ECLI:NL:RBOBR:2022:407

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
01/120364-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing, gekwalificeerde diefstal en poging tot gekwalificeerde diefstal, met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd in P.I. Grave. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, gekwalificeerde diefstal en poging tot gekwalificeerde diefstal, gepleegd op 5 mei 2021 te Helmond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen, in de voor de nachtrust bestemde tijd, met geweld en bedreiging met geweld een persoon heeft gedwongen tot de afgifte van autosleutels. Tevens heeft de verdachte een auto weggenomen en geprobeerd een andere woning te beroven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling en meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die materiële en immateriële schade hebben geleden door de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 3.890,00 voor [slachtoffer 1], € 3.500,00 voor [slachtoffer 2] en € 100,00 voor [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.120364.21 en 01.118184.21 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 augustus 2021, 4 november 2021 en 28 januari 2022.
Op 4 november 2021 heeft de rechtbank de tegen, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 7 juli 2021 en 24 september 2021.
Aan verdachte is onder parketnummer 01.120364.21, na wijziging van de tenlastelegging d.d. 13 augustus 2021, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 5 mei 2021 te Helmond (in de voor de nachtrust bestemde tijd) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (in zijn woning gelegen aan [adres 1] ) heeft gedwongen tot de afgifte van zijn autosleutel(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of diens/dier mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en/of haar mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft door een ruit van die woning te verbreken en/of (vervolgens) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] af te lopen en/of een mes aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te tonen en/of voor te houden en/of stekende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of (daarbij) te roepen en/of te schreeuwen “autosleutels, autosleutels”;
Feit 2:
hij op of omstreeks 5 mei 2021 te Helmond (in de voor nachtrust bestemde tijd) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel te weten een (kort daarvoor middels afpersing/afdreiging) verkregen autosleutel;
Feit 3:
hij op of omstreeks 5 mei 2021 te Helmond (in de voor nachtrust bestemde tijd) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (in/uit een woning gelegen aan [adres 2] ) enig goed en/of hoeveelheid geld van zijn/hun gading, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen en/of geld onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) over een poort en/of schutting bij die woning geklommen en/of zich zodoende de toegang verschaft tot de achtertuin van die woning en/of (vervolgens) een ruit van die woning geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan verdachte is onder parketnummer 01.118184.21 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2021 te Helmond, opzettelijk en wederrechtelijk een desinfectiezuil en/of een deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 onder parketnummer 01.120364.21 en het ten laste gelegde feit onder parketnummer 01.118184.21 wettig en overtuigend bewezen. Omdat verdachte de feiten heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van parketnummer 01.120364.21 feit 1 en feit 2 [1] :
  • Een proces-verbaal aangifte, opgemaakt d.d. 5 mei 2021, dossierpagina’s 126-129, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
  • Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt d.d. 5 mei 2021, dossierpagina’s 130-132, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2022.
Ten aanzien van parketnummer 01.120364.21 feit 3:
  • Een proces-verbaal aangifte, opgemaakt d.d. 5 mei 2021, dossierpagina’s 184-185, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] ;
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2022.
Ten aanzien van parketnummer 01.118184.21 [2] :
  • Een proces-verbaal aangifte, opgemaakt d.d. 27 april 2021, dossierpagina’s 3-11, inhoudende de verklaring van [persoon 1] ;
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2022.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 01.120364.21:
Ten aanzien van feit 1:
op 5 mei 2021 te Helmond in de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging
met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, met
bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 1] in zijn woning gelegen aan [adres 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van zijn autosleutels, die toebehoorden aan die [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij en zijn mededaders zich
de toegang tot die woning hebben verschaft door een ruit van die woning te verbreken en
vervolgens op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te lopen en een mes aan die [slachtoffer 1] en die
[slachtoffer 2] te tonen en voor te houden en stekende bewegingen te maken in de richting van die
[slachtoffer 1] en daarbij te roepen "autosleutels, autosleutels".
Ten aanzien van feit 2:
op 5 mei 2021 te Helmond in de voor nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met
anderen, een personenauto, die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het
oogmerk om die personenauto zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn
mededaders die weg te nemen personenauto onder hun bereik hebben gebracht door middel
van een valse sleutel, te weten een kort daarvoor middels afpersing verkregen autosleutel.
Ten aanzien van feit 3:
op 5 mei 2021 te Helmond in de voor nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met
een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf
om uit een woning gelegen aan [adres 2] geld dat toebehoorde aan [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, waarbij verdachte en zijn mededader over een schutting bij die woning zijn geklommen en zich zodoende de toegang hebben verschaft tot de achtertuin van die woning en vervolgens een ruit van die woning hebben geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 01.118184.21:
op 16 april 2021 te Helmond, opzettelijk en wederrechtelijk een desinfectiezuil en een deur, die aan [slachtoffer 4] toebehoorden heeft vernield.
Door kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging met parketnummer 01.120364.21 is onder feit 1 telkens opgenomen “ [slachtoffer 2] ” in plaats van [slachtoffer 2] . De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 466 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport van
21 januari 2022 en aanvullend de voorwaarde betreffende de middelencontrole.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in de woning van aangever [slachtoffer 3] , gedurende de nacht. Verdachte heeft zich daarna samen met twee anderen schuldig gemaakt aan afpersing van twee oudere personen (de heer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] ) in hun woning waarbij zij werden bedreigd met een mes. Daarna hebben verdachte en de mededaders de sleutels en de auto van de bewoners weggenomen.
De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een inbraak in een woning door meerdere daders, waarbij oudere bewoners met een mes zijn bedreigd en afgeperst, veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast hebben de bewezenverklaarde feiten voor de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] veel materiële schade meegebracht en voor alle benadeelden overlast. Met name voor het onder feit 1 bewezenverklaarde geldt dat dit feit voor de slachtoffers een
bijzonder traumatische ervaring is, zeker nu daarbij is gedreigd met een mes.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Het betreft oudere en kwetsbare personen. De bedreiging moet een grote indruk op hen hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] en de slachtofferverklaring die hij mede namens [slachtoffer 2] tijdens de terechtzitting heeft voorgedragen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol en
verdovende middelen waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest
begrijpen. Desondanks heeft hij die middelen toch gebruikt en is hij met twee
medeverdachten doelbewust op pad gegaan om ergens in te breken.
Tot slot heeft verdachte een desinfectiezuil en een deur bij [slachtoffer 4] , de woongroep waar hij verbleef, vernield. Door zijn agressieve gedrag heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage, psychologisch onderzoek d.d. 6 oktober 2021, blijkt het volgende:
