat de kinderen terug naar huis moesten. De verzoeken van de GI werden afgewezen, en de kinderrechter benadrukte het belang van hulpverlening in de thuissituatie voordat tot uithuisplaatsing wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer : C/01/377794 / JE RK 21-1959 (
[minderjarige A])
C/01/377797 / JE RK 21-1961 (
[minderjarige B])
datum uitspraak : 4 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing

in de zaak van

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,

Voorheen bekend als ‘Jeugd Veilig Verder’
locatie Eindhoven, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige B], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige B] , en
[minderjarige A], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige A] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder]en
[naam (stief)vader]hierna te noemen: de moeder en de (stief)vader,
wonende te [zonder bekende woon- of verblijfplaats] ,
advocaat: mr. M. Poort- van der Meeren.
Deze beschikking volgt op de beschikkingen van de kinderrechter van 23 december 2021.

Het procesverloop

Bij beschikking van 23 december 2021 is een spoedmachtiging is verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige B] en [minderjarige A] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 4 januari 2022.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het verweerschrift van mr. Poort- van der Meeren van 3 januari 2022.
Op 4 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder en (stief)vader, bijgestaan door mr. Poort- van der Meeren;
- mevrouw [naam] en de heer [naam] namens de GI.

Het resterende verzoek

Ter beoordeling ligt nog voor of de beslissing van de kinderrechter van 23 december 2021 op goede gronden is genomen.
Ook moet de kinderrechter beoordelen of de uithuisplaatsing van [minderjarige B] en [minderjarige A] moet worden verlengd tot 8 juni 2022.

De standpunten

De GI ziet dat de kinderen tot rust zijn gekomen sinds ze uit huis zijn geplaatst. [minderjarige A] nam eerder veel gedrag over van [minderjarige B] , maar sinds hij uit huis is geplaatst schreeuwt [minderjarige A] niet meer en is hij niet zo aanhankelijk. [minderjarige B] bonkt niet meer met zijn hoofd tegen de muur. In 2019 zijn ouders een traject ingegaan, maar zij hebben daar niet genoeg uit gehaald. Ook het MST-traject in 2020 heeft onvoldoende geholpen. Omdat de ouders geen klik hadden met de jeugdzorgwerker die in het vrijwillig kader betrokken was, zijn zij bij aanvang van de ondertoezichtstelling op een wachtlijst geplaatst. In december 2021 is een instroomwerker betrokken geraakt en deze heeft veel zorgelijke signalen gezien. Ouders waren op dat moment overbelast en [minderjarige B] voelde zich afgewezen door zijn ouders. De zorgen waren toen zo groot dat er direct ingezet moest worden. Er is sprake van een patroon dat zich steeds herhaalt. Er is hulp geweest volgens de GI. Desgevraagd kan de GI niet aangeven welke hulpverlening is ingezet sinds de start van de ondertoezichtstelling, behalve de spoedhulp van 16 december 2021.
De ouders voeren verweer tegen de verzoeken van de GI. Op 8 juni 2021 is er een zitting geweest, op welke zitting ook is gesproken over een machtiging tot uithuisplaatsing. Dit verzoek is toen afgewezen omdat er eerst geprobeerd moest worden om hulpverlening in de thuissituatie in te zetten. Beide ouders wilden dit graag. Helaas hebben de ouders daarna niets meer gehoord van de GI totdat moeder in december 2021 zelf opnieuw aan de bel trok. Er is toen spoedhulp gestart en na twee gesprekken van een uur is gezegd dat ouders niet voor de kinderen konden zorgen. Dit verbaasde ouders omdat er nooit eerder zorgen zijn geuit over [minderjarige A] , alleen over het gedrag van [minderjarige B] . Ouders hebben altijd gevraagd om hulp, maar nooit gekregen. De uithuisplaatsing op 23 december 2021, één dag voor kerst, heeft veel leed veroorzaakt, met name bij [minderjarige A] . De kinderen zijn slachtoffer geworden van falende hulpverlening. De kinderen moeten zo snel mogelijk weer thuis worden geplaatst en er moet passende hulpverlening worden ingezet. De moeder en (stiefvader) verzoeken de kinderrechter dan ook om de verzoeken van de GI af te wijzen.

De verdere beoordeling

Bij beschikking van 23 december 2021 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige B] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 januari 2022, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De verzoeker en de belanghebbenden zijn inmiddels in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI sinds de start van de ondertoezichtstelling geen hulpverlening heeft geboden aan het gezin, hoewel dit in juni 2021 wel door de kinderrechter is geïndiceerd. Een uithuisplaatsing is toen afgewezen omdat er eerst geprobeerd moest worden om de uithuisplaatsing af te wenden door hulpverlening in de thuissituatie in te zetten. De moeder en (stief)vader hebben verklaard dat zij open staan voor hulp en daar naarstig naar op zoek zijn en met regelmaat bij de GI vergeefs aan de bel hebben getrokken. De GI heeft deze hulp nimmer geboden en verwijst voor de onderbouwing van het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige B] en [minderjarige A] louter naar situaties van vóór de ondertoezichtstelling of van de afgelopen paar weken. De GI heeft op 8 juni 2021 van de kinderrechter de opdracht gekregen om hulp in te zetten in de thuissituatie om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige B] en [minderjarige A] weg te nemen. De GI heeft deze taak niet naar behoren vervuld. De kinderrechter is nog steeds van mening dat onvoldoende is ingezet op hulpverlening vanuit de thuissituatie om een uithuisplaatsing af te wenden. De kinderrechter is nog steeds van mening dat dit eerst moet worden geprobeerd voordat de kinderen uit huis worden geplaatst.
De kinderrechter is van oordeel dat de beschikking van 23 december 2021, gezien de informatie die toen beschikbaar was, op goede gronden is genomen, maar bepaalt dat op basis van de thans beschikbare informatie de uithuisplaatsing met ingang van 4 januari 2022 eindigt en dat de kinderen dezelfde dag nog terug naar huis zullen gaan.
De kinderrechter wijst het resterende deel van het verzoek daarom ook af.

De beslissing

De kinderrechter:
bepaalt dat de op 23 december 2021 afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige B] en [minderjarige A] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 januari 2022 eindigt;
wijst het verzoek tot afgifte van een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige B] en [minderjarige A] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2022 door mr. V.R. de Meyere, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Hout, als griffier, waarna de beschikking op 19 januari 2022 op schrift is gesteld.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.