ECLI:NL:RBOBR:2022:431

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
01/879467-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van amfetamineproductie en veroordeling voor bezit van hennep en wapens

Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de productie van amfetamine en het bezit van hennep en wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de productie van amfetamine. De bewijsmiddelen waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat de verdachte betrokken was bij de verweten voorbereidingshandelingen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de amfetamineproductie.

De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte op 28 mei 2019 in Eindhoven opzettelijk ongeveer 10,45 gram hasjiesj en 818,5 gram hennep in zijn bezit had, wat in strijd is met de Opiumwet. Daarnaast had de verdachte ook twee boksbeugels en een ploertendoder, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis, en oordeelde dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden voor de overtreding van de Opiumwet, gezien de geringe hoeveelheid en de omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een compensatie voor de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld op basis van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879467-19
Datum uitspraak: 14 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 september 2020 en 31 januari 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 augustus 2020. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2018 tot en met 29 januari 2019 te Best en/of Eindhoven en /of een of meerdere (andere) plaatsen in Nederland en/of te Hechtel-Eksel en/of een of meerdere (andere) plaatsen in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2018 tot en met 29 januari 2019 te Best en/of Eindhoven en/of een of meerdere (andere) plaatsen in Nederland en/of te Hechtel-Eksel en/of een of meerdere (andere) plaatsen in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
  • een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mederdader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)

hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)

  • een bedrijfsruimte, gelegen aan [adres 2] te Hechtel-Eksel (België), gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking laten stellen en/of
  • aanpassingen/verbouwingen in/aan de bedrijfsruimte, gelegen aan [adres 2] te Hechtel-Eksel (België), ten behoeve van de productie van amfetamine gemaakt en/of laten maken en/of toegestaan en/of
  • een of meerdere (onderdelen van) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van amfetamine voorhanden gehad en/of
  • (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, en/of
  • (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen, waaronder BMK en/of APAA en/of formamide en/of natriumhydrixide en/of mierenzuur voorhanden gehad en/of
  • in het kader van voornoemde activiteit(en) met elkaar (telefonisch) contact gelegd/onderhouden en/of (een)ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 10,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 818,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te Eindhoven (een) wapen(s) van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten twee boksbeugels en/of een ploertendoder voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten geconcludeerd
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging vrijspraak van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten bepleit. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
ten aanzien van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat er diverse aanwijzingen bestaan dat verdachte bij de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten betrokken zou kunnen zijn geweest. Deze aanwijzingen, ook in hun onderlinge verband, zijn op zich echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen vaststellen of verdachte een aandeel in die feiten heeft gehad, en zo ja wat het aandeel van verdachte aan die feiten dan zou zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van concrete en verifieerbare bewijsmiddelen op grond waarvan wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten – al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen – zou hebben gepleegd. De rechtbank overweegt in dat verband ten overvloede dat uit de bewijsmiddelen niet onomstotelijk en zonder twijfel kan worden afgeleid dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het onder feit 1 aan verdachte verweten productieproces van amfetamine en de onder feit 2 aan verdachte verweten voorbereidingshandelingen met het oog op de productie van amfetamine.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten integraal vrijspreken.
de bewijsmiddelen [1]
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
  • het relaas van verbalisant [ verbalisant 1] , pag. 738 einddossier [10,45 gram op hash gelijkende stof aangetroffen in woning verdachte],
  • het relaas van verbalisant [ verbalisant 1] , pag. 744 einddossier [818,5 gram henneptoppen aangetroffen in woning verdachte],
  • het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , pag. 2 einddossier en bijlage 6 van de aanvulling op einddossier, proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaal nummer 19208-225]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 september 2020 afgelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt. Op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
  • het relaas van verbalisant [verbalisant 3] , pag. 752 t/m 754 einddossier [aantreffen van twee boksbeugels en een ploertendoder in de woning van verdachte op 28 mei 2019]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 september 2020 afgelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt. Op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat het volgende wettig en overtuigend is bewezen.

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.

Verdachte heeft op 28 mei 2019 te Eindhoven opzettelijk aanwezig gehad ongeveer 10,45 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en ongeveer 818,5 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;


ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit.

Verdachte heeft op 28 mei 2019 te Eindhoven wapens van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten twee boksbeugels en een ploertendoder voorhanden gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 maanden onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte voor de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel danwel tot een voorwaardelijke geldboete.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Strafmatigende omstandigheden
Verdachte is niet eerder veroordeeld. . Bij de doorzoeking van zijn woning heeft verdachte volledig met de politie meegewerkt, onder meer door aan te wijzen waar hij de hennep en de hasjiesj had verborgen. Deze soft drugs waren van zodanig geringe hoeveelheid dat de rechtbank het standpunt van verdachte dat deze drugs bestemd waren voor eigen gebruik, aannemelijk acht.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 28 mei 2019, de dag van de doorzoeking van de woning. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door deze rechtbank op 14 februari 2022 de redelijke termijn met ruim acht maanden is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.

De strafmodaliteit
Gelet op de aard en de ernst van de hiervoor bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete een passende strafmodaliteit is. Indien verdachte voor de bewezen verklaarde feiten binnen redelijke termijn zou zijn berecht, zou oplegging van een geldboete van € 550,-- redelijk en billijk zijn geweest. Gelet op voornoemde termijnoverschrijding zal de rechtbank de op te leggen boete met 10% matigen tot een geldbedrag van € 500,--.
Onder feit 3 heeft de rechtbank onder meer bewezen verklaard dat verdachte 10,45 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad. Het bezit daarvan levert overtreding van artikel 11, eerste lid, van de Opiumwet op. Gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Opiumwet moet dit feit als overtreding worden gekwalificeerd. Voor een overtreding dient een afzonderlijke straf te worden opgelegd. Gelet op de geringe ernst van deze overtreding en de persoonlijkheid van verdachte acht de rechtbank het raadzaam voor deze overtreding geen straf of maatregel op te leggen.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 500,-- subsidiair tien dagen hechtenis.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24c, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht,
3 en 11 van de Opiumwet en
13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
verklaart de onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit
 de overtreding van:
handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod[10,45 gram hasjiesj] en
 het misdrijf van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod[818,5 gram hennep].
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit
 het misdrijf van:
handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
ten aanzien van het onder feit 3 [818,5 gram hennep] en onder 4 bewezen verklaarde feiten
 een
geldboetevan
€ 500,-- [vijfhonderd euro] te vervangen door tien dagen hechtenis voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
ten aanzien van het onder feit 3 [10,45 gram hasjiesj] bewezen verklaarde feit
 bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. H.E.G. Peters en mr. W. Brouwer, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 14 februari 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders wordt aangegeven, maken de hierna te noemen pagina’s deel uit van het einddossier van politie, eenheid Oost-Brabant, dienst regionale recherche, team ondermijning, onderzoeksnaam [onderzoeksnaam] , afgesloten op 28 juni 2019.