“Bij betrokkene is sprake van een stoornis in het gebruik van meerdere middelen, te weten GHB, amfetamine (speed), cannabis, XTC en alcohol. Verder is sprake van ADHD, gecombineerde type, en van een secundair psychopathiseringsproces. Daarvan was ook sprake ten tijde van het hem tenlastegelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Vooral zijn forse middelengebruik van tevoren lijkt bepalend te zijn geweest voor zijn psychische functioneren die nacht. Daarover valt het volgende te zeggen: hij was kennelijk flink onder invloed en beneveld, maar leek toch nog redelijk in staat vrij complexe handelingssequenties uit te voeren (fietsen naar de plaatsen delict, overleggen met zijn mededaders, zich al fietsend uit de voeten maken, mogelijk het besturen van de auto van aangevers, etc.) Getuige zijn verklaringen was hij telkens in staat een redelijk adequate taxatie / afwegingsproces m.b.t. de situatie te doen, voorafgaand aan genoemde handelingen. Door zijn langdurige verslavingsproblematiek mag ervan worden uitgegaan dat betrokkene zich realiseert dat zijn forse middelengebruik een drempelverlagend
effect kan hebben voor risicovol en grensoverschrijdend gedrag, zoals deelname aan de ten laste gelegde feiten. Anderzijds dragen de impulsiviteit (ADHD) en de persoonlijkheidsdynamiek rondom het negatieve zelfbeeld bij aan het in stand blijven van de verslavingsproblematiek, en beperken ze de keuzevrijheid van handelen in enige mate. Op grond van het voorgaande wordt geadviseerd betrokkene de feiten in enigszins verminderde mate toe te rekenen, uitgaande van de vijfpuntsschaal m.b.t. het toerekenen. De driepuntsschaal volgend zou ondergetekende op verminderd uitkomen, en dat voert m.i. te ver. Indien betrokkene na detentie weer mocht terugvallen in middelengebruik, bestaat er wel enige kans op herhaling. Dit blijkt ook uit de gestandaardiseerde risicotaxatie.
Beschermende factoren zijn het feit dat betrokkene geen verstandelijke beperkingen heeft en dat hij over normale contactuele vaardigheden beschikt. Verder stelt betrokkene zich in principe welwillend op ten aanzien van eventuele begeleiding (en behandeling), en het contact met zijn ouders is hersteld, en zijn ouders hebben het voornemen hem waar mogelijk te ondersteunen. Indien betrokkene opnieuw in een soortgelijke instelling voor begeleid wonen verzeild mocht raken, bestaat de kans dat zich weer een soortgelijk proces voordoet als bij [slachtoffer 4] het geval was, waarbij hij in aanraking kwam met andere gebruikers, hetgeen drempelverlagend werkte m.b.t. het hervatten van het eigen middelengebruik. Hier moet in de toekomst goed op worden toegezien. Geboden is dat betrokkene direct aansluitend op detentie klinisch wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek. De klinieken van Novadic-Kentron beschikken over speciale expertise m.b.t. GHB-verslaving, waarbij ook aan ADHD en persoonlijkheidsdynamiek rondom het negatieve zelfbeeld aandacht dient te worden besteed. Betrokkene heeft dit middel na zijn vorige behandeling weliswaar niet meer opnieuw gebruikt, maar het risico op terugval bij dit middel is relatief groot en de gevolgen van een eventuele hernieuwde verslaving zijn ingrijpend. Aansluitend op de klinische behandeling dient ambulante behandeling van (primair) de verslavingsproblematiek plaats te vinden. Intensieve begeleiding is daarbij geboden, zo mogelijk middels “outreaching” zorg (bijvoorbeeld door een FACT-team), om zoveel mogelijk grip op betrokkene te kunnen houden en terugval in middelengebruik te voorkomen. Langdurig reclasseringstoezicht is geboden, met regelmatige controles op middelengebruik en zo mogelijk in combinatie met een lange proeftijd. Het voorgaande kan worden gerealiseerd binnen het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of een voorwaardelijk strafdeel. Ondergetekende is van mening dat er geen duidelijke aanleiding is om het minderjarigenstrafrecht toe te passen: betrokkene heeft intussen de volwassen leeftijd bereikt, ondanks de beschreven beperkingen heeft zijn persoonlijkheid zich inmiddels grotendeels gevormd en het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau is leeftijdsadequaat. Kernproblematiek / belangrijkste risicofactor vormt het problematische middelengebruik, dat bij een daartoe gespecialiseerde instelling dient te worden behandeld, bij een instelling voor forensische verslavingszorg (voor volwassenen). Daar kan ook de persoonlijkheidsdynamiek (insufficiëntiegevoelens, impulsiviteit, etc.) worden aangevat die aan de verslavingsproblematiek is gerelateerd.”
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het ten behoeve van verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 21 januari 2022. Hieruit blijkt het volgende:
“Op nagenoeg alle leefgebieden zijn problemen geconstateerd en het ontbreekt aan beschermende factoren. Op de voorgrond staat echter de langdurige verslavingsproblematiek van de heer [verdachte] . De aanwezige psychische en verslavingsproblematiek zijn van directe invloed geweest op onderhavige delictpleging. Een klinische behandeling werd geïndiceerd en de heer [verdachte] werd op 19-11-2021 in het kader van zijn schorsing uit preventieve hechtenis opgenomen in de kliniek Radix. Op 04-01-2022 worden wij door de kliniek geïnformeerd dat betrokkene niet langer kon blijven in verband met agressie na een vermoedelijke terugval in GHB. In overleg met het OM is betrokkene daarop in de kliniek aangehouden door de politie en werd zijn schorsing uit preventieve hechtenis opgeheven. Hij verblijft op dit moment in PI Grave en heeft reeds 2x contact opgenomen met zijn toezichthouder over het vervolg. Ten behoeve van een hernieuwde opname is er een (nieuwe) indicatie aangevraagd bij het IFZ.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
  • Meldplicht bij reclassering
  • Opname in een zorginstelling
  • Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang”
Aanvullend heeft [persoon 2] , reclasseringswerker, ter terechtzitting gepleit voor een aanvullende bijzondere voorwaarde, te weten het meewerken aan middelencontrole. Verder heeft zij verklaard een proeftijd van 3 jaren passend te achten. Op deze manier kan verdachte langdurig gemonitord worden.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen van de deskundigen, onder meer dat verdachte de ten laste gelegde feiten in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend, over.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De oriëntatiepunten schrijven voor een woningoverval met licht geweld of bedreiging met geweld een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren voor.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank verder in strafverhogende zin rekening met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan en de ernst daarvan, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte de hem recentelijk nog in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis geboden kans heeft laten schieten. Hij werd in het kader van zijn schorsing uit preventieve hechtenis opgenomen in de kliniek Radix, maar kon daar niet langer verblijven vanwege agressief gedrag en een vermoedelijke terugval in GHB-gebruik, waardoor de schorsing van de voorlopige hechtenis weer werd opgeheven.
In strafmatigende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat de bewezenverklaarde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank houdt tot slot rekening met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en spijt en berouw heeft getoond. Hij lijkt de ernst van de door hem gepleegde feiten in te zien.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 21 januari 2022, met daarbij aanvullend de voorwaarde met betrekking tot de middelencontrole. Op deze manier heeft verdachte een stok achter de deur om geen strafbare feiten meer te plegen en krijgt hij langdurig de behandeling en begeleiding die hij nodig heeft.
De rechtbank zal een aanzienlijk zwaardere straf opleggen dan de door de officier van
justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst
van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. De officier van justitie heeft bij zijn eis nadrukkelijk overwogen dat bij het opleggen van de gevorderde straf de mogelijkheid aanwezig is dat verdachte vrijwel direct na zijn invrijheidstelling wederom kan worden opgenomen bij de kliniek Radix. De rechtbank gaat er echter vanuit dat ook wanneer verdachte een langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet ondergaan, een plaatsing van verdachte kan worden gerealiseerd.

