ECLI:NL:RBOBR:2022:4108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
21/2202
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet na eerdere WIA-beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 30 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV beoordeeld. Eiser had zich op 13 januari 2021 ziek gemeld en verzocht om een Ziektewet (ZW) uitkering, maar het UWV oordeelde dat hij arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen onjuist waren ingeschat. De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van eiser. Eiser had een geschiedenis van fysieke en psychische klachten, maar de verzekeringsarts van het UWV had op de relevante datum, 13 januari 2021, vastgesteld dat eiser geschikt was voor de functie van administratief medewerker. De rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen logisch en consistent zijn en dat er geen reden is om aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering voor de datum in geding. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2202

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling in het besluit van 8 maart 2021 dat hij op 13 januari 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) omdat hij arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 juli 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en rapportages van de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) van 7 januari 2022 en 12 april 2022.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner [naam] Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten

2. Eiser werkte tot 1 februari 2018 ongeveer 32 uur per week als magazijnmedewerker. Op 2 mei 2018 heeft hij zich ziek gemeld. Hij is twee jaar ziek gebleven en op 1 april 2020 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIAuitkering) aangevraagd. Met het besluit van 29 mei 2020 heeft het UWV vastgesteld dat eiser per 29 april 2020 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 2 maart 2021 heeft het UWV eisers bezwaar ongegrond verklaard. Per 13 januari 2021 heeft eiser zich opnieuw ziek gemeld. Met het besluit van 8 maart 2021 heeft het UWV vastgesteld dat eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk, te weten de functie van administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133) wat een van de drie functies is die voor eiser zijn geselecteerd in het kader van de hiervoor genoemde WIA-beoordeling.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat het UWV zijn beperkingen onjuist heeft ingeschat. Hij stelt dat hij de twaalf jaar voor zijn ziekmelding bijzonder zwaar werk heeft gedaan. Hij trok zeer zware karren waardoor zijn rug is scheefgegroeid. Voor de pijn die hij heeft, gebruikt hij ongeveer 6 keer per dag een TENS-apparaat. Ook heeft eiser veel last van zijn voeten, omdat hij jicht heeft. Als hij daarvan last heeft, kan hij maar enkele stappen lopen. Hij gebruikt medicatie, maar de aanvallen zijn niet onder controle. Verder gebruikt hij medicatie vanwege zijn te hoge cholesterol. Daarnaast zit hij tegen diabetes aan. In verband met zijn maagproblemen moet hij op onverwachte momenten snel naar het toilet. Sinds januari 2021 heeft eiser ook psychische problemen. Hij heeft op 8 januari 2021 een suïcidepoging gedaan. Hij was onder behandeling bij de praktijkondersteuner, heeft een intake gedaan bij HSK, maar is doorverwezen naar Reinier van Arkel. Hij verwijst naar de brief van 9 juni 2021 van [naam] en [naam] , psycholoog en psychiater bij HSK, en de brief van 5 oktober 2021 van [naam] , psychiater bij Reinier van Arkel, waaruit blijkt dat bij hem sprake is van aanmerkelijke psychische klachten. Uit de brief van [naam] blijkt ook dat eiser gedurende een dag per week groepstherapie krijgt en daarnaast individuele therapie zal gaan volgen. Verder zal bij mogelijk behandeld worden bij de SOLK-poli. Daarnaast wijst eiser op het rapport van zijn medisch adviseur van 31 december 2021. Volgens dit rapport moeten er vanaf 13 januari 2021 meer beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren worden aangenomen, omdat eiser zich ziek meldde met meer klachten en sprake was van een milde depressie, die later een matig ernstige depressie bleek te zijn. