In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 21 september 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die verdachte is in een strafzaak met parketnummer 01-085597-22. Verzoekster had eerder op 5 juli 2022 een dagvaarding ontvangen om op 18 augustus 2022 voor de rechter te verschijnen, maar maakte bezwaar tegen deze dagvaarding. Op 17 augustus 2022 heeft verzoekster de rechter, mr. R. van den Munckhof, gewraakt die het bezwaar zou behandelen. De wrakingskamer heeft op 14 september 2022 het wrakingsverzoek met zaaknummer WR 22/021 afgewezen. Vervolgens heeft verzoekster op dezelfde dag de leden van de wrakingskamer gewraakt die deze beslissing hadden genomen, wat resulteerde in het nieuwe wrakingsverzoek met zaaknummer WR 22/025.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verzoekster het wrakingsmiddel misbruikt, aangezien zij twee wrakingsverzoeken heeft ingediend die niet zijn gehonoreerd en die hebben geleid tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. De rechtbank oordeelt dat verzoekster het middel van wraking gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor het is bedoeld, namelijk om de voortgang van de procedure te frustreren. Daarom heeft de rechtbank besloten dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
De beslissing is genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en de leden mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. M.E. Bartels, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.