De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert ter zake van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 van parketnummer 01.120364.21 een schadevergoeding van € 37.680,00 bestaande uit
€ 32.680,00 aan materiële schade en uit € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 39.680,00 bestaande uit € 32.680,00 aan materiële schade en uit € 7.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen ter zake van materiële schade - hetzij aan de één dan wel aan de ander - deels kunnen worden toegewezen, te weten voor een bedrag van € 390,00. De vordering betreffende immateriële schade kan gedeeltelijk aan beide benadeelde partijen worden toegewezen voor een bedrag van € 3.500,00. Het totale toegewezen bedrag dient telkens hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook dient de maatregel tot schadevergoeding voor dat bedrag te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partijen vorderen elk voor zich een vergoeding voor materiële schade
betreffende:
1. televisie: € 849,00
2. auto: € 17.600,00
3. beveiliging: € 11.641,00
4. reiskosten: € 75,00
5. telefoonkosten: € 15,00
6. rechtsbijstand: € 2.500,00
Voor immateriële schade vordert [slachtoffer 1] een vergoeding van € 5.000.00 en
vordert [slachtoffer 2] een vergoeding van € 7.000,00.
Materiële schade.
De rechtbank wijst ten aanzien van de materiële schade toe het gevorderde bedrag voor de
reiskosten en de telefoonkosten (totaal € 90,00). De hoogte van de gevorderde bedragen komt de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voor en is bovendien niet weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is verder aannemelijk geworden dat er materiële schade
is geleden als gevolg van het onbruikbaar of onverkoopbaar worden van de dakdragers en de
winterbanden van de auto na de diefstal van die auto of het verlies van goederen die zich in
de auto bevonden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
De rechtbank schat deze schade naar redelijkheid en billijkheid (rekening houdend met
afschrijving van de nieuwwaarde) op een bedrag van € 300,00.
Voor het overige wijst de rechtbank de gevorderde materiële schade voor wat betreft de
hiervoor genoemde posten 1 (televisie) en 2 (auto) af nu naar het oordeel van de rechtbank
uit de overlegde stukken blijkt dat de restschade (na afschrijving / vaststelling van de
dagwaarde van deze goederen) is of wordt vergoed door de verzekering en er dus geen sprake (meer) is van rechtstreekse schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover
die betreft post 3 (beveiliging), omdat er in zoverre geen sprake is van schade die
rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten is toegebracht. De benadeelde partij kan de vordering tot vergoeding van materiële schade voor zover de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk wordt verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank beslist dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen en dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in
zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Immateriële schade.
De grondslag voor het toekennen van immateriële schadevergoeding is in deze aantasting in
de persoon ‘op andere wijze' zoals bedoeld in art. 6:106, eerste lid. aanhef en onder b, van
het Burgerlijk Wetboek. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Met betrekking tot de hoogte van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de
benadeelde partijen zich door (onder andere) de bedreiging met het mes zeer angstig hebben
gevoeld, en als gevolg van wat hen is overkomen door toedoen van verdachte en zijn
medeverdachten, angst en belemmeringen hebben ondervonden en nog ondervinden in het
dagelijkse leven. De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, toekenning van een bedrag van € 3.500,00 euro aan ieder van de benadeelde partijen passend. De benadeelde partijen kunnen de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op
heden begroot op € 721,00 euro (conform het liquidatietarief, geldend vanaf 1 februari 2021). Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal telkens voor het totale toegewezen bedrag ook de maatregel tot
schadevergoeding opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2021 tot aan
de dag der algehele voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat
schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan
de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten waarop bovenstaande vorderingen
betrekking hebben samen met anderen heeft gepleegd. Omdat verdachte en zijn mededaders
samen deze onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij ingevolge artikel 6:102, eerste lid,
van het Burgerlijk Wetboek jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale
schade.

De vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert ter zake van het ten laste gelegde feit onder 3 van parketnummer 01.120364.21 een schadevergoeding van € 377,32 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 100,00. Het totale toegewezen bedrag dient hoofdelijk te worden opgelegd en te worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook dient de maatregel tot schadevergoeding voor dat bedrag te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert:
een bedrag van € 249,12 voor opgenomen verlofuren;
een bedrag van € 28,20 voor (te verwachten) reis- en parkeerkosten;
een bedrag van € 100,00 voor eigen risico na inbraakschade.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit
toegebrachte schade, een materiële schadevergoeding van € 100,00 (post eigen risico), te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (5 mei 2021) tot aan de
dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering voor
zover die betreft de opgenomen verlofuren, omdat het gevorderde bedrag door de
benadeelde partij onvoldoende onderbouwd is. Er is geen bewijs overgelegd van het
gevorderde uurloon, waardoor de geleden schade door de rechtbank niet vast te stellen is.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter
aanbrengen.
De vordering wordt afgewezen voor wat betreft de gevorderde parkeer- en reiskosten nu
deze kosten niet zijn gemaakt omdat de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen.
De rechtbank zal de proceskosten van partijen compenseren in die zin dat iedere partij de
eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het totale toegewezen bedrag ook de maatregel tot schadevergoeding
opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2021 tot aan de dag der algehele
voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het
slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden
opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot
betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te
vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan
de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit waarop bovenstaande vordering
betrekking heeft samen met een ander heeft gepleegd. Omdat verdachte en zijn mededader
samen deze onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij ingevolge artikel 6:102, eerste lid,
van het Burgerlijk Wetboek jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale
schade.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 311, 312, 317, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 01.120364.21
Ten aanzien van feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde
tijd in een woning en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door
middel van braak en inklimming
ten aanzien van feit 2:
diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
op een besloten erf waarop een woning staat en het feit wordt gepleegd door twee of
meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust
bestemde tijd op een besloten erf waarop een woning staat en het feit wordt
gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Ten aanzien van parketnummer 01.118184.21:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van parketnummer 01.120364.21 feit 1, feit 2, feit 3 en parketnummer 01.118184.21:
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:

