ECLI:NL:RBOBR:2022:4041

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
WR 22/017
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens misbruik van procesrecht en partijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 juli 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, wonende te Helmond. Het verzoek was gericht tegen mr. M.J.M.A. van der Put, rechter in de rechtbank. Verzoekster had eerder op 10 maart 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. F.J. Koningsveld in een andere zaak, welke was afgewezen. Tijdens de zitting op 27 juni 2022 heeft verzoekster opnieuw de rechter gewraakt, met als argument dat er sprake was van schending van de artikelen 5 en 6 van het EVRM en dat de rechter partijdig was door het CVOM naar zijn standpunt te vragen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de rechter het CVOM om zijn standpunt vroeg, niet getuigt van partijdigheid. Bovendien heeft verzoekster haar stellingen over de schending van het EVRM niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verzoekster het wrakingsmiddel misbruikte, wat leidde tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Daarom werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter mr. J.O.Y. Elagab en de leden mr. C.T.C. Wijsman en mr. F. Kooijman, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma. Tegen deze beslissing staat rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 22/017
Beslissing van 12 juli 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker]
wonende te Helmond
hierna te noemen: verzoekster,
(gemachtigde: [verzoeker] )
strekkende tot de wraking van
mr. M.J.M.A. van der Put,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van 27 juni 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8713668 / MU VERZ 20-1573 tussen verzoekster en het CVOM. In deze zaak heeft verzoekster op 10 maart 2022 de rechter die de zaak destijds behandelde (mr. F.J. Koningsveld) gewraakt. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van 11 april 2022 (WR 22/007) afgewezen.
2.2
De behandeling van de zaak is voortgezet door de rechter. Op de zitting van 27 juni 2022 heeft verzoekster de rechter gewraakt. Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft verzoekster de rechter gewraakt, omdat er sprake is van schending van de artikelen 5 en 6 van het EVRM en omdat de rechter tijdens de zitting het CVOM heeft gevraagd naar zijn standpunt in de zaak. Volgens verzoekster is daarom sprake van partijdigheid.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat uit het enkele feit dat de rechter tijdens de zitting op 27 juni 2022 aan de vertegenwoordiger van het CVOM heeft gevraagd naar het standpunt van het CVOM in de zaak, niet getuigt van partijdigheid. Het ging concreet over de vraag of verzoekster voor het in behandeling nemen van de zaak zekerheid moet stellen of dat zij in betalingsonmacht verkeert. Uit het proces-verbaal blijkt dat de gemachtigde van verzoekster hierover zijn standpunt naar voren heeft gebracht. Het is dan volstrekt logisch, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor, dat de rechter vervolgens het CVOM heeft gevraagd naar zijn standpunt over deze kwestie.
3.3
Voor zover verzoekster heeft betoogd dat sprake is van partijdigheid van de rechter, omdat de artikelen 5 en 6 van het EVRM zijn geschonden, geldt dat verzoekster deze wrakingsgrond in het geheel niet heeft onderbouwd. De rechtbank laat deze stellingen daarom onbesproken.
3.4
Zoals hiervoor is gememoreerd, heeft verzoekster in deze zaak eerder een wrakingsverzoek gedaan dat niet is gehonoreerd (WR 22/007). Dat wrakingsverzoek heeft geleid tot een onredelijke vertraging van de rechtspleging. Naar het oordeel van de rechtbank gebruikt verzoekster het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
3.5
Ter voorlichting, voor het geval verzoekster de behandelend rechter opnieuw wraakt, wijst de rechtbank op artikel 5, derde lid, van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant. Op grond van die bepaling kan de behandelend rechter beslissen om het wrakingsverzoek niet aan de wrakingskamer voor te leggen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 12 juli 2022 door mr. J.O.Y. Elagab, voorzitter, mr. C.T.C. Wijsman en mr. F. Kooijman , leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenrechtsmiddel open (artikel 515 lid 5 Sv)