ECLI:NL:RBOBR:2022:4117

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
21/015232
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing in een beklagprocedure ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering betreffende wilsafhankelijke documenten

Op 6 oktober 2021 heeft klaagster een beklag ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant, naar aanleiding van een bevel tot uitlevering van bescheiden en voorwerpen ex artikel 19 van de Wet op de Economische Delicten. De economische raadkamer heeft op 1 april 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde advocaat van de klaagster en de officier van justitie zijn gehoord. De klaagster heeft documenten overhandigd aan de politie, maar stelt dat deze documenten wilsafhankelijk zijn en dat zij onder druk is gezet om deze te overhandigen.

De economische raadkamer heeft vastgesteld dat de vordering tot uitlevering van stukken niet onrechtmatig is, maar heeft ook erkend dat er documenten zijn waarvan niet kan worden vastgesteld of deze wilsafhankelijke informatie bevatten. De raadkamer heeft de noodzaak benadrukt om inzage te krijgen in de correspondentie en documentatie die mogelijk verklaringen van de klaagster bevatten, om te beoordelen of het nemo tenetur beginsel is geschonden.

De economische raadkamer heeft besloten de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd te schorsen en heeft klaagster opgedragen om een toelichting te geven over de wilsafhankelijkheid van de documenten. De rechtbank zal deze toelichting aan het openbaar ministerie doen toekomen, waarna het openbaar ministerie een schriftelijke reactie moet geven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
locatie 's-Hertogenbosch
raadkamernummer : 21-015232
Tussenbeslissing van de economische raadkamer (meervoudig) op het beklag ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering van:

[klaagster] ,

gevestigd te [adres] .
hierna te noemen: de klaagster.

Inleiding

Het beklag is op 06 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De economische raadkamer heeft kennisgenomen van een gedeelte van het strafdossier met bovenstaand kenmerk.
De economische raadkamer heeft op 1 april 2022 het beklag in openbare raadkamer behandeld.
De economische raadkamer heeft de gemachtigde advocaat van de klager, [naam] en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Heropening van het onderzoek