Meldplicht

Veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na het ondergaan van zijn gevangenisstraf bij SVG reclassering Limburg op het telefoonnummer 088-5068888. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Daarbij dient hij zich te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen die de reclassering hem geeft.

Opname in een zorginstelling

Veroordeelde laat zich opnemen in een door het IFZ/DIZ nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)

Veroordeelde laat zich na zijn opname verder behandelen door een forensisch ambulante poli/ FACT, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische
opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.

Begeleid wonen of maatschappelijke opvang

Veroordeelde verblijft indien geïndiceerd na zijn opname bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

Meewerken aan middelencontrole

Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1]
, van een bedrag van € 3.890,00. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 48 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag betreft een vergoeding van
€ 390,00 voor materiële schade en een vergoeding van € 3.500,00 voor immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.890,00. Dit bedrag betreft een vergoeding van € 3.500,00 voor immateriële schade en een bedrag van € 390,00 voor materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 mei 2021 tot
aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn
mededader(s) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering af voor zover deze een bedrag van € 390,00 voor materiële schade
betreffende de posten 1 (televisie) en 2 (auto) te boven gaat.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is:
- voor zover deze een bedrag van € 3.500,00 voor immateriële schade te boven gaat en
- voor zover deze betreft materiële schade genoemd onder post 3 (beveiliging).
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op
heden begroot op € 721,00 en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve
van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 2] van een bedrag van € 3.500,00. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 45 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag betreft een vergoeding van € 3.500,00 voor immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 mei 2021 tot
aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.500,00. Dit bedrag betreft een vergoeding voor immateriële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 mei 2021 tot
aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn
mededader(s) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze een bedrag van € 3.500,00
euro voor immateriële schade te boven gaat en voor zover deze betreft de gevorderde
vergoeding voor materiële schade niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij
de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op
heden begroot op € 721,00 en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 3] van een bedrag van € 100,00. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 2 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag betreft een vergoeding voor materiële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is
betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 100,00.
Dit bedrag betreft een vergoeding voor materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is
betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor zover deze betreft een vergoeding
voor opgenomen verlofuren niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de
burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering af voor zover deze betreft een vergoeding voor parkeer- en reiskosten.
Compenseert de kosten tussen partijen aldus dat de benadeelde partij en verdachte ieder de
eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 11 februari 2022.
Mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Oost-Brabant, Districtsrecherche Helmond, onderzoek
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basiseenheid Peelland, Zaakregistratienummer: PL2100-2021090569, afgesloten op 20 mei 2021.