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij vindt dat hem niet mag worden tegengeworpen dat er pas later een diagnose is gesteld omdat hij in januari 2021 deze klachten ook al had. Verder vindt hij dat de combinatie van zijn fysieke en psychische klachten tot een urenbeperking zou moeten leiden. Hij heeft erop gewezen dat hij in 2018 een re-integratietraject heeft gevolgd. Hij zou toen 2,5 uur per dag werken, maar dat was niet altijd haalbaar.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de primaire arts van 5 maart 2021 blijkt dat het dossier, inclusief medische gegevens, is bestudeerd. In lijn met de adviezen van het RIVM vond, als gevolg van de Covid-19 pandemie, een telefonisch spreekuur plaats op 2 maart 2021. De primaire arts heeft met eiser gesproken over diens klachten, behandeling, medicatie en omstandigheden. De primaire arts heeft eiser psychisch onderzocht. Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B van 26 juli 2021 blijkt dat de verzekeringsarts B&B het dossier, de bezwaargronden en de ingebrachte medische informatie heeft bestudeerd. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat de heroverweging op de stukken gedaan kon worden, omdat de verzekeringsarts B&B eiser op 31 (de rechtbank begrijpt: 13) januari 2021 heeft gezien op een hoorzitting. Zij heeft eiser dus gezien op de dag van de ziekmelding. Verder heeft de primaire arts een telefonisch spreekuur gedaan en eisers klachten uitgebreid uitgevraagd. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het UWV mocht zich dan ook op deze rapportages baseren.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het UWV bekend is met de lichamelijke en psychische klachten van eiser. Eiser heeft een pseudoradiculair syndroom lumbaal en jicht, waarvoor de verzekeringsarts op 26 mei 2020, naar aanleiding van de aanvraag van een WIA-uitkering, heeft aangenomen dat eiser is aangewezen op fysiek lichte, rugsparende arbeid. Ook is eiser toen beperkt geacht wat betreft werken op hoogte, bij draaiende machines of voor het besturen van een motorvoertuig en voor nachtelijke werktijden. De verzekeringsarts B&B heeft in die procedure als extra beperking aangenomen dat er toilet in de werkomgeving aanwezig moet zijn en dat eiser daarvan op redelijk korte termijn gebruik moet kunnen maken als dat nodig is. In de huidige procedure heeft eiser een brief van 3 februari 2021 van reumatoloog overgelegd waaruit blijkt dat zij eiser op 1 december 2020 heeft gezien en dat hij op dat moment geen klachten had en geen artritis werd geobjectiveerd. Aanvullend radiologisch onderzoek toonde milde MTP1 artrose. Eiser heeft zich nu ziek gemeld omdat hij sinds twee à drie maanden psychische klachten heeft, bestaande uit slaapproblemen, anhedonie, lusteloosheid, stemmingsklachten, verminderde eetlust en suïcidale gedachten. De primaire arts acht hem aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden zonder hoge mentale belasting, die voornamelijk zittend plaatsvinden. De functie administratief medewerker voldoet daar volgens de arts aan, omdat sprake is van routinematig en gestructureerd werk, waarbij geen sprake is van een hoog handelingstempo of deadlines of productiepieken. Volgens de verzekeringsarts B&B was op 13 januari 2021 sprake van een wat gedrukte stemming, schuldgevoelens, gevoelens van tekortschieten, piekeren, inslaap- en doorslaapproblemen. Er waren op die datum aanwijzingen voor verwerkingsproblematiek met enkele depressieve kenmerken dan wel een lichte depressieve stoornis. Volgens de verzekeringsarts B&B is met de klachten voldoende rekening gehouden.
5.3.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding dit oordeel onjuist te achten. Daarbij acht zij vooral van belang dat de verzekeringsarts B&B eiser heeft gezien op de datum die voor deze zaak van belang is, 13 januari 2021. De verzekeringsarts B&B was dus het beste in staat eisers situatie op die datum te beoordelen. De verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld dat er op dat moment aanwijzingen waren voor verwerkingsproblematiek met enkele depressieve kenmerken dan wel een lichte depressieve stoornis. Voor het oordeel van de rechtbank is ook van belang dat zij niet alleen op de rapportage van de verzekeringsarts af hoeft te gaan, nu de informatie van de huisarts (dan wel praktijkondersteuner GGZ) van 1 februari 2021 dit beeld bevestigt. Hieruit zou blijken dat de psychische problematiek vooral bestaat uit traumatische ervaringen in het verleden waar op dat moment nog geen diagnose werd gesteld maar waarbij aan PTSS werd gedacht.