Op 16 augustus 2021 is door opsporingsambtenaren een document aan klaagster overhandigd, genoemd “bevel tot uitlevering van bescheiden en voorwerpen ex artikel 19 van de Wet op de economische delicten”. In dit bevel zijn de volgende voorwerpen en bescheiden gevorderd:
1) Alle vervoersdocumenten en transportdocumenten van deze ladingen,
2) Alle contracten / overeenkomsten met betrokken vervoerder(s)van deze ladingen
3) Alle contracten / overeenkomsten met betrokken verkoper(s) c q handelaar (en) van deze ladingen;
4) Alle contracten / overeenkomsten met betrokken bevrachter(s)van deze ladingen;
5) Alle correspondentie (zoals e-mailverkeer) en documentatie omtrent de vervoerde ladingen
6) Alle facturen en betalingsbewijzen van deze vervoerde ladingen;
7) Alle documentatie omtrent bemonstering en kwaliteitscontroles van deze ladingen-
8) Alle documentatie omtrent werkinstructies betrekking hebben op het lossen c q het laden van wagons en schepen;
9) Alle documentatie omtrent gasmetingen van voor tijdens en na het transport van deze ladingen,
10) Alle documentatie omtrent de wijze (manier) van gassing en gasmetingen inclusief werkinstructies;
11) Alle documentatie omtrent laad en losplaatsen van deze ladingen;
12) Alle documentatie met betrekking tot op- en overslag van deze ladingen;
Naar aanleiding van dit bevel heeft klaagster op 6 september 2021 een aantal bescheiden, voorzien van een wachtwoord, per e-mail aan de politie toegezonden. Vervolgens heeft zij deze beklagprocedure opgestart.
Naar het voorlopig oordeel van de economische raadkamer is sprake geweest van een vordering tot uitlevering van stukken, als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de Economische Delicten (hierna: WED). Dat boven de vordering artikel 19 van de WED staat, maakt deze vordering anders dan klaagster heeft aangegeven naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig, nu voldoende kenbaar was wat er van haar werd verwacht.
Dat betekent dat de economische raadkamer in deze tussenbeslissing toekomt aan het volgende punt uit het bezwaarschrift, waarin wordt aangevoerd dat klaagster onder dreiging van een strafrechtelijke sanctie verplicht is gesteld haar medewerking te verlenen terwijl sprake is van een “criminal charge” jegens klaagster én van wilsafhankelijk materiaal. Zij heeft aangevoerd dat het door de politie gewenste materiaal pas na een vorm van actieve bewijsgaring door klaagster kon worden verstrekt, zodat de gegevens als wilsafhankelijk moeten worden aangemerkt, en dat specifiek in de gevorderde correspondentie verklaringen van klaagster besloten liggen.
De officier van justitie erkent dat sprake is van een “criminal charge” en dat niet meewerken aan de vordering een strafbaar feit oplevert ingevolge de WED, maar heeft – kort samengevat – in reactie aangevoerd dat er geen wilsafhankelijk materiaal is gevorderd. Materiaal dat al bestaat is als regel geen wilsafhankelijk materiaal. In dit geval is geen nieuw materiaal gevorderd, zodat geen beroep op nemo tenetur kan worden gedaan.
Na enig beraad na sluiting van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer, is de economische raadkamer van oordeel dat op dit moment ten aanzien van een aantal documenten niet is vast te stellen of deze wilsafhankelijke informatie bevatten. Daarvoor is het volgende van belang.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat beslissend voor de vraag of het nemo-teneturbeginsel is geschonden, is of het gebruik tot het bewijs van een al dan niet in een document vervatte verklaring van de verdachte in een strafzaak zijn recht om te zwijgen en daarmee zijn recht om zichzelf niet te belasten van zijn betekenis zou ontdoen. De Hoge Raad heeft ook aangegeven dat het antwoord op deze vraag afhangt van de aard van de in het document vervatte verklaring, waarbij de omstandigheid dat verdachte de verklaring zelf heeft vervaardigd niet beslissend is (HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL:0666).
De economische raadkamer is – anders dan het Hof Arnhem-Leeuwarden in de door de klaagster aangehaalde uitspraak – voorlopig van oordeel dat het gedwongen afgeven van bij klaagster in het bezit zijnde documenten op zich geen schending van het nemo tenetur beginsel met zich brengt. Als het bestaan van documenten niet van de wil van de betrokkene afhankelijk is en geen sprake is van in een document vervatte verklaringen van de betrokkene, is geen sprake van wilsafhankelijke documenten. Ten aanzien van de gevorderde bescheiden zoals opgesomd onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 in de vordering van 16 augustus 2021 (vervoersdocumenten, contracten, facturen, etc.) is naar het voorlopig oordeel van de economische raadkamer niet afhankelijk van de wil van verdachte. Dit zijn immers bestaande, schriftelijke, documenten, die geen verklaring van klaagster bevatten. Dat klaagster actief heeft moeten zoeken naar deze documenten, maakt dat niet anders.
Dat is anders waar het de gevorderde ‘correspondentie en documentatie’ (punt 5) betreft. De economische raadkamer acht voorstelbaar dat zich in de correspondentie verklaringen van (vertegenwoordigers van) klaagster bevinden die van dien aard zijn, dat het recht van (vertegenwoordigers van) klaagster om tijdens een eventuele strafprocedure te zwijgen in de zittingszaal van haar betekenis zou zijn ontdaan. Voor wat betreft de documentatie is datzelfde voorstelbaar als het gaat om documentatie waarin geen objectieve gegevens zijn opgenomen, maar waarin eveneens verklaringen zijn opgenomen.
De economische raadkamer acht het om die reden van belang dat inzage wordt verkregen in een deel van de door klaagster uitgeleverde documenten aan de politie. Het gaat dan om dát deel van de correspondentie en documentatie (punt 5), waarin sprake is van verklaringen van (vertegenwoordigers van) klaagster die als wilsafhankelijk zouden kunnen worden aangemerkt. Naar het oordeel van de economische raadkamer is de inzage noodzakelijk voor een juiste toetsing van de vraag of het bestaan van deze documenten afhankelijk is van de wil van klaagster en of daarmee de vordering zoals voornoemd een schending zou opleveren van het nemo tenetur beginsel.
De economische raadkamer stelt vast dat als ook het openbaar ministerie deze stukken zou ontvangen, de onderhavige procedure in feite zinloos zou zijn. Om die reden hoeft klaagster deze stukken niet te delen met het openbaar ministerie. Mocht de economische raadkamer tot de beslissing komen dat een deel van de stukken niet kenbaar hoeft te worden gemaakt voor het onderzoeksteam, dan heeft zij vervolgens kennis van meer stukken dan bij het openbaar ministerie bekend zijn. Dat zal dan met zich brengen dat de leden van deze economische raadkamer nadien niet meer betrokken kunnen zijn bij een strafrechtelijke behandeling.
Bij de beoordeling van de vraag of documenten afhankelijk zijn van de wil van klaagster, is voorts relevant door welke (natuurlijke) personen verklaringen zijn afgelegd en in hoeverre ten aanzien van verklaringen van deze (natuurlijke) personen aan klaagster (een rechtspersoon) een beroep op nemo tenetur toekomt. De economisch raadkamer zal om daar een oordeel over te kunnen geven, inzicht moeten krijgen in de verhoudingen binnen de organisatie van klaagster. Daarover is een nader standpunt nodig van klaagster – waar mogelijk/ noodzakelijk onderbouwd met stukken – en een reactie van het openbaar ministerie – waar mogelijk/ noodzakelijk eveneens onderbouwd met stukken.
Gelet op het voorgaande, zal de economische raadkamer de behandeling in raadkamer heropenen en zal de behandeling van het klaagschrift in raadkamer voor onbepaalde tijd schorsen teneinde klaagster op te dragen
díe correspondentie / documentatie (vallend onder punt 5) , die wat klaagster betreft wilsafhankelijke informatie bevat, aan de rechtbank te doen toekomen. De economische raadkamer zal deze stukken beoordelen,
zonder deze aan het openbaar ministerie te doen toekomen.

