In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 juli 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, wonende te Helmond. Het verzoek was gericht tegen mr. M.J.M.A. van der Put, rechter in de rechtbank. Verzoekster had eerder op 10 maart 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. F.J. Koningsveld in een andere zaak, welke was afgewezen. Tijdens de zitting op 27 juni 2022 heeft verzoekster opnieuw de rechter gewraakt, met als argument dat er sprake was van schending van de artikelen 5 en 6 van het EVRM en dat de rechter partijdig was door het CVOM naar zijn standpunt te vragen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de rechter het CVOM om zijn standpunt vroeg, niet getuigt van partijdigheid. Bovendien heeft verzoekster haar stellingen over de schending van het EVRM niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verzoekster het wrakingsmiddel misbruikte, wat leidde tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Daarom werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter mr. J.O.Y. Elagab en de leden mr. C.T.C. Wijsman en mr. F. Kooijman, in aanwezigheid van griffier mr. J.R. Leegsma. Tegen deze beslissing staat rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.