Op 4 januari 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van de minderjarigen A en B. De zaak volgde op een eerdere beschikking van 23 december 2021, waarin een spoedmachtiging voor uithuisplaatsing was verleend. De ouders van de minderjarigen, bijgestaan door hun advocaat mr. M. Poort-van der Meeren, voerden verweer tegen de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI), die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De ouders stelden dat zij nooit de benodigde hulp hadden ontvangen van de GI, ondanks herhaalde verzoeken om ondersteuning. De kinderrechter constateerde dat de GI sinds de ondertoezichtstelling geen adequate hulp had geboden en dat de eerdere beslissing tot uithuisplaatsing niet op goede gronden was genomen. De kinderrechter besloot dat de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 4 januari 2022 eindigde en dat de kinderen terug naar huis moesten. De verzoeken van de GI werden afgewezen, en de kinderrechter benadrukte het belang van hulpverlening in de thuissituatie voordat tot uithuisplaatsing wordt overgegaan.