De rechtbank zal klaagster daarnaast opdragen om een toelichting te geven

voor zover mogelijk – waarom de overgelegde documenten wat haar betreft als wilsafhankelijk moeten worden aangemerkt en
ten aanzien van verklaringen van welke (natuurlijk) personen
aan klaagstereen beroep op nemo tenetur toekomt, waar mogelijk / noodzakelijk onderbouwd met stukken.

Deze algemene toelichting zal de rechtbank wél aan het openbaar ministerie doen toekomen.

Het openbaar ministerie zal op deze algemene toelichting een reactie dienen te geven binnen een termijn van twee weken na ontvangst, waar mogelijk / noodzakelijk onderbouwd met stukken.
De economische raadkamer zal na ontvangst van de stukken met partijen in contact treden over de verdere afhandeling van de zaak.

De beslissing

De economische raadkamer:
- heropent de behandeling van de beklagzaak in raadkamer;
- schorst om voormelde redenen de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd;
- draagt op aan de raadsvrouw om (uitsluitend) de naar het standpunt van klaagster wilsafhankelijke documenten
in een afgesloten envelop, met daarop “ter attentie van A.C. Palmboom”aan de griffie van deze rechtbank te verstrekken, binnen
vier wekenna verzenddatum van deze beslissing;
- draagt op aan de raadsvrouw om
gelijktijdigeen algemene toelichting aan de griffie van deze rechtbank en de officier van justitie te verstrekken, voor zover mogelijk ingaand op de reden waarom de overgelegde documenten wat haar betreft als wilsafhankelijk moeten worden aangemerkt en in ieder geval ingaand op de vraag ten aanzien van verklaringen van welke (natuurlijk) personen aan klaagster een beroep op nemo tenetur toekomt;
- draagt op aan het openbaar ministerie een schriftelijke reactie aan de griffie van deze rechtbank te verstrekken, ingaand op de algemene reactie van klaagster, binnen
twee wekenna ontvangst van de algemene toelichting van de raadsvrouw;
- beveelt de oproeping tegen het tijdstip van de nadere openbare economische raadkamer van klaagster met kennisgeving aan de raadsvrouw van klaagster.

Deze beslissing is gegeven op 15 april 2022 door de economische raadkamer,

mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. C.M. Salemans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Polat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op
mr. A.C. Palmboom en mr. C.M. Salemans zijn buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.