5.3.2.
Dat volgens het intakeverslag van HSK Groep van 9 juni 2021 sprake is van een depressieve stemmingsstoornis matig van ernst en een somatisch symptoomstoornis, maakt dit niet anders. Dat geldt ook voor het behandelplan van Reinier van Arkel van 5 oktober 2021 waarin is vermeld dat sprake is van een matige depressie, een ongespecificeerde trauma- en/of stressor gerelateerde stoornis en een somatisch-symptoomstoornis en een persoonlijkheidsstoornis niet wordt uitgesloten. Deze stukken hebben betrekking op de situatie van eiser op het moment dat hij werd gezien door de psychiater en psycholoog van HSK Groep dan wel de psychiater Reinier van Arkel, in juni dan wel september 2021. Dat is enkele maanden na de datum in geding. De verzekeringsarts B&B heeft met betrekking tot deze informatie aangegeven dat het beeld inmiddels verergerd is en dat dat verklaarbaar is, omdat de sociale situatie van invloed is op de klachten. De sociale situatie is er volgens de verzekeringsarts B&B ook door de beslissingen van het UWV niet eenvoudiger op geworden, wat de klachten in negatieve zin heeft beïnvloed. De rechtbank kan dit oordeel volgen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat ook in het advies van de door eiser ingeschakelde medisch adviseur drs. J.A. Krol staat dat hij geen informatie heeft dat het klachtenbeeld dat eiser in juni 2021 heeft ook al speelde op 13 januari 2021.
5.3.3.
De erkenning van het UWV dat eisers klachten na de datum in geding zijn verergerd, is niet bij die opmerking gebleven. Het UWV heeft aan eiser per 21 september 2021 alsnog een ZW-uitkering toegekend in verband met zijn gezondheidstoestand op dat moment. Dat eiser naar aanleiding van die latere ziekmelding alsnog een ZWuitkering heeft gekregen, maakt niet dat de beoordeling ten aanzien van 13 januari 2021 onjuist is. Dit neemt niet weg dat het de rechtbank duidelijk is dat eiser als gevolg van zijn klachten forsere beperkingen ervaart dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Zoals ook op de zitting is besproken kan bij een beoordeling als deze alleen rekening worden gehouden met klachten die terug te voeren zijn op een objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek. De rechtbank ziet geen reden om te concluderen dat de verzekeringsartsen die klachten, zoals die blijken uit de hiervoor besproken medische gegevens, hebben onderschat.
5.4.
De verzekeringsarts B&B heeft op 13 januari 2021 geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking omdat eiser niet bekend is met ziektebeelden die leiden tot overschatting. Er is volgens de verzekeringsarts B&B ook geen sprake van verminderde beschikbaarheid door intensieve therapievormen. Evenmin is volgens de verzekeringsarts B&B sprake van een ziektebeeld dat evident interfereert met de energiehuishouding. Dat eiser inmiddels een dag per week groepstherapie volgt en daarnaast individuele behandeling gaat volgen, maakt dit niet anders, omdat dat op 13 januari 2021 nog niet zo was. Volgens de verzekeringsarts B&B is eiser aangewezen op routinematig en gestructureerd werk, niet stresserend ten aanzien van tijdsdruk of conflicthantering. Volgens de verzekeringsarts B&B passen deze beperkingen bij een lichte tot matige depressie en is de geduide functie daarmee passend voor eiser, temeer omdat in die functie geen groot beroep wordt gedaan op de mentale belastbaarheid. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser op 13 januari 